32 293 Aardbeving in Haïti

Nr. 11 RAPPORT

Verantwoording van de hulpgelden 2010 voor Haïti

Inhoudsopgave

   

blz.

     
 

Samenvatting

3

     

1.

Inleiding

5

1.1

Aanleiding en achtergrond

5

1.2

Doel- en vraagstelling

6

1.3

Reikwijdte van dit onderzoek

7

1.4

Leeswijzer

7

     

2

Cijfermatige analyse van de Nederlandse hulp aan Haïti

9

2.1

Nederlandse geldstromen voor Haïti

9

2.2

Financiële verantwoording SHO 2010

11

2.3

Nederlandse geldstromen naast de SHO-gelden

14

     

3

Verantwoording SHO 2010

17

3.1

Inleiding

17

3.2

Vergelijking SHO-rapportages

17

3.3

Inzicht in de geldstromen

18

3.4

Accountantscontrole

20

3.5

Bereikte resultaten

21

3.6

Apparaatskosten

21

3.7

Kosten voor programmamanagement

21

3.8

Verificatie van informatie

22

     

4

Toezicht door het Ministerie van Buitenlandse Zaken

23

4.1

Inleiding

23

4.2

Toezicht door het Ministerie van BuZa

23

     

5

Conclusies en aanbevelingen

24

5.1

Conclusies over de verantwoording van de SHO

24

5.2

Conclusies over het toezicht van het Ministerie van BuZa

25

5.3

Aanbevelingen

25

     

6

Bestuurlijke reacties en nawoord Algemene Rekenkamer

27

6.1

Reacties

27

6.1.1

Reactie van de SHO

27

6.1.2

Reactie van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

27

6.2

Nawoord

28

     
 

Bijlage 1

Overzicht belangrijkste conclusies, aanbevelingen en toezeggingen

29

 

Bijlage 2

Clusters

31

 

Bijlage 3

Methodologie en normen

32

 

Afkortingen

34

 

Literatuur

35

SAMENVATTING

Na de aardbeving in Haïti op 12 januari 2010 vielen naar schatting 220 000 doden en meer dan 300 000 gewonden. Anderhalf miljoen Haïtianen werden dakloos en de infrastructuur van de hoofdstad Port-au-Prince werd grotendeels vernield. Op 21 januari 2010 organiseerden de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) een nationale televisieactie om geld in te zamelen via giro 555. De Nederlandse overheid stelde naar aanleiding van die publieksactie € 41,7 miljoen ter beschikking uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking. In totaal heeft de SHO € 112 miljoen met deze actie opgehaald.

Kort na de ramp in Haïti heeft de Algemene Rekenkamer in overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) en de SHO besloten om vanuit haar rol als controleur van het Rijk een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de verantwoording over de besteding van het overheidsgeld (Algemene Rekenkamer, 2010c). Deze aandacht voor de verantwoording over de besteding van hulpgelden is een logisch vervolg op de activiteiten van de Algemene Rekenkamer na de Tsunamiramp van 2004. De Algemene Rekenkamer heeft toen vastgesteld dat niet duidelijk is waar donaties, zoals uit Nederland, uiteindelijk terechtkomen. Daarom valt ook weinig te zeggen over de effectieve besteding van deze hulpgelden. De Algemene Rekenkamer heeft bij het Ministerie van BuZa en de SHO op transparantere controle en verantwoording aangedrongen.

In vervolg hierop hebben we in 2010 overleg gehad met de SHO en het Ministerie van BuZa over de verbetering van de verantwoording over de hulpactie in Haïti. Daarna heeft de SHO afspraken gemaakt met de deelnemende hulporganisaties. Deze zijn vastgelegd in een nieuw beheersplan met afspraken over hoe de SHO en de deelnemende hulporganisaties van de SHO zullen omgaan met de verantwoording en communicatie over de hulp aan Haïti.

In december 2010 hebben we de Tweede Kamer geïnformeerd over onze aanpak van de verantwoording over hulpgelden en over onze activiteiten ter verbetering van de transparantie en de controle van het hulpgeld voor Haïti (Algemene Rekenkamer, 2010a). In de bestedingen van het hulpgeld in Haïti kan de rijkssubsidie van € 41,7 miljoen niet worden onderscheiden van de privaat gedoneerde euro’s. Dat is de reden dat ons onderzoek zich uitstrekt tot alle ontvangsten van de SHO voor Haïti.

Dit onderzoeksrapport bevat de resultaten van ons onderzoek naar de rapportages over Haïti van de SHO over 2010 en de jaarrekeningen van de deelnemende hulporganisaties met betrekking tot de financiële verantwoording over Haïti. Tussen 2011 en 2014 zal de Algemene Rekenkamer periodiek rapporteren over de verantwoording van de SHO over de hulpgelden voor Haïti. De SHO rondt de verantwoording af in 2015. De Algemene Rekenkamer zal haar eindrapport publiceren in 2016.

In dit rapport over 2010 wordt ingegaan op de vraag hoe de SHO en het Ministerie van BuZa de uitgaven van het hulpgeld voor Haïti verantwoord hebben. In 2010 hebben de hulporganisaties € 41 miljoen aan hulpgeld uitgegeven in Haïti. We hebben onderzocht of de verantwoording over de hulpgelden en de activiteiten overeenkomt met de gemaakte afspraken en wat de SHO heeft gedaan met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer om de verantwoording te verbeteren. De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt: «in hoeverre verantwoorden de SHO en het Ministerie van BuZa de uitgaven van het hulpgeld voor Haïti in 2010?».

We concluderen dat de SHO de bestedingen verantwoordt volgens de afspraken die in het nieuwe beheersplan zijn bepaald en dat hierdoor de kwaliteit en kwantiteit van de inhoudelijke en financiële verantwoording verbeterd is ten opzichte van vorige giro 555-acties.

We concluderen verder dat de verantwoording van het Ministerie van BuZa over de verstrekte subsidie van € 12 miljoen in 2010 conform de afspraken is. Het toezicht van het Ministerie van BuZa op de besteding van de middelen door de SHO is nog niet helemaal afgerond. Het ministerie is nog bezig met de beoordeling van de jaarrekeningen en accountantsverklaringen van de SHO en de hulporganisaties.

Voorts zijn we van mening dat de verantwoording van de SHO verder verbeterd kan worden op de volgende punten:

  • 1. Het is niet voldoende duidelijk hoe de geldstromen lopen in Haïti en hierdoor is het niet mogelijk te herleiden welk deel van het hulpgeld bij welke internationale koepelorganisaties, zusterorganisaties en eigen veldkantoren terecht komt.

  • 2. Het controleprotocol dat de SHO hanteert schrijft niet voor dat de accountant het format dat de baten en lasten voor Haïti specificeert inhoudelijk controleert.

  • 3. Er is geen eenduidige definitie van de kosten voor het programmamanagement en elke hulporganisatie bepaalt zelf wat ze onder die kosten rekent.

  • 4. Het is niet altijd duidelijk op welke manier de hulporganisaties de bereikte resultaten koppelen aan het bestede geld.

  • 5. De verdeelsleutel die de deelnemers hebben afgesproken om de opbrengsten van de giro 555-actie voor Haïti te verdelen, wijkt af van de feitelijke financiële verdeling.

Op basis van deze conclusies bevelen we de SHO aan om:

  • 1. een systematisch overzicht te geven van de geldstromen die lopen van de hulporganisaties naar de internationale koepelorganisaties, zusterorganisaties en veldkantoren. Vervolgens de volgende schakels in de hulpverleningsketen waar het geld anoniem wordt zo ver als mogelijk toe te lichten;

  • 2. de reikwijdte van de controle van de externe accountant van de hulporganisaties uit te breiden tot de controle van het format jaarrekening;

  • 3. meer inzicht te geven in de kosten van het programmamanagement en de werkwijze toe te lichten bij het bepalen van deze kosten;

  • 4. meer inzicht te geven in de koppeling die er plaats vindt tussen de bestedingen en de resultaten en uit te leggen welke resultaten bepaald worden op basis van een cijfermatige toerekening en welke het gevolg zijn van geoormerkte bestedingen;

  • 5. de feitelijke verdeling van de € 111,4 miljoen over de 15 hulporganisaties nader uit te leggen om zo volledig mogelijk inzicht te geven in de afwijking van de SHO-verdeelsleutel.

1. INLEIDING

1.1 Aanleiding en achtergrond

Bij de aardbeving van 12 januari 2010 in Haïti vielen volgens officiële schattingen 220 000 doden en meer dan 300 000 gewonden. Er werden 1,5 miljoen Haïtianen dakloos en de infrastructuur van de hoofdstad Port-au-Prince werd grotendeels vernield. Op 21 januari organiseerden de SHO een nationale televisieactie om geld in te zamelen via giro 555. De Nederlandse overheid stelde naar aanleiding van die publieksactie € 41,7 miljoen ter beschikking uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking.

Kort na de ramp heeft de Algemene Rekenkamer besloten om de besteding en de verantwoording van het overheidsgeld te controleren. In een gezamenlijk persbericht met de SHO en het Ministerie van BuZa hebben we aangegeven onze kennis en internationale contacten met andere nationale rekenkamers aan te wenden en in overleg te treden met de SHO en het Ministerie van BuZa om de transparantie in, de verantwoording over en de controle van de hulpgelden te verbeteren (Algemene Rekenkamer, 2010c). Onze aandacht voor de verantwoording van de hulpgelden na humanitaire rampen is niet nieuw. De Algemene Rekenkamer heeft in 2008 een rapport gepubliceerd over de verantwoording van de hulp bij de Tsunamiramp (Algemene Rekenkamer, 2008). We zijn ook actief in de internationale werkgroep Task Force on the Accountability for and Audit of Disaster-related aid (AADA) binnen het wereldwijde samenwerkingsverband van nationale rekenkamers INTOSAI. De AADA werkgroep heeft zich gericht op de hulpstromen naar aanleiding van de Tsunami in 2004 en is op dit moment bezig om internationale standaarden te ontwikkelen om de internationale hulpstromen bij humanitaire rampen transparanter te maken.

De SHO heeft in maart 2010 een beheersplan opgesteld waarin de beheers- en verantwoordingssystematiek van de hulpgelden zijn vastgelegd. Het beheersplan bevat afspraken over hoe de SHO en de hulporganisaties van de SHO zullen omgaan met verantwoording, communicatie en coördinatie over de hulp aan Haïti. In 2010 hebben we regelmatig overleg gehad met de SHO en het Ministerie van BuZa over dit beheersplan om zo de verantwoording over de hulpactie in Haïti te verbeteren ten opzichte van eerdere hulpacties van de SHO.

In april 2010 hebben we onze waardering uitgesproken richting SHO voor de inspanningen die de SHO heeft geleverd om de verantwoording te verbeteren en voor het nieuwe beheersplan.1 We hebben hieraan toegevoegd dat er ten opzichte van dit nieuwe beheersplan nog een aantal verbeteringen mogelijk zijn om het inzicht over het geld en de resultaten van de hulp verder te vergroten:

  • Het verbeteren van inzicht in de geldstromen in Haïti

    Wij bevelen aan dat het inzicht in de geldstromen reikt tot het niveau van de internationale koepelorganisaties, zusterorganisaties en eigen veldkantoren. Op die manier kan bepaald worden of de hulp goed besteed is. Bovendien geeft dit de mogelijkheid om geld en resultaten op dat niveau aan elkaar te koppelen.

  • Het aanscherpen van de eisen aan de beheerscapaciteit en de accountantscontrole daarop

    Hulporganisaties moeten naar onze mening expliciet maken welk deel van de bestedingen via een internationale koepelorganisatie of via uitvoeringsorganisaties loopt en of deze middelen onderworpen zijn aan een accountantscontrole.

  • Het verbeteren van inzicht in de resultaten van de hulp

    SHO legt verantwoording af over de niet-financiële informatie, zoals over acties en resultaten. Wij zien graag dat SHO nadere eisen aan deze verantwoording stelt (voor bijvoorbeeld het waarborgen van de betrouwbaarheid) en aangeeft welke indicatoren of definities worden gebruikt voor het volgen van de voortgang gedurende de looptijd van de hulp zodat hierover een eenduidige rapportage mogelijk wordt over de looptijd van de hulp.

  • Het specificeren van de apparaatskosten

    We pleiten ervoor dat de SHO inzicht geeft in de apparaatskosten. We geven de SHO daarnaast de suggestie mee om naast de verantwoording ook in de publiekscommunicatie meer aandacht te besteden aan de apparaatskosten (wat valt er wel/niet onder, waarom is het nodig?).

In december 2010 hebben we in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven hoe we de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de hulpgelden voor Haïti controleren (Algemene Rekenkamer, 2010a). In 2011 beoordelen we de rapportages van de SHO over 2010 en de jaarrekeningen van de hulporganisaties met betrekking tot de financiële verantwoording over Haïti. Tussen 2011 en 2014 volgen we de wederopbouw van enkele programma’s om de succes- en faalfactoren voor de planning, uitvoering en resultaten van deze programma’s vast te stellen. We zullen de Tweede Kamer vanaf volgend jaar periodiek informeren met tussentijdse rapportages over de verantwoording van de wederopbouw die de hulporganisaties van de SHO uitvoeren in Haïti. Nadat de SHO de formele verantwoording heeft afgerond aan het einde van 2015, zal de Algemene Rekenkamer haar eindrapport publiceren in 2016.

In dit rapport over 2010 wordt inzicht gegeven in de manier waarop een aantal van de grootste Nederlandse ontwikkelingsorganisaties verantwoording aflegt over de humanitaire hulpgelden die zij ontvangen van het Ministerie van BuZa. Tegelijk geeft het rapport inzicht in de besteding van de gelden die gegeneerd zijn op giro 555 door de televisieactie die op 21 januari 2010 werd gehouden met medewerking van een aantal Kamerleden.

Intussen zijn we in nauw contact met onze zusterorganisaties in de Verenigde Staten (Government Accountability Office) en Frankrijk (Cour des Comptes) die ook hun overheidsuitgaven in Haïti onderzoeken.

1.2 Doel- en vraagstelling

Met onze werkzaamheden willen we de komende jaren inzicht verschaffen in de controle van de hulpgelden voor Haïti en bijdragen aan meer transparantie en aan een betere verantwoording over de hulpprojecten. Ook willen we de verantwoording van de betrokken hulporganisaties en de overheid helpen verbeteren.

Dit eerste onderzoek maakt deel uit van een meerjarige monitoring naar de verantwoording van de hulpgelden voor Haïti tussen 2010 en 2014. We richten ons in dit onderzoek op twee vragen:

  • 1. Zijn de gemaakte afspraken tussen de SHO en de hulporganisaties over de verantwoording van de Haïti-actie en tussen het Ministerie van BuZa en de SHO, zoals vastgelegd in de subsidiebeschikking, nagekomen bij de verantwoording over de hulp in Haïti in 2010?

  • 2. Hoe heeft het Ministerie van BuZa toezicht uitgeoefend op het deel van de subsidie dat is uitgekeerd aan de SHO in 2010?

1.3 Reikwijdte van dit onderzoek

In de bestedingen van het hulpgeld in Haïti kan de rijkssubsidie van € 41,7 miljoen niet worden onderscheiden van de privaat gedoneerde euro’s. Dat is de reden dat ons onderzoek zich uitstrekt tot alle ontvangsten van de SHO voor Haïti en alle uitgaven van de SHO-hulporganisaties voor Haïti2, inclusief de donaties van (de)centrale overheden, bedrijfsleven en particulieren.

In dit onderzoek analyseren we alleen de verantwoordingsinformatie over 2010 van de SHO en het toezicht van het Ministerie van BuZa op de € 12 miljoen die is uitgekeerd in 2010 aan de SHO. Daarbij hebben we gekeken of de verantwoordingsinformatie en het toezicht toereikend zijn in het licht van een aantal criteria. We hanteren bij het onderzoek als belangrijkste criteria enerzijds de afspraken gemaakt tussen de SHO en de hulporganisaties die zijn opgetekend in het beheersplan, het organisatiereglement, het actiereglement en het controleprotocol van de SHO en anderzijds de afspraken tussen het Ministerie van BuZa en de SHO die zijn opgetekend in de subsidiebeschikking. Daarnaast toetsen we aan criteria van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) en aan een aantal criteria die wij zelf hebben geformuleerd (zie bijlage 3).

Bij dit onderzoek zijn we uitgegaan van de jaarrekeningen van de SHO en de 15 hulporganisaties die gecertificeerd worden door de externe accountants. We hebben gesteund op de verklaringen van de externe accountants van de organisaties die betrokken zijn bij de hulpverlening. Op grond van het single audit principe, waarbij andere controle-instanties steunen op de controle van de eerste controleur, kunnen we de controlelast hiermee beperken. Bijgevolg hebben we geen eigen onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de financiële verantwoordingsinformatie van de SHO en de hulporganisaties.

De betrouwbaarheid van de niet-financiële verantwoordingsinformatie van de SHO is geen onderdeel van dit eerste onderzoek, omdat de IOB de resultaten van het eerste jaar hulp in Haïti heeft geëvalueerd (IOB, 2011). De IOB verifieert ter plaatse de betrouwbaarheid van de informatie die de SHO verstrekt heeft over de resultaten (zie 4.2). Wij achten het niet zinvol om tegelijkertijd een soortgelijk onderzoek te doen.

In de wederopbouwfase (2011 en 2014) zullen we de betrouwbaarheid van de niet-financiële informatie wel onderzoeken aan de hand van de wederopbouwprogramma’s van CORDAID, OXFAM NOVIB en Save the Children. Daarbij betrekken we zo mogelijk ook informatie van de IOB. We gaan bij deze programma’s gedetailleerder onderzoek doen naar de hulp en bekijken dan de activiteiten ook ter plaatse.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 geven wij inzicht in de Nederlandse geldstromen voor de hulpactie Haïti. Vervolgens gaan wij in hoofdstuk 3 in op de SHO-rapportages. Hoofdstuk 4 bevat onze analyse op het toezicht van het Ministerie van BuZa en hoofdstuk 5 onze conclusies en aanbevelingen. In Hoofdstuk 6 zijn de hoofdlijnen van de reactie van de minister en ons nawoord opgenomen. Bijlage 1 geeft een overzicht van de conclusies, aanbevelingen en toezeggingen. Bijlage 2 geeft een toelichting op het clustersysteem van de VN-organisatie voor humanitaire hulp OCHA. Bijlage 3 bevat een toelichting op onze onderzoeksmethodologie en onze normatiek.

2. CIJFERMATIGE ANALYSE VAN DE NEDERLANDSE HULP AAN HAÏTI

2.1 Nederlandse geldstromen voor Haïti

Naar aanleiding van de publieksactie van 21 januari 2010 voor de slachtoffers van de aardbeving in Haïti heeft de SHO € 112 miljoen opgehaald, waarvan € 41,7 miljoen van het Ministerie van BuZa.3 Van het totale bedrag is vervolgens ruim € 1,8 miljoen aan kosten afgetrokken voor de fondsenwerving en de administratie van het geld. Verder zijn ook middelen toegevoegd: ontvangen rente over het geld van de Haïti-actie, gelden uit de SHO-reserve en het geld dat resteerde van de vorige SHO-actie inzake de Tsunamiramp (€ 730 000).4 Dit brengt het totaalbedrag dat beschikbaar is voor hulp aan Haïti op € 111,4 miljoen. Hiervan heeft de SHO inmiddels € 111,2 miljoen toegewezen aan 15 hulporganisaties, het restbedrag van € 243 571 wordt later verdeeld. Figuur 1 geeft een overzicht van de geldstromen.

De kosten voor de fondsenwerving van de Haïti-actie bedroegen € 993 298. Dat is 0,9% van de totale opbrengst van de hulpactie giro 555 en blijft ruim onder de norm van maximaal 25% wervingskosten die het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) heeft bepaald voor goede doelenorganisaties. Daarnaast heeft de SHO een reservering gemaakt van € 809 105 voor de kantoorkosten van de SHO tussen 2010 en 2015.5

Figuur 1: Overzicht van geldstromen naar aanleiding van de SHO hulpactie voor Haïti, stand per 30-4-2011.

Figuur 1: Overzicht van geldstromen naar aanleiding van de 					 SHO hulpactie voor Haïti, stand per 30-4-2011.

2.2 Financiële verantwoording SHO 2010

In 2010 hebben de hulporganisaties € 41 miljoen aan hulpgeld uitgegeven in Haïti. Dit is 37% van het beschikbare budget van € 111,4 miljoen voor hulpactiviteiten. De uitgaven zijn verdeeld over 7 categorieën die overeenkomen met de clusters die de OCHA6 hanteert bij humanitaire rampen om de hulp te coördineren (voor een overzicht van de clusters, zie bijlage 1). De hulporganisaties hebben het geld in 2010 vooral besteed aan het verlenen van onderdak (45%) en het verschaffen van water en sanitaire voorzieningen (17%). De kosten voor het programmamanagement7 vormen de derde grootste kostenpost (12%) (Figuur 2).

Figuur 2: Uitgaven 2010 per cluster door hulporganisaties in Haïti in €.

Figuur 2: Uitgaven 2010 per cluster door hulporganisaties 					 in Haïti in €.

In 2010 is het grootste deel van het geld uitgegeven aan noodhulp (€ 33 miljoen oftewel 81% van het totaal). De noodhulpfase is formeel nog niet afgerond, voornamelijk als gevolg van de cholera-epidemie. De epidemie verklaart ook de uitgaven in de noodhulpfase voor water en sanitaire voorzieningen (16%) naast die van onderdak (31%) (Figuur 3). In 2010 is een aantal hulporganisaties gestart met wederopbouwactiviteiten die € 8 miljoen oftewel 19% van de totale bestedingen in 2010 bedragen. Vanaf 2011 wordt de wederopbouw uitgebreid en een aantal van deze programma’s zoals het bouwen van huizen zal doorgaan tot 2014.

Figuur 3: Procentuele SHO-uitgaven 2010 in Haïti voor noodhulp en wederopbouw ten opzichte van totale uitgaven in 2010.

Figuur 3: Procentuele SHO-uitgaven 2010 in Haïti voor 					 noodhulp en wederopbouw ten opzichte van totale uitgaven in 2010.

De organisaties die de grootste uitgaven verrichtten in 2010 waren Rode Kruis Nederland (28%), Cordaid (24%), Oxfam Novib (16%) en Unicef Nederland (11%) (Figuur 4).

Figuur 4: Procentuele uitgaven 2010 per SHO-deelnemer in Haïti.

Figuur 4: Procentuele uitgaven 2010 per SHO-deelnemer in 					 Haïti.

De verschillen in de uitgaven van de organisaties in 2010 kunnen deels verklaard worden door de focus van hun activiteiten. Zo hebben de organisaties die zich gericht hebben op de noodhulp, zoals Rode Kruis Nederland en Terre des Hommes, al meer dan de helft van hun beschikbare budget uitgegeven. Twee hulporganisaties, VNG International and Habitat for Humanity, richten zich alleen op de wederopbouwfase en zijn nog niet begonnen met activiteiten in 2010 (zie Figuur 5).

Figuur 5: Procentuele bestedingen 2010 van hulporganisaties in Haïti ten opzichte van meerjarige beschikbare budget.

Figuur 5: Procentuele bestedingen 2010 van 					 hulporganisaties in Haïti ten opzichte van meerjarige beschikbare budget.

2.3 Nederlandse geldstromen naast de SHO-gelden

Naar analogie van ons rapport Geldstromen ontwikkelingssamenwerking (Algemene Rekenkamer, 2010b) en onze monitoring van het beleid van ontwikkelingssamenwerking (Algemene Rekenkamer, 2011) proberen we inzicht te geven in de verscheidenheid van geldstromen die vanuit Nederland naar Haïti vloeien. Op die manier wordt duidelijk dat de ruim € 111 miljoen die de SHO heeft ontvangen van Nederlandse bedrijven, particulieren en donateurs voor Haïti slechts een onderdeel is van de hulp die gefinancierd wordt in Haïti met donaties vanuit Nederland (Figuur 6).

Figuur 6: Geldstromen 2010 uit Nederland naar aanleiding van de aardbeving in Haïti. Waar de bedragen bekend zijn, zijn ze aangegeven in miljoen €

Figuur 6: Geldstromen 2010 uit Nederland naar aanleiding 					 van de aardbeving in Haïti. Waar de bedragen bekend zijn, zijn ze aangegeven 					 in miljoen €

Er is een aantal Nederlandse hulporganisaties zoals «Artsen Zonder Grenzen Nederland» die niet zijn aangesloten bij de SHO en een onbekend bedrag hebben ontvangen van private donateurs in Nederland voor Haïti.8 Vervolgens zijn er de Nederlandse gemeenten en provincies die € 4,5 miljoen hebben bijgedragen aan de € 111 miljoen van de giro 555-actie van de SHO, € 1,7 miljoen direct hebben gegeven aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en € 313 000 hebben gedoneerd aan andere Nederlandse hulporganisaties voor Haïti (NOS, 2010).

De Nederlandse overheid heeft in 2010 naast de bijdrage van € 12 miljoen aan de SHO ook op andere manieren direct bijgedragen aan Haïti. Na de ramp heeft de overheid geld beschikbaar gesteld voor noodhulp via het internationale Rode Kruis (€ 1 miljoen), via het World Food Programme van de Verenigde Naties (€ 1 miljoen) en voor de cholerabestrijding via Unicef International (€ 500 000). Nederland stuurde ook een urban search en rescue team en het marineschip de Hr. Ms. Pelikaan (Ministerie van BuZa, 2010b). Tot slot heeft Nederland € 1,5 miljoen bijgedragen aan het «Debt Relief Trust Fund» van de Wereldbank dat is aangewend om de schulden van Haïti aan de Wereldbank kwijt te schelden (Ministerie van BuZa, 2010b).

Indirect draagt de Nederlandse overheid ook bij aan Haïti door middel van de multilaterale organisaties waaraan Nederland afdrachten en contributies betaalt zoals de Europese Unie, de Wereldbank en de verschillende organisaties van de Verenigde Naties (VN) die werkzaam zijn in Haïti.9 Een andere indirecte bijdrage van Nederland loopt via het VN-noodhulpfonds dat onmiddellijk na de ramp in Haïti € 29 miljoen ter beschikking stelde (Ministerie van BuZa, 2010b).10

In 2010 heeft de SHO in Haïti € 41 miljoen uitgegeven. Dat is een klein deel van de totale uitgaven die publieke en private donoren hebben geschonken aan Haïti. De multilaterale organisaties en nationale overheden hebben naar schatting US$ 2 miljard (€ 1,4 miljard) uitgegeven in 2010. De uitgaven van private organisaties in 2010 zijn niet bekend (Office of the Special Envoy for Haïti, 2011).

In totaal hebben 58 multilaterale organisaties en nationale overheden tijdens de internationale donorconferentie voor Haïti op 31 maart 2010 in New York ruim US$ 10 miljard (€ 7 miljard) beloofd voor de wederopbouw in de volgende tien jaar. Nederland heeft geen nieuwe bijdrage toegezegd tijdens de donorconferentie voor Haïti in New York (International Donors» Conference, 2011; Ministerie van BuZa, 2010b).

3. VERANTWOORDING SHO 2010

3.1 Inleiding

In de volgende paragrafen analyseren en beoordelen we de verantwoording van de SHO over de hulp in Haïti in 2010. We vergelijken de SHO-rapportages van Haïti met die van vorige hulpacties en onderzoeken een aantal belangrijke aspecten die grotendeels samenhangen met de vier verbetermogelijkheden die we aan de SHO hebben gemeld over het beheersplan (zie 1.1.). Vervolgens behandelen we de kosten voor het programmamanagement en de betrouwbaarheid van de verstrekte financiële en niet-financiële informatie.

3.2 Vergelijking SHO-rapportages

We hebben de rapportages naar aanleiding van de hulp aan Haïti vergeleken met de SHO-rapportages bij de Tsunamiramp (SHO, 2008) en de overstromingen in Suriname (SHO, 2009). De drie SHO-rapportages over de ramp in Haïti, het jaaroverzicht (SHO, 2011a) en de nieuwsbrief (SHO, 2011b) geven samen een gedetailleerd overzicht van de werkwijze, de resultaten, de problemen en de financiën van de hulpactie in 2010 in Haïti. Dit is een verbetering ten opzichte van de SHO-rapportages over de Tsunamiramp en de overstromingen in Suriname. De belangrijkste verbeteringen:

  • Er wordt voor het eerst verantwoording afgelegd via de jaarrekeningen van de deelnemende organisaties

  • De rapportages zijn voor het eerst gedetailleerder opgesteld, conform de nieuwe verantwoordingsafspraken van de SHO en zijn beschikbaar op de website van de SHO. De SHO en elke (gast)deelnemer geven ook uitleg over de werkwijze bij de hulpverlening. Dit heeft de transparantie over de activiteiten en de uitgaven van SHO voor het publiek verbeterd

  • Er is nu consequent een verband gelegd tussen de besteding van de middelen, de bereikte resultaten en de begunstigden per cluster. Hierdoor wordt inzichtelijk per cluster welke concrete resultaten bereikt zijn

  • In de SHO rapportage lichten alle hulporganisaties voor het eerst toe welke werkzaamheden zij hebben verricht in Haïti

  • De kosten voor het programmamanagement zijn voor het eerst toegelicht met een aantal concrete voorbeelden (huurauto’s, salarissen, opslagloodsen, assessments) zodat duidelijk wordt welke kosten uitvoerende organisaties en lokale partners maken in Haïti om de hulpverlening mogelijk te maken.

We stellen vast dat er een stijgende lijn zit in de inhoudelijke en financiële rapportages van de SHO in vergelijking met de rapportages bij de hulpacties voor de Tsunami (SHO, 2008) en de overstroming in Suriname (SHO, 2009). De SHO geeft meer informatie over de activiteiten en de financiën van de hulpactie en dat leidt tot meer transparantie aan het publiek over de bestedingen en de resultaten. Hiermee wordt duidelijk dat de inspanningen die de SHO heeft geleverd om de verantwoording in samenwerking met de Algemene Rekenkamer en het Ministerie van BuZa te verbeteren resultaat hebben opgeleverd.

3.3 Inzicht in de geldstromen

De SHO heeft de geldstromen in Nederland naar aanleiding van de hulpactie voor Haïti verantwoord en weergegeven in de rapportages (Figuur 1). Het beheersplan van de SHO schrijft niet voor hoe de hulporganisaties de geldstromen inzichtelijk moeten maken vanaf het moment dat ze Nederland verlaten. De derde SHO-rapportage vermeldt daarover dat hulporganisaties het geld verdelen langs drie kanalen: via een eigen veldkantoor in Haïti, via een internationale koepelorganisatie of via een uitvoerende organisatie in Haïti (SHO, 2011c: 15–16). In de bijlagen geven de hulporganisaties in enkele zinnen uitleg over hun «partnerorganisaties», soms met cijfers, soms zonder cijfers (SHO, 2011c: 51–61). Hieruit blijkt dat zusterorganisaties en internationale koepelorganisaties het SHO-geld ontvangen en hiermee hulpactiviteiten coördineren, zelf uitvoeren of verder uitbesteden aan andere organisaties in Haïti. Van deze schakel in de keten van hulpverlening is er echter geen helder beeld in de rapportage. In de daaropvolgende schakels wordt het SHO-geld onderdeel van de grotere geldstroom van internationale donaties die via allerlei organisaties terecht komt bij de uitvoeringsorganisaties ter plaatse. Vanaf dat moment wordt het geld anoniem en is de SHO-geldstroom niet meer te onderscheiden van ander internationaal donorgeld dat de hulporganisaties beheren. Dit leidt ertoe dat niet volledig inzichtelijk is te maken welke organisatie met welk deel van het SHO-geld welke hulpactiviteiten ontplooit in Haïti.

Voorts is de feitelijke verdeling van de € 111,4 miljoen over de 15 hulporganisaties niet helemaal duidelijk uitgelegd. De verdeling wijkt licht af van de verdeelsleutel die de SHO intern heeft afgesproken in het beheersplan van 2010. In het rapport wordt wel aangegeven dat een aantal organisaties extra geld heeft ontvangen. Het gaat hier om een bedrag waar Oxfam Novib volgens de verdeelsleutel recht op had, maar waarvan zij heeft aangegeven af te zien door een beperkte absorptiecapaciteit.11 Dit verklaart echter niet de gehele afwijking van de verdeelsleutel.

Figuur 7: Overzicht van de geldstromen en hulpactiviteiten tot aan de eindbegunstigde1

Figuur 7: Overzicht van de geldstromen en hulpactiviteiten 					 tot aan de eindbegunstigde

3.4 Accountantscontrole

De afspraken in het beheersplan over de verantwoording bepalen dat de financiële verantwoording van de Haïti-gelden verloopt via de jaarrekeningen van de hulporganisaties van de SHO. Deze jaarrekeningen worden gecontroleerd door de accountant van deze organisaties die hierover een controleverklaring afgeeft. We hebben deze controleverklaringen onderzocht en vastgesteld dat alle accountants met een goedkeurende verklaring komen.

In het beheersplan en actiereglement van de SHO is bepaald dat elke (gast)deelnemer ook een apart formulier invult dat de bedragen voor Haïti specificeert volgens een vastgesteld format.12 We hebben deze formulieren onderzocht en vastgesteld dat 8 van de 15 jaarrekeningen dit formulier hebben opgenomen. Bij één deelnemer is het formulier opgenomen in het «verslag van bevindingen inzake de SHO-actie Haïti» van de externe accountant. Bijgevolg stellen we vast dat niet alle hulporganisaties voldoen aan de afspraken van het beheersplan en actiereglement.

Het controleprotocol schrijft niet voor dat de accountant het formulier ook inhoudelijk moet controleren op de betrouwbaarheid van de opgenomen financiële gegevens. De accountant toetst alleen of het voorgeschreven formulier voor Haïti in de jaarrekening is opgenomen. We stellen vast dat 3 accountants ook inhoudelijk een oordeel geven, hoewel dit dus niet is voorgeschreven.

Volgens het protocol hoeft de externe accountant geen apart oordeel te geven over de betrouwbaarheid van de financiële verantwoording van de Haïti-gelden. Immers het oordeel van de accountant wordt op het niveau van de jaarrekeningen als geheel afgegeven en niet expliciet over de Haïti-gelden. Het risico bestaat daardoor dat de Haïti-gelden bij een bepaalde (gast)deelnemer buiten de jaarrekeningcontrole van de accountant kunnen vallen als ze niet materieel zijn op het niveau van de jaarrekening.13 In dat geval kan de accountant de betrouwbaarheid van deze Haïti-gelden niet specifiek gecontroleerd hebben.

Wij hebben dit risico al vermeld in onze brief aan de SHO van 28 april 2010 en dit expliciet genoemd als een verbeterpunt voor het beheersplan.

Ook constateren we dat het formulier niet op dezelfde grondslagen is ingevuld door de organisaties. We constateren dat sommige hulporganisaties de kasontvangsten vermelden onder de baten in plaats van de totale werkelijke lasten. Ook de verantwoording die vaste deelnemers van de SHO afleggen voor hulpgelden uitgegeven door gastdeelnemers van de SHO vindt op verschillende wijzen plaats. De ene keer worden de baten en lasten van de gastdeelnemers in een apart overzicht weergegeven, de andere keer als onderdeel van het formulier van de vaste deelnemer, en in één geval is er helemaal geen verantwoording over de gastdeelnemer afgelegd.

Daarnaast zijn er op dit moment bij bijna alle jaarrekeningen verschillen in bedragen tussen het formulier en de derde SHO-jaarrapportage (SHO, 2011c). De derde SHO-rapportage is gepubliceerd vóór de accountantscontrole, dit zou een verklaring kunnen zijn voor de geconstateerde verschillen. In onze volgende rapportage komen we op dit punt terug.

3.5 Bereikte resultaten

De uitgaven zijn onderverdeeld naar de negen clusters voor hulpverlening, gebaseerd op het OCHA-clustersysteem voor humanitaire hulpverlening, een systematiek die de SHO al langer hanteert.14 Per cluster is nu ook omschreven welke activiteiten de hulporganisaties hebben verricht in 2010, zoals: hulpgoederen uitgedeeld, huizen gebouwd, vaccinaties gegeven, en wat de bereikte resultaten zijn. Op deze manier heeft de SHO de hulpactiviteiten inzichtelijker gepresenteerd dan in vorige SHO-rapportages.

De SHO legt in de derde rapportage uit hoe de werkwijze is van de SHO en de hulporganisaties. Dat verschaft enige duidelijkheid, maar legt nog niet uit hoe de hulporganisaties de resultaten hebben bepaald. De SHO schrijft in het laatste rapport dat «sommige organisaties hun geld geoormerkt hebben binnen hun internationale koepel en anderen de resultaten proportioneel toerekenen» (SHO, 2011c: 52). Het is nu niet altijd duidelijk welke organisaties hun resultaten verantwoorden op basis van activiteiten die ze direct gefinancierd hebben en welke organisaties de resultaten proportioneel toerekenen.15

3.6 Apparaatskosten

De apparaatskosten zijn de kosten in het kader van de voorbereiding en coördinatie van de uitvoering van hulpactiviteiten. Dit zijn bijvoorbeeld kosten gemaakt voor het nagaan van projectmogelijkheden, het opstellen van projectvoorstellen, de monitoring van projecten, de financiële controle, en het opstellen van rapportages.

De SHO heeft afgesproken in het beheersplan 2010 dat de deelnemende hulporganisaties en de back office van de SHO samen maximaal 7% apparaatskosten mogen rekenen voor de hulpactie in Haïti. Deze norm is door de SHO-deelnemers zelf bepaald in 2010. Dit percentage zal berekend worden op basis van de apparaatskosten over de gehele looptijd van de hulpactie (2010–2014)(SHO, 2010). De apparaatskosten van de SHO zelf (zie ook paragraaf 2.1) vallen binnen de 7% norm. De verantwoording daarover maakt dan ook deel uit van de eindrapportage in 2015.

Uit onze berekeningen die gebaseerd zijn op de jaarrekeningen en accountantsrapporten van de hulporganisaties blijkt dat de apparaatskosten over 2010 € 4 114 933 bedragen. Dat komt overeen met een voorlopig percentage van 9,1%, gebaseerd op de uitgaven in 2010. Dit hoge percentage in het eerste jaar is een gevolg van de relatief hoge kosten bij het opstarten van de hulpactie in 2010.

3.7 Kosten voor programmamanagement

De kosten voor het programmamanagement zijn kosten die uitvoerende organisaties en lokale partners maken in Haïti om de hulp bij de hulpbehoevenden te krijgen. Het gaat hier bijvoorbeeld om personeelskosten, kantoorkosten, transportkosten, kosten voor de opslag van hulpgoederen en voor de administratieve ondersteuning in Haïti. Het verschil met apparaatskosten is dat deze kosten voor het programmamanagement nodig zijn om de hulp ter plaatse mogelijk te maken en dat hiervoor geen maximaal percentage als norm is gesteld. De hoogte van de kosten voor het programmamanagement wordt specifiek aangegeven per hulporganisatie. Dit is een grote verbetering in vergelijking met vorige SHO-rapportages. Daarnaast is een aparte paragraaf gewijd aan deze kosten en wordt een aantal voorbeelden gegeven in een tabel. Er is echter geen eenduidige definitie die bepaalt wat tot deze categorie kosten behoort en wat niet. De SHO geeft alleen algemene richtlijnen voor de verantwoording van deze kosten om geen extra verantwoordingslasten te creëren. Bijgevolg maakt elke deelnemer zelf de keuze om de kosten te verantwoorden onder programmamanagement of onder één van de andere clusters. Deze keuze is afhankelijk van de werkwijze van de organisaties en de manier van verantwoorden binnen de internationale koepels (SHO, 2011c). Deze werkwijze is begrijpelijk, maar een uitleg per organisatie van de gehanteerde keuzen zou meer inzicht geven in de kostenberekening, bijvoorbeeld door verwijzing naar een toelichting op de website.

De kosten voor het programmamanagement van de hulporganisaties voor het onderdeel wederopbouw bedragen in 2010 gemiddeld 16% en die voor noodhulp 10% (SHO, 2011b: 46). Deze hogere kosten voor wederopbouw hangen samen met investeringen (in bijvoorbeeld kantoorruimte en apparatuur) in 2010 waarvan het relatieve aandeel zal afnemen als de kosten voor het programmanagement zullen worden berekend over de gehele looptijd van de hulpactie (2010–2014).

3.8 Verificatie van informatie

We merken op dat de betrouwbaarheid van de niet-financiële informatie die de hulporganisaties rapporteren niet is gecontroleerd door de externe accountants of door andere onafhankelijke controle-instanties. De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) van het Ministerie van BuZa heeft een evaluatie uitgevoerd over de resultaten van het eerste jaar SHO-hulp in Haïti door middel van een verificatie ter plaatse (IOB, 2011).

De financiële informatie van de VN-organisaties valt buiten de controlereikwijdte van de nationale rekenkamers. Wij kunnen daardoor niet controleren of het Nederlandse publieke geld dat ging naar VN-hulporganisaties die actief zijn in Haïti rechtmatig is uitgegeven. De VN heeft een wel een eigen interne auditdienst (United Nations Board of Auditors).16 Zodra deze auditdienst een rapport uitbrengt over een VN-organisatie die actief is in Haïti, zullen we dit in onze volgende rapportages vermelden.

Voor het Nederlandse geld dat via de Europese Unie wordt uitgegeven aan Haïti wordt deze zekerheid over de rechtmatige uitgave van het geld verleend door de (onafhankelijke) Europese Rekenkamer die deze hulpgelden controleert. Zodra de Europese Rekenkamer een rapport uitbrengt over de Europese bijdrage aan Haïti, zullen we dit in onze volgende rapportages vermelden.

4. TOEZICHT DOOR HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

4.1 Inleiding

Het Ministerie van BuZa heeft in 2010 een eerste tranche van € 12 miljoen overgemaakt aan de SHO als onderdeel van de € 41,7 miljoen die het Ministerie van BuZa in totaal aan SHO verstrekt tussen 2010 en 2014 voor de hulp in Haïti. Deze € 12 miljoen was bestemd voor noodhulp.

In de subsidiebeschikking van het Ministerie van BuZa zijn de voorwaarden opgenomen voor de verstrekking van de subsidie. De voorwaarden betreffen de inhoud, vorm en tijdigheid van de rapportages, de evaluatie en de vereiste stukken voor de vaststelling van de subsidie. Daarnaast bevat de beschikking de standaardvoorwaarden over coördinatie, evaluatie en beleidsoverleg die het Ministerie van BuZa hanteert bij het verstrekken van financiële middelen voor ontwikkelingssamenwerking.

4.2 Toezicht door het Ministerie van BuZa

Het Ministerie van BuZa heeft het toezicht en de controle op de voorwaarden van de subsidiebeschikking uitgevoerd via betrokkenheid bij het opstellen van het beheersplan, regelmatig voortgangsoverleg met de SHO, monitorbezoeken aan Haïti en analyse van de rapportages van de SHO. Het Ministerie van BuZa gebruikt daarnaast rapportages van internationale organisaties zoals de VN-organisatie voor humanitaire hulp (OCHA) over de situatie In Haïti. Zo heeft het Ministerie van BuZa de informatie van de SHO vergeleken met de informatie van andere belangrijke organisaties die actief zijn Haïti.

Het Ministerie van BuZa heeft in haar beoordeling van de derde SHO-rapportage een aantal positieve opmerkingen gemaakt. Daarnaast heeft het ministerie nog wat aanvullende informatie gevraagd over de corruptierisico’s en de hantering van de humanitaire principes. Ook is een toelichting gevraagd op enkele cijfermatige verschillen tussen de jaarrapportage en de terugblik op 2010 zoals vermeld in het wederopbouwplan. Deze aanvullende informatie is intussen ontvangen en als voldoende beoordeeld.

Na ontvangst van de jaarrekeningen en accountantsverslagen van de SHO en de deelnemende organisaties afgelopen juli is het Ministerie van BuZa nog bezig met de beoordeling van de financiële verantwoording van de noodhulpcomponent van € 12 miljoen. In onze volgende rapportage in 2012 zullen we toezicht op de noodhulpcomponent definitief beoordelen.

We stellen vast dat het Ministerie van BuZa de Tweede Kamer gedetailleerd heeft geïnformeerd over de Nederlandse bijdrage aan de hulp voor Haïti in februari en november 2010 (Ministerie van BuZa, 2010a en 2010b).

Daarnaast heeft de IOB in 2011 een evaluatie uitgevoerd in Haïti om de doelmatigheid en doeltreffendheid te onderzoeken van de activiteiten van de hulporganisaties in 2010. De IOB stelt vast dat de noodhulp van de hulporganisaties effectief is geweest om slachtoffers te helpen in hun primaire levensbehoeften. Daarnaast merkt de IOB onder andere op dat de rapportages van de hulporganisaties in vele gevallen inconsistenties vertonen en dat de kosten voor programmamanagement niet eenduidig gedefinieerd zijn (IOB, 2011).

5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

5.1 Conclusies over de verantwoording van de SHO

De Algemene Rekenkamer is van mening dat de SHO de bestedingen in 2010 in Haïti verantwoordt volgens de nieuwe afspraken die in het beheersplan 2010 zijn bepaald. Als gevolg hiervan zijn de kwaliteit en kwantiteit van de inhoudelijke en financiële verantwoording verbeterd ten opzichte van de vorige giro 555-acties. De belangrijkste verbeteringen in de rapportages over Haïti met betrekking tot het inzicht in de verantwoording zijn:

  • De financiële verantwoording geeft meer informatie via de jaarrekeningen van de deelnemende hulporganisaties, die de uitgaven voor Haïti apart vermelden.

  • De SHO-rapportages geven meer gedetailleerde informatie over de activiteiten per cluster, de uitdagingen en de werkwijze van de SHO en de deelnemende hulporganisaties.

  • De deelnemende hulporganisaties leggen een verband tussen de bestedingen en de geboekte resultaten. Hierdoor krijgt het publiek meer inzicht in de besteding van het hulpgeld.

De verantwoording van de SHO kan nog verder verbeterd worden:

  • In de rapporten over 2010 is niet voldoende duidelijk hoe de geldstromen in Haïti verlopen. Die geldstromen vormen complexe ketens omdat de meeste hulporganisaties de activiteiten in Haïti niet zelf uitvoeren, maar het geld via internationale koepels, zusterorganisaties of eigen veldkantoren doorsluizen naar honderden lokale organisaties in Haïti. Daardoor wordt het geld onderdeel van een grote internationale geldstroom. Een systematisch en helder overzicht van hoe de samenwerkende hulporganisaties het geld verdelen over de organisaties in de internationale koepel ontbreekt. Hierdoor is het niet meer mogelijk om te herleiden welk deel van de € 41 miljoen uitgegeven in 2010 bij welke organisaties terecht is gekomen. Ook is de toelichting van de samenwerkende hulporganisaties beperkt over de volgende schakels in de keten waar het geld anoniem wordt en lokale organisaties in Haïti werken met SHO-geld (zie figuur 7). In onze volgende rapportages over de wederopbouwfase zullen we de informatie die hulporganisaties hebben over deze schakels in de hulpverleningsketen waar het geld anoniem wordt verder onderzoeken.

  • Volgens het beheersplan en het actiereglement moeten de hulporganisaties een formulier, het zogenaamde format jaarrekening, toevoegen aan hun jaarrekening waarin de baten en lasten voor Haïti gespecificeerd worden. Het controleprotocol schrijft voor dat de accountant moet controleren of dit formulier bij de jaarrekening zit. Het protocol schrijft niet voor dat de accountant dit formulier ook inhoudelijk controleert («kloppen de cijfers?»). We stellen vast dat dit formulier bij drie jaarrekeningen, namelijk die van Cordaid, UNICEF Nederland en World Vision, wel inhoudelijk is gecontroleerd door de externe accountant.

  • Er is geen eenduidige definitie van de kosten voor het programmamanagement. Daardoor kan elke organisatie zelf bepalen wat ze onder de kosten van het programmamanagement rekent of onder directe kosten van elk cluster. Daarbij ontbreekt uitleg per organisatie over de gemaakte keuzes.

  • Het is niet altijd duidelijk op welke manier de hulporganisaties de bereikte resultaten koppelen aan het bestede geld. Dat komt doordat ze niet allemaal expliciet uitleggen welke afspraken gemaakt zijn met de koepel- en uitvoeringsorganisaties over de bestedingen. Enkele hulporganisaties oormerken het geld en kunnen de resultaten vervolgens concreet toeschrijven, maar de meeste hulporganisaties storten het SHO-geld in de grote stroom donatiegeld van internationale koepelorganisaties en rapporteren vervolgens over de bereikte resultaten door een proportionele toerekening.

  • De verdeelsleutel die de deelnemers afgesproken hebben om de opbrengsten van de giro 555-actie voor Haïti te verdelen, wijkt af van de feitelijke financiële verdeling over de 15 ontvangers van hulpgelden voor Haïti. De SHO verklaart slechts een deel van de afwijking maar geeft geen volledige verklaring.

5.2 Conclusies over het toezicht van het Ministerie van BuZa

In dit onderzoek hebben we ook de rol van het Ministerie van BuZa als toezichthouder op de verstrekte subsidie van € 12 miljoen in 2010 aan de SHO beoordeeld. We zijn nagegaan of de gemaakte afspraken over de verantwoording van de subsidiegelden zijn nagekomen en in hoeverre het Ministerie van BuZa hierop toezicht heeft gehouden. We concluderen dat de verantwoording van de SHO conform de afspraken is en dat het toezicht van het Ministerie van BuZa nog niet helemaal is afgerond. Het Ministerie van BuZa is nog bezig met de beoordeling van de jaarrekeningen en accountantsverklaringen van de SHO en de hulporganisaties.

5.3 Aanbevelingen

De Algemene Rekenkamer doet de SHO de volgende aanbevelingen om de komende rapportages te verbeteren:

  • 1. Geef een systematisch overzicht van de geldstromen die lopen van de hulporganisaties naar internationale koepelorganisaties, zusterorganisaties en eigen veldkantoren. Op die manier wordt in één oogopslag duidelijk welke organisaties binnen de koepel welk deel van het SHO-hulpgeld ontvangen. In de volgende schakels van de hulpverleningsketen wordt het geld anoniem en is het SHO-hulpgeld slechts een onderdeel van een grote internationale geldstroom die wordt uitgegeven in Haïti. Hierbij is het niet meer mogelijk om een uitputtend inzicht te geven van waar het SHO-hulpgeld precies terecht komt. Voor dit onderdeel van de keten is het wel nodig dat de samenwerkende hulporganisaties meer toelichting geven bij de programma’s die koepelorganisaties en zusterorganisaties mede met de SHO-gelden uitvoeren in Haïti. Op die manier krijgt het publiek meer inzicht in de besteding van het SHO-geld.

  • 2. Breid de reikwijdte van de controle van de externe accountant van de hulporganisaties uit tot de controle van het formulier, het zogenaamde format jaarrekening. In dit formulier wordt inzicht gegeven in de baten, lasten, verplichtingen en bestedingen voor Haïti. Neem in het controleprotocol op dat de accountant het formulier inhoudelijk controleert op getrouwheid, waaronder de aspecten juistheid, volledigheid en tijdigheid. Hiermee wordt de betrouwbaarheid van de financiële gegevens over Haïti gewaarborgd.

  • 3. Geef meer inzicht in de kosten voor het programmamanagement. Laat elke (gast)deelnemende hulporganisatie de werkwijze bij het bepalen van deze kosten specifiek toelichten en illustreren met voorbeelden. Dit stelt organisaties ook in staat om uit te leggen waarom hoge kosten soms nodig zijn als gevolg van specifieke doelstellingen. Bij het specificeren van deze kosten gaat het erom dat de substantiële bedragen zichtbaar worden en de verantwoordingslasten beperkt blijven.

  • 4. Geef meer inzicht in de resultaten. Laat elke (gast)deelnemende hulporganisatie expliciet uitleggen welk deel van het geld via een koepelorganisatie, een uitvoerende zusterorganisaties of een eigen veldkantoor wordt besteed. Ook de manier waarop elke hulporganisatie de bereikte resultaten in Haïti toerekent aan het geld dat is ingezet, dient (beter) toegelicht te worden.

  • 5. Het verdient aanbeveling om de verdeling van de € 111,4 miljoen over de 15 hulporganisaties nader uit te leggen om zo volledig inzicht te geven in de feitelijke afwijking van de SHO-verdeelsleutel. Op die manier wordt volledig inzichtelijk op basis van welke criteria de SHO het geld van de donateurs feitelijk verdeelt.

We geven het ministerie van Buitenlandse Zaken in overweging onze aanbevelingen over te nemen voor de verantwoording over begrotingsgeld bij volgende acties door de SHO.

6. BESTUURLIJKE REACTIES EN NAWOORD ALGEMENE REKENKAMER

6.1 Reacties

De SHO en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken hebben op ons rapport gereageerd. Hieronder vatten we de twee reacties samen. De volledige reacties staan op www.rekenkamer.nl.

6.1.1 Reactie van de SHO

De SHO hecht grote waarde aan dit rapport en is blij met de conclusie dat de SHO de opbrengst van Giro 555 volgens de afspraken heeft verantwoord en dat de rapportages inzichtelijker zijn geworden.

De SHO benadrukt dat SHO-deelnemers de ingezamelde gelden inzetten via eigen kanalen (veldkantoren, internationale koepelorganisaties of lokale partners) in een breder hulpprogramma. Het geld wordt daarmee onderdeel van een grote internationale geldstroom. De Algemene Rekenkamer geeft aan dat de geldstroom zichtbaar moet worden tot bij de veldkantoren en internationale koepelorganisaties. Daarna wordt de Nederlandse euro onderdeel van een internationale geldstroom die niet volgbaar is tot op de eindbestemming. De SHO beschouwt dit niveau tot waar de Nederlandse euro gevolgd moet kunnen worden als werkbaar.

De SHO heeft opmerkingen bij enkele passages in het rapport:

  • Bij het hanteren van de verdeelsleutel heeft de SHO bij de laatste overboeking aan de deelnemers rekening gehouden met de kasbehoefte van de deelnemers. Deze berekening is niet opgenomen in de derde publieksrapportage, maar de SHO heeft deze berekening wel gedeeld met het Ministerie van BuZa, dat deze handelwijze vervolgens heeft goedgekeurd.

  • Over het specificeren van de kosten voor programmamanagement zegt de SHO dat de werkwijze van de organisatie, via partners dan wel via een internationale koepel, bepalend is voor het toeschrijven van de kosten.

De SHO onderschrijft vier van de vijf aanbevelingen en zal die meenemen in de volgende SHO-rapportages. De SHO neemt de aanbeveling om het format jaarrekeningen op te nemen in de accountantscontrole niet over en plaatst vraagtekens bij de toegevoegde waarde ervan. De SHO wijst op de extra administratieve lasten als het format onderdeel wordt van de accountantscontrole en is van mening dat de bestaande beheersmaatregelen en controles bij de SHO-deelnemers voldoende waarborgen bieden voor de betrouwbaarheid van de financiële informatie.

6.1.2 Reactie van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

De staatssecretaris beschouwt de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer als nuttig voor de verdere verbetering van de verantwoording. Hij zal ze betrekken bij het regulier beleidsoverleg met de SHO en er waar mogelijk rekening mee houden bij eventuele toekomstige bijdrages aan de SHO.

De staatssecretaris kondigt aan dat het toezicht van het Ministerie van BuZa op de subsidie die de SHO ontvangen heeft voor de actie in Haïti eind 2011 beëindigd zal worden.

6.2 Nawoord

Wij vinden het positief dat de SHO aangeeft vier van de vijf aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer door te voeren om de volgende rapportages over Haïti inzichtelijker te maken.

De SHO heeft bezwaar tegen onze aanbeveling om de accountantscontrole uit te breiden tot het format jaarrekeningen. We zijn van mening dat deze uitbreiding toegevoegde waarde heeft, omdat de accountant de betrouwbaarheid van de cijfers in het format formeel kan waarborgen. Ons inziens zullen de extra administratieve lasten van deze uitbreiding marginaal zijn. De feitelijke hoeveelheid extra werkzaamheden die de accountant hiervoor moet doen is relatief beperkt en de toegevoegde waarde is naar ons oordeel groot.

BIJLAGE 1 OVERZICHT BELANGRIJKSTE CONCLUSIES, AANBEVELINGEN EN TOEZEGGINGEN

Zie paragraaf

Conclusies

Aanbevelingen voor de SHO

Toezeggingen/ bestuurlijke reactie

Nawoord

5.2

Het Ministerie van BuZa heeft zich conform de afspraken verantwoord over de verstrekte subsidie aan de SHO. Voorts is het toezicht van het Ministerie van BuZa op de verstrekte subsidie aan de SHO nog niet helemaal afgerond.

     

5.1

Het publiek krijgt meer inzicht in de bestedingen van het geld door de verbeteringen in de SHO-rapportage. Het gaat vooral om de verbeterde financiële verantwoording via de jaarrekeningen van de deelnemende hulporganisaties, de gedetailleerdere SHO-rapportages en de informatie over het verband tussen bestedingen en resultaten.

     
 

De SHO-rapportages maken niet voldoende duidelijk hoe de geldstromen via complexe ketens in Haïti verlopen.

Een systematisch en helder overzicht ontbreekt van hoe de samenwerkende hulporganisaties het geld verdelen over koepelorganisaties, zusterorganisaties en eigen veldkantoren. Hierdoor is het niet meer mogelijk om te herleiden welk deel van de € 41 miljoen uitgegeven in 2010 bij welke organisaties terecht is gekomen.

Ook is de toelichting van de deelnemende hulporganisaties beperkt over de volgende schakels in de keten waar het geld anoniem wordt en lokale organisaties in Haïti werken met SHO-geld.

Geef een systematisch overzicht van de geldstromen die lopen van de hulporganisaties naar internationale koepelorganisaties en zusterorganisaties en eigen veldkantoren. Op die manier wordt in één oogopslag duidelijk welke organisaties welk deel van het SHO-hulpgeld ontvangen.

Voor het onderdeel van de keten waar het geld anoniem wordt, is het nodig dat de deelnemende hulporganisaties meer toelichting geven op de programma’s die koepelorganisaties en zusterorganisaties mede met de SHO-gelden uitvoeren in Haïti.

De SHO neemt deze aanbeveling over.

 
 

Het beheersplan en het actiereglement schrijven voor dat de hulporganisaties het «format jaarrekening» toevoegen aan hun jaarrekening met de baten en lasten van de Haïti-actie. Het schrijft niet voor dat de accountant ook controleert of de daarin genoemde cijfers inhoudelijk kloppen. Bij drie hulporganisaties is de controle door de accountant toch uitgevoerd.

Breid de reikwijdte van de controle van de externe accountant van de hulporganisaties uit tot de controle van het formulier, het zogenaamde format jaarrekening. Neem in het controleprotocol op dat de accountant het formulier inhoudelijk controleert op getrouwheid, waaronder de aspecten juistheid, volledigheid en tijdigheid.

De SHO plaatst vraagtekens bij de toegevoegde waarde en wijst op de extra administratieve lasten als het format onderdeel wordt van de accountantscontrole. De SHO is van mening dat de bestaande beheersmaatregelen en controles bij de deelnemers voldoende waarborgen bieden voor betrouwbare financiële informatie.

Uitbreiding van de accountantscontrole heeft toegevoegde waarde omdat de accountant de betrouwbaarheid van de cijfers in het format formeel kan waarborgen. De extra administratieve lasten van deze uitbreiding zijn marginaal. Het format is onderdeel van de jaarrekening en wordt opgesteld met een controlespoor dat transparant en controleerbaar moet zijn. Het is voor de accountant een relatief kleine taak om dit format te controleren.

 

Er is geen eenduidige definitie van de kosten voor het programmanagement. Daardoor kan elke organisatie zelf bepalen wat onder de kosten van het programmanagement wordt gerekend of onder de directe kosten. Daarbij ontbreekt uitleg per organisatie over de gemaakte keuzes.

Laat elke (gast)deelnemende hulporganisatie de werkwijze bij het bepalen van deze kosten specifiek toelichten en illustreren met voorbeelden. Bij het specificeren gaat het erom dat de substantiële bedragen zichtbaar worden en de verantwoordingslasten beperkt blijven.

De SHO neemt deze aanbeveling over.

 
 

Het is niet altijd duidelijk op welke manier de hulporganisaties de bereikte resultaten koppelen aan het bestede geld. Dat komt doordat ze niet allemaal expliciet uitleggen welke afspraken gemaakt zijn met de koepel- en uitvoeringsorganisaties over de bestedingen.

Geef meer inzicht in de resultaten. Laat elke (gast)deelnemende hulporganisatie expliciet uitleggen welk deel van het geld via een koepelorganisatie of via uitvoerende organisaties wordt besteed en hoe de bereikte resultaten in Haïti toegerekend worden aan het geld.

De SHO neemt deze aanbeveling over.

 
 

De verdeelsleutel die de deelnemers afgesproken hebben om de opbrengsten van de giro 555-actie voor Haïti te verdelen, wijkt af van de feitelijke financiële verdeling over de 15 ontvangers van hulpgelden voor Haïti. De SHO verklaart slechts een deel van de afwijking, maar geeft geen volledige verklaring.

Leg de verdeling uit van de € 111,4 miljoen over de 15 hulporganisaties om zo volledig inzicht te geven in de feitelijke afwijking van de SHO-verdeelsleutel en de redenen daarvoor.

De SHO neemt deze aanbeveling over.

 

BIJLAGE 2 CLUSTERS

De VN-organisatie voor humanitaire hulp OCHA werkt met een clustersysteem voor grootschalige rampen. De SHO hanteert 9 clusters, gebaseerd op deze VN-clusters.

VN clusters

SHO-clusters

1

Kampcoördinatie en -management

Programma management

1

2

Onderwijs

Onderwijs

2

3

Onderdak en Non-food-items

Onderdak

3

4

Voedsel

Voedselzekerheid

4

5

Logistiek

   

6

Voeding (van baby’s en kinderen)

   

7

Bescherming

Bescherming

5

8

Water- en sanitaire voorzieningen

Water & sanitaire voorzieningen

6

9

Landbouw

Levensonderhoud

7

10

Wederopbouw

Rampenmanagement

(en levensonderhoud)

8

11

Telecommunicatie

   

12

Gezondheidszorg

Gezondheidszorg

9

Toelichting op de SHO-clusters

  • 1. Programmamanagement: uitvoeringskosten ter plaatse voor transport van hulpgoederen, computers, trainingen etc.

  • 2. Onderwijs: noodonderdak, semipermanente scholen, lesmaterialen etc.

  • 3. Onderdak: diverse soorten tenten, dekzeilen, stretchers, kookgerei etc.

  • 4. Voedselzekerheid: voedselpakketten, gaarkeukens, kookgerei etc.

  • 5. Bescherming: bevorderen veiligheid kampen, bescherming van kinderen en vrouwen etc.

  • 6. Water & sanitaire voorzieningen: mobiele wc's, chloortabletten en drinkwaterverstrekking etc.

  • 7. Levensonderhoud: geld voor werk projecten zoals opruimen puin, herstel irrigatiesystemen, distributie van zaad en gereedschap etc.

  • 8. Rampenmanagement: trainen bevolking op voorbereiding en weerbaarheid tegen nieuwe rampen.

  • 9. Gezondheidszorg: preventie van ziekten en epidemieën, toegang tot basiszorg via mobiele klinieken, vaccinatie, medicijnen, medische teams, cholerabestrijding.

BIJLAGE 3 METHODOLOGIE EN NORMEN

Methodologie

We hebben ons bij dit onderzoek gericht op de drie kwartaalrapportages (SHO, 2010b, 2010c en 2011a) van de SHO en de derde gezamenlijke rapportage van de SHO (2011c) – waarvan de eerste versie in april 2011 is gepubliceerd en een bijgestelde versie met correcties gestuurd is naar het Ministerie van BuZa in juni 2011. Daarnaast hebben we interviews gehouden met medewerkers van de SHO.

Het toezicht van het Ministerie van BuZa hebben we beoordeeld aan de hand van de informatie aan de Tweede Kamer (Ministerie van BuZa, 2010a en 2010b), interne rapporten zoals de beoordelingsmemoranda van de subsidie en interviews met de betrokken ambtenaren.

Normen

De normen die we hanteren om de verantwoording 2010 door de SHO over Haïti en het toezicht hierop door het Ministerie van BuZa te beoordelen zijn in de eerste plaats gebaseerd op:

  • De bepalingen in het beheersplan van de SHO d.d. maart 2010.

  • De bepalingen in het actiereglement van de SHO d.d. januari 2010.

  • De bepalingen in het controleprotocol van de SHO d.d. maart 2010.

  • De bepalingen in het organisatiereglement van de SHO d.d. januari 2010.

  • De voorwaarden in de subsidiebeschikking van het Ministerie van BuZa.

Daarnaast hanteert de Algemene Rekenkamer ook eigen normen voor beleids- en verantwoordingsinformatie die we gehanteerd hebben bij onze opmerkingen bij het beheersplan van de SHO:

  • De hoofdnormen voor de presentatie van beleidsinformatie: relevante en getrouwe weergave, begrijpelijk en vergelijkbaar

  • Hoofdnormen voor de totstandkoming van beleidsinformatie: betrouwbaar, valide, ordelijk/controleerbaar en kosteneffectief

  • Hoofdnormen voor de verantwoordingsinformatie aan de Tweede Kamer: betrouwbaar, actueel, eenduidig en volledig moet zijn.

  • Voor het toezicht op de subsidie die het Ministerie van BuZa heeft verleend aan de SHO hanteren we de volgende normen:

    • De controle van de verantwoordingsrapportages van de SHO aan het ministerie voldoet aan de normen voor controle bij de besteding van rijkssubsidies.

    • De minister informeert de Tweede Kamer tijdig, volledig en met relevante informatie over de gestelde doelen, de activiteiten die met de subsidiegelden zijn uitgevoerd en over de bereikte resultaten.

Zowel de SHO als alle (gast)deelnemers aan de Haïti-hulpactie bezitten het CBF-keurmerk. We hebben bij onze beoordeling van de hulpactie Haïti ook rekening gehouden met relevante criteria die het CBF hanteert voor het verschaffen van het keurmerk voor goede doelenorganisaties:

  • Maximaal 25% van de opbrengst wordt gebruikt voor fondsenwerving.

  • De instelling moet continu werken aan een optimale besteding van de middelen, zodat effectief en doelmatig gewerkt wordt aan het realiseren van de doelstelling. De organisaties hebben hierover vooraf hun ideeën vastgelegd in het beleidsplan en de begroting. Achteraf moeten ze laten zien in hoeverre deze plannen zijn gerealiseerd.

  • De instelling moet een kwaliteitssysteem opzetten waarmee ze haar eigen bestedingen kan monitoren, evalueren en waar nodig bijstellen.

  • De instelling moet een norm vaststellen voor de hoogte van de kosten voor beheer en administratie. Het CBF geeft geen concrete norm voor de apparaatskosten omdat die per sector verschilt, maar de organisatie moet wel rekenschap afleggen van de werkwijze met betrekking tot de apparaatskosten. Ook moet de verslaggeving daarover transparant zijn door in de jaarrekening melding te maken van kosten voor beheer en administratie.

  • De instelling presenteert jaarlijks een verslag, deels in woorden en deels in cijfers. Het deel in woorden is het bestuursverslag. Dit beschrijft activiteiten en gebeurtenissen van het afgelopen jaar. Het bestuur moet laten zien hoe het staat met de realisatie van de doelstellingen die zijn opgenomen in het beleidsplan en een indruk geven van de plannen voor het komende jaar. Het deel in cijfers is de jaarrekening waarin de inkomsten en uitgaven en de financiële positie van de instelling bekend worden gemaakt. Het jaarverslag moet voor het publiek beschikbaar zijn.

  • Jaarverslaggeving moet opgesteld zijn volgens de Richtlijn 650 Fondsenwervende instellingen. De Richtlijn bevat regels voor de financiële verantwoording en voor de opzet van de balans en de staat van baten en lasten. Uniformiteit en transparantie staan voorop.

AFKORTINGEN

AADA

(Task force for the) Accountability for and Audit of Disaster-related Aid

BuZa

Buitenlandse Zaken

CBF

Centraal Bureau Fondsenwerving

CORDAID

Catholic Organisation for Relief and Development AID

ICCO

Interkerkelijke Coördinatie Commissie ontwikkelingssamenwerking.

INTOSAI

International Organisation of Supreme Audit Institutions

ICRC

International Committee of the Red Cross

INTOSAI

International Organisation of Supreme Audit Institutions

IOB

Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie

NGO

Niet gouvernementele organisatie

NOS

Nederlandse Omroep Stichting

NOVIB

Nederlandse Organisatie voor Internationale Bijstand

OCHA

Office for the Coordination of Humanitarian Affairs

OXFAM

Oxford Committee for Famine Relief

SHO

Samenwerkende Hulporganisaties

UNICEF

United Nations International Children's Emergency Fund

UN/VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

LITERATUUR

Algemene Rekenkamer (2008). Lessen van de tsunami, Verantwoording over, controle van en transparantie in Nederlandse hulp. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Kamerstuk 29 956, nr. 15. Den Haag: Sdu.

Algemene Rekenkamer (2010a). Aanpak van hulpgelden voor Haïti.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 32 293 nr. 7. Den Haag: Sdu.

Algemene Rekenkamer (2010b). Geldstromen ontwikkelingssamenwerking. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 318, nrs. 12. Den Haag: Sdu.

Algemene Rekenkamer (2010c). Samenwerkende Hulporganisaties en Algemene Rekenkamer werken samen om verantwoording hulpactie Haïti te optimaliseren. Gezamenlijk persbericht met de SHO en het Ministerie van BuZa. 21 januari 2010.

Algemene Rekenkamer (2010d). Afspraken over verantwoording hulp aan Haïti. Gezamenlijk persbericht met de SHO en het Ministerie van BuZa. 15 juni 2010.

Algemene Rekenkamer (2011). Monitoring beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 803, nrs. 12. Den Haag: Sdu.

Artsen zonder grenzen Nederland (2011). Jaarrekening 2010. http://www.artsenzondergrenzen.nl/over-ons/jaarrekening-2010.aspx

European Community Humanitarian Aid Office (ECHO)(2010). The Commission’s Humanitarian Aid Following the Earthquake: general overview. http://ec.europa.eu/echo/files/aid/countries/Haiti_paper_01102010.pdf

International Donors» Conference towards a New Future for Haïti (2011). http://www.haiticonference.org/index.shtml. geraadpleegd op 23 mei 2011.

IOB ( 2011) Evaluation of the activities of the Dutch Cooperation Aid Organisation involved in the SHO Action covering the year 2010. Den Haag: IOB.

Ministerie van Buitenlandse Zaken (2010a). Aardbeving in Haïti. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 293 nr. 12. Den Haag: Sdu.

Ministerie van Buitenlandse Zaken (2010b). Stand van zaken hulpverlening in Haïti. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 293 nr. 6. Den Haag: Sdu.

NOS (2010). Lijst met uitgaven van Nederlandse gemeenten en provincies voor Haïti. nos.nl/dossier/Haïti. Geraadpleegd op 14 juni 2010.

Office of the Special Envoy for Haïti (2011). International assistance to Haïti, key facts as of March 2011. www.haitispecialenvoy.org/download/International_Assistance/1-Overall_financing_key_facts_March.pdf. geraadpleegd op 30 mei 2011.

SHO (2008). Eindrapportage SHO-actie: Samen voor Suriname, 7 mei 2006-31 december 2008. Den Haag: SHO.

SHO (2009). Eindrapportage SHO-actie: Help slachtoffers aardbeving Azië (Tsunami), periode 26 december 2004-31 december 2007. Den Haag: SHO.

SHO (2010a). Beheersplan SHO Giro 555 Samenwerkende Hulporganisaties. Maart 2010. den Haag: SHO.

SHO (2010b). SHO-actie «Help slachtoffers Aardbeving Haïti»: eerste gezamenlijke rapportage 13 januari–31 maart 2010. juni 2010. Den Haag: SHO.

SHO (2010c). SHO-actie «Help slachtoffers Aardbeving Haïti»: tweede voortgangsrapportage 13 januari–30 juni 2010. september 2010. Den Haag: SHO.

SHO (2010d). Statutenwijziging SHO. April 2010. Den Haag: SHO.

SHO (2011a). SHO rapportage Haïti 12 januari 2010–12 januari 2011. Den Haag, SHO.

SHO (2011b). Nieuwsbrief. Haïti, van noodhulp naar wederopbouw. Den Haag: SHO.

SHO (2011c). Derde gezamenlijke SHO-rapportage Haïti 13 januari–31 december 2010. Den Haag: SHO.


X Noot
1

Het beheersplan van de SHO van maart 2010 kan geraadpleegd worden op haitinu.nl/pages/rapportage/

X Noot
2

De hulporganisaties die betrokken zijn bij de Haïti-actie van de SHO bestaan uit de tien vaste deelnemers van de SHO (Cordaid, Nederlandse Rode Kruis, ICCO & Kerk in Actie, Oxfam Novib, Save the Children, Stichting Vluchteling, Tear, Terre des Hommes, UNICEF Nederland en World Vision) en vijf gastdeelnemers (Leger des Heils, Dorcas, VNG internationaal, Care Nederland, Habitat for Humanity en Plan Nederland).

X Noot
3

Het bedrag van € 41,7 miljoen van het Ministerie van BuZa wordt in tranches overgemaakt aan de SHO. De eerste tranche van € 12 miljoen is bedoeld voor noodhulp en is betaald in 2010. Na goedkeuring van het wederopbouwplan, de verantwoordingen 2010 en de liquiditeitsbehoefte in 2011 volgt betaling van de eerste tranche voor wederopbouw.

X Noot
4

Volgens artikel 5.9 van het actiereglement van SHO mag een positief saldo dat overgebleven is na een SHO actie worden ingezet bij een volgende actie, als startkapitaal van het nieuwe budget noodhulp.

X Noot
5

De SHO-kantoorkosten bestaan uit de kosten voor de administratie, communicatie en verantwoording van de SHO. Het gaat onder andere om de salariskosten van de medewerkers die de rapportages samenstellen en de publieksverantwoording en persvoorlichting verzorgen en om de kosten voor de opzet en het onderhoud van de SHO-website over Haïti.

X Noot
6

OCHA staat voor Office for the Coordination of Humanitarian Affairs en is het VN-bureau dat de humanitaire hulp coördineert na grote natuurrampen.

X Noot
7

De kosten voor het programmamanagement worden gemaakt door lokale partners en uitvoerende organisaties in Haïti. Het gaat hier voornamelijk om kosten voor de opslag en het transport van hulpgoederen, salariskosten en kantoorkosten in Haïti.

X Noot
8

Artsen zonder Grenzen Nederland heeft in 2010 € 1 258 000 aan donaties en giften ontvangen voor Haïti en een subsidie van € 120 000 van de provincie Zeeland (Artsen zonder grenzen Nederland, 2011).

X Noot
9

De grootste bijdrage van een multilaterale organisatie waarvan Nederland lid is komt van de Europese Unie die na de aardbeving € 120 miljoen voor de noodhulp ter beschikking heeft gesteld en voor de wederopbouw van Haïti € 460 miljoen (ECHO, 2011). Nederland draagt ook bij aan de Wereldbank die voor de wederopbouw in Haïti een bedrag van € 322 miljoen ter beschikking stelt (International Donors» Conference 2011).

X Noot
10

Nederland is met jaarlijks € 40 miljoen de tweede grootste donor van het VN-noodhulpfonds (Ministerie van BuZa, 2010b).

X Noot
11

Oxfam Novib heeft volgens de SHO-verdeelsleutel recht op € 16 916 534 voor Haïti. Maar deze deelnemer heeft aangegeven slechts een absorptiecapaciteit te hebben van € 15 miljoen. Het resterende bedrag van € 1 916 534 is vervolgens verdeeld onder Cordaid, Mensen in Nood, Unicef Nederland, Terre des Hommes en Rode Kruis Nederland.

X Noot
12

Het format is opgenomen in het actie reglement van de SHO, bijlage II. Dit format geeft aan hoe de deelnemers zich moeten verantwoorden over de hulpactie Haïti in hun jaarrekeningen. Hierin is onder andere opgenomen dat verantwoord moet worden over de baten en lasten aangaande Haïti. Inzicht moet worden gegeven in de committeringen, kasstromen en bestedingen.

X Noot
13

Een accountant beschouwt informatie als «materieel» indien het weglaten of onjuist weergeven van deze informatie van invloed is op de economische beslissingen die gebruikers nemen op basis van de jaarrekeningen.

X Noot
14

De officiële clusters bij humanitaire hulp zijn: onderdak, water- en sanitaire voorzieningen, voedselzekerheid, levensonderhoud, gezondheidszorg, onderwijs, bescherming, rampenmanagement en programmamanagement (voor een gedetailleerde uitleg, zie bijlage 2).

X Noot
15

De financiële bijdrage van een Nederlandse hulporganisatie is slechts een klein deel (bv. 5 %) van de middelen die een internationale koepelorganisatie besteedt in Haïti. Vervolgens stelt de koepelorganisatie één rapportage op met totaalcijfers van de geleverde producten zoals tenten en voedselpakketten. Als er geen afspraken gemaakt zijn over oormerking, rekent de Nederlandse hulporganisatie een proportioneel aantal tenten en voedselpakketten (bv. 5%) toe uit de totaalcijfers van de koepelorganisatie en rapporteert die aantallen in de SHO-rapportage.

X Noot
16

Het bestuur van deze auditdienst is samengesteld uit 3 leden die allen Auditor General (president Rekenkamer) zijn in een VN-lidstaat.

Naar boven