32 314 Instelling van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Wet Raad voor de leefomgeving en infrastructuur)

32 323 Intrekking van de Wet Adviesraad gevaarlijke stoffen

E1 NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 15 december 2011

Bij nader voorlopig verslag van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening inzake de instelling van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (RLI) en de intrekking van de Wet Adviesraad gevaarlijke stoffen (AGS) zijn door de leden van de PvdA-fractie aanvullende vragen gesteld. In onderstaande nadere memorie van antwoord gaan wij mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in op de gestelde vragen en opmerkingen.

Evaluatie Kaderwet adviescolleges

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de uitkomsten van de evaluatie van de Kaderwet adviescolleges naast de uitgangspunten en vormgeving van de RLI te leggen en de leden van de commissie haar analyse te doen toekomen. De regering is hiertoe gaarne bereid. De evaluatie is inmiddels afgerond en door het kabinet bij brief van 27 oktober 2011 aan de Tweede Kamer toegezonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 28 101, nr. 11).

Met de evaluatie komt het kabinet met zeven voornemens, waarvan met name de volgende relevant zijn voor dit wetsvoorstel:

  • Het stelsel van adviescolleges stabiliseert. Na afronding van de lopende trajecten2 is een verdere clustering van adviescolleges (langs de lijnen van de vijf hoofdaandachtsgebieden) niet opportuun. Er ontstaat een stabiel en toekomstbestendig landschap van strategische adviescolleges dat zich meer kan richten op het brede kabinetsbeleid en de technisch/specialistische adviesraden die meer worden aangestuurd door de desbetreffende vakminister. Tevens zal door het samengaan van de adviesraden in het fysieke domein meer sprake zijn van intersectorale advisering.

  • Het maximum aantal leden in de Kaderwet wordt bepaald op 10 inclusief voorzitter. In deze wet wordt daarnaast de mogelijkheid gecreëerd dat adviesraden maximaal 5 geassocieerde leden voor de duur van een adviesproject kunnen benoemen. Op deze wijze kan in de behoefte van kennis voor specifieke adviesonderwerpen worden voorzien. Deze voorgenomen wijziging van de Kaderwet adviescolleges wordt zo spoedig mogelijk in procedure gebracht.

  • Het kabinet heeft besloten om de verplichting van het geven van een kabinetsreactie te laten vervallen. Uit de evaluatie blijkt ontevredenheid over de manier waarop met deze bepaling wordt omgegaan. Een betere koppeling van het advies aan de politieke agenda (aan de hand van wetsvoorstellen of beleidsnota’s) zal in de praktijk meer effect hebben dan het verplicht stellen van een kabinetsreactie. Het kabinet kan altijd een kabinetsreactie geven al dan niet desgevraagd door de Staten-Generaal.

  • De rijksbrede kennisagenda, die gebaseerd is op de ontwikkelingen op middellange termijn, en het regeerakkoord vormen de basis voor inhoudelijke afstemming van de werkprogramma’s. Hierdoor ontstaat een beter zicht op vraag en aanbod en politieke sturing op de middellange termijn. Adviescolleges kunnen beter inhoud geven aan meerjarige werkprogramma’s. De jaarlijkse programmering via het werkprogramma blijft bestaan, waarbij er eerder sprake is van een jaarlijkse herijking op de inhoud en op de politieke behoefte en de realisatie van een meerjarig perspectief.

  • Richting de adviesraden wordt meer gestuurd op het doorvoeren van een verdere productdifferentiatie. Hierdoor wordt het mogelijk om naast uitgebreidere, langer durende trajecten gericht op complexe vraagstukken ook binnen enkele maanden antwoord te krijgen op acute adviesvragen van strategische aard waar op korte termijn een beslissing over wordt genomen. Nu al wordt een toename van het aantal briefadviezen geconstateerd. Ook door het ontwikkelen van nieuwe en effectievere vormen om te communiceren met regering en parlement over de kernboodschappen van adviezen, kan de effectiviteit en bruikbaarheid verder worden vergroot.

Het kabinet concludeert uit het bovenstaande dat de beleidsvoornemens die voortkomen uit de evaluatie van de Kaderwet adviescolleges in lijn zijn met de uitgangspunten in het wetsvoorstel tot instelling van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur.

Alternatieve werkwijzen

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waar de regering aan denkt als het gaat om het bevorderen van alternatieve werkwijzen door en voor de RLI.

Zoals hiervoor al aangeduid in het kader van de evaluatie van de Kaderwet adviescolleges, denkt het kabinet aan kortere adviestrajecten waar binnen enkele maanden kan worden toegewerkt naar een briefadvies. Maar ook wordt in de praktijk al gewerkt met seminars en andere interactieve gesprekken tussen beleidmakers en leden van de adviescolleges. Voor het kabinet staat de kwaliteit van het advies voorop en kan flexibel worden gekozen voor verschillende vormen om de effectiviteit en bruikbaarheid te optimaliseren.

Reactie op brief van de Adviesraad gevaarlijke stoffen (AGS)

De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een reactie van de regering op de brief van de Adviesraad gevaarlijke stoffen van 28 oktober 2011 en op de problemen die de AGS signaleert.

De AGS stelt in haar brief aan de Eerste Kamer van 28 oktober 2011 dat er kennelijk verschil bestaat tussen eerder aan de Tweede Kamer gedane toezeggingen over persoonlijke continuïteit van huidige raadsleden van de AGS in de RLI en de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer door de bewindslieden van Infrastructuur en Milieu. Er is ons inziens geen sprake van een verschil. De citaten uit het Tweede Kamerdebat over de AGS op 23 juni jl. zoals aangehaald in de brief van de AGS van 28 oktober 2011 zijn correct en vormen voor ons uitgangspunt bij de opbouw van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur op het moment dat onderhavige wetsvoorstellen in werking zijn getreden.

Kosten van commercieel advies vs kosten van de adviesraad

De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag alsnog een nadere specificatie van de kosten van het commercieel advies in de afgelopen periode en van de kosten van de onafhankelijke adviescolleges waaruit de RLI is voortgekomen, daar het kostenaspect van de advisering steeds één van de redenen is geweest voor de herstructurering van het advieslandschap.

Het kabinet heeft in de memorie van antwoord aangegeven dat een goed functionerend kennis- en adviesstelsel van wezenlijk belang is voor de kwaliteit van het openbaar bestuur. Met de adviescolleges beschikken kabinet en parlement over deskundige, onafhankelijke en gezaghebbende adviseurs. Adviezen van (commerciële) derden hebben één opdrachtgever en zijn over het algemeen duurder. Dat neemt niet weg, dat het adviesstelsel efficiënter kan worden ingericht, zeker als dat inhoudelijk ook nog eens leidt tot frisse, effectievere, intersectorale adviezendie goed aansluiten op de politieke agenda.

De definitie van commercieel advies is voor discussie vatbaar. Het is niet traceerbaar of een reductie van het aantal adviezen door de raden voor de leefomgeving en infrastructuur in de afgelopen jaren heeft geleid tot een verschuiving naar andere – al dan niet commerciële – adviseurs. Dat laatste lijkt het kabinet overigens onwaarschijnlijk gelet op het meer strategische en wetenschappelijke karakter van de adviesraden en het meer beleidsondersteunende karakter van de inhuur van externen.

Dit alles neemt niet weg, dat het kabinet wel een beeld kan geven van de kosten van de adviesraden en de inhuur van externe advisering. Tijdens het debat in de Eerste Kamer over de toekomst van de advies- en kennisinfrastructuur op 4 maart 2008 (Eerste Kamer, vergaderjaar 2007–2008, handelingen 22, p. 964) heeft Minister Ter Horst naar aanleiding van een soortgelijk verzoek van de PvdA-fractie toegezegd om in het sociaal jaarverslag een overzicht op te nemen wat er door departementen wordt uitgegeven aan externe advisering en wat er wordt uitgegeven aan advisering door de adviescolleges.

In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering 2010 3 zijn de uitgaven van de rijksoverheid met betrekking tot inhuur van externen opgenomen. De uitgaven van externe inhuur bedroegen rijksbreed:

Uitgaven externe inhuur 2010 per categorie
 

€ x 1 000

Aandeel in %

Beleidsgevoelig

116 019

11,3

Beleidsondersteuning

220 653

21,5

Uitvoering (uitzendkrachten)

668 048

65

Vernieuwing rijksdienst

22 760

2,2

Totaal

1 027 480

100

Ten opzichte van het jaar daarvoor zijn de kosten van externe inhuur rijksbreed met € 257 mln. gedaald (– 20%).

De reserveringen in de Rijksbegrotingen van de voormalige ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu en Landbouw Natuurbeheer en Visserij bedroegen voor de raden voor de leefomgeving en infrastructuur in de periode 2009–2011:

 

2009

(€ x 1000)

2010

(€ x 1000)

2011

(€ x 1000)

RLG + RVW + VROM-raad

4 900

   

RLI i.o.

 

4 368

4 367

Voor externe inhuur bedroegen de kosten per departement in 2010 :

 

VenW

(€ x 1000)

VROM

(% x 1000)

LNV

(€ x 1000)

Beleidsgevoelig

 

25 300

 

13 569

 

9 758

– waarvan beleidsadvies

17 994

 

9 394

 

4 109

 

– waarvan interim management

2 107

 

1 431

 

2 260

 

– waarvan communicatieadvies

2 869

 

716

 

727

 

Beleidsondersteuning

 

26 556

 

18 238

 

16 605

– waarvan juridisch advies

2 381

 

964

 

1 258

 

Totaal beleidsadvies

 

51 856

 

31 807

 

26 367

Gelet op het feit dat de kosten van inhuur externen het afgelopen jaar zijn gedaald terwijl de reserveringen voor uitgaven van de raden voor de leefomgeving en infrastructuur slechts gradueel zijn gedaald, lijkt er geen sprake te zijn van een verschuiving van kosten voor (strategisch) beleidsadvies. Het kabinet zal desalniettemin nauwlettend de komende jaren de ontwikkeling van de kosten voor beleidsadvies volgen.

Het kabinet wil nogmaals onderstrepen dat het primaire motief om te komen tot samenvoeging van de adviesraden in de fysieke leefomgeving is gelegen in een beter, effectiever adviesstelsel dat intersectoraal, frisser en flexibeler kan adviseren vanuit een breder kennisnetwerk. Dat hierdoor efficiënter met de rijksmiddelen wordt omgegaan, is alleen maar toe te juichen. Met de geschetste voornemens van het kabinet naar aanleiding van de evaluatie van de Kaderwet Adviescolleges menen wij dat er gevolg wordt gegeven aan de doelstellingen en criteria die uw commissie van Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken per brief d.d. 17 februari 2009 (kenmerk 143141.01U) over de adviesstructuur stelde.

De minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma


X Noot
1

De letter E heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 32 314.

X Noot
2

Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 III, nr. 11 «Toekomst adviesstelsel».

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 501, nr. 14, bijlage

Naar boven