32 291 Het geven aan gemeenten van de verantwoordelijkheid voor schuldhulpverlening (Wet gemeentelijke schuldhulpverlening)

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 10 januari 2012

Met belangstelling is kennis genomen van het nader voorlopig verslag bij het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening. De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de gegeven antwoorden. In vervolg daarop stellen de leden van deze fractie nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag van de regering waaruit blijkt dat gemeenten de schuldhulpverlening niet effectief uitvoeren. Deze leden ontvangen van de regering graag een cijfermatige onderbouwing van de verwachtingen van de regering omtrent een effectievere schuldhulpverlening. Tevens vernemen deze leden graag hoe de financiële ruimte voor de gemeentelijke schuldhulpverlening is afgestemd met gemeenten.

Op 15 september 2008 is het rapport «Schulden? De gemeente helpt!» bij brief aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2008/09, 24 515, nr. 140). De belangrijkste conclusie van het rapport is dat de effectiviteit van de schuldhulpverlening door gemeenten op dat moment beperkt is en uiteenloopt van nog geen 10 tot 50 procent per gemeente. Op basis van deze analyse en de in het rapport opgenomen aanbevelingen heeft het toenmalige kabinet de conclusie getrokken dat het wettelijk inbedden van schuldhulpverlening een positief effect zal hebben op de effectiviteit ervan. Het wettelijk inbedden biedt voordelen aan schuldhulpverleners, schuldenaren en schuldeisers. Het voorgaande heeft tot het nu voorliggende wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening geleid.

Op 27 oktober jongstleden heeft het kabinet de verkennende studie van IWI «Uitvoeringspraktijk schuldhulpverlening 2010/11» aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 24 515 2011/12, 24 515, nr. 208) gestuurd. In deze verkennende studie schetst IWI een beeld van de uitvoeringspraktijk schuldhulpverlening 2010/11 aan de hand van criteria die zijn ontleend aan het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening. Uiteraard geldt dat gemeenten nog niet zijn gebonden aan de in het wetsvoorstel opgenomen criteria.

Uit de verkennende studie blijkt dat gemeenten op een aantal belangrijke punten nog niet voldoen aan in het wetsvoorstel opgenomen criteria. Zo blijkt bijvoorbeeld dat bij 90% van de gemeenten nauwelijks sprake is van voldoende sturing, dat 47% van de inwoners van Nederland woont in een gemeente die grotendeels integrale schuldhulpverlening biedt, dat ongeveer een kwart van de gemeenten de regie vervult in lijn met het wetsvoorstel en dat voor 68% van de gemeenten geldt dat zij dat in redelijke mate doen. Tot slot blijkt de helft van de gemeenten te voldoen aan de wachttijd van 4 weken en 60% voldoet aan de maximale wachttijd van drie dagen bij bedreigende schulden.

Uit de resultaten van de verkennende studie van IWI blijkt dat er voor gemeenten nog volop ruimte is om de schuldhulpverlening effectiever uit te voeren.

In de tweede nota van wijziging op dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2010/11 32 291, nr. 9) is expliciet de bevoegdheid opgenomen om schuldhulpverlening in ieder geval te weigeren indien een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening. In aanvulling daarop kunnen gemeenten het aantal recidivisten beperken en de schuldhulpverlening duurzamer te maken door in te zetten op preventie waaronder goede nazorg. In derde nota van wijziging bij dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2010/11, 32 291, nr. 34) is in het wetsvoorstel opgenomen dat het college in ieder geval schuldhulpverlening kan weigeren in geval een persoon fraude heeft gepleegd die financiële benadeling van een bestuursorgaan tot gevolg heeft en die persoon in verband daarmee onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld of een onherroepelijke sanctie, die beoogt leed toe te voegen, is opgelegd. De bij de tweede en derde nota van wijziging gecreëerde bevoegdheden van het college dragen bij aan de mogelijkheden om schuldhulpverlening meer gericht en selectief toe te passen.

Als gevolg van het voorgaande kunnen de kosten van schuldhulpverlening afnemen.

Gemeenten hebben onder andere door middel van de brief van de VNG van 26 februari 2010 aangegeven dat zij over onvoldoende financiële middelen beschikken om aan de nieuwe wettelijke eisen van het wetsvoorstel te voldoen. De regering is van mening dat gemeenten op basis van de hierna volgende argumenten over voldoende financiële middelen beschikken om de schuldhulpverlening overeenkomstig de in dit wetsvoorstel opgenomen normen uit te voeren:

  • De financiële gevolgen van deze wet zijn in het kader van artikel 2 Financiële verhoudingswet onderzocht door onderzoeksbureau Cebeon.

  • Uit dit onderzoek bleek dat de structurele netto kosten beperkt bleven tot maximaal € 12 miljoen. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2009/10, 32 291, nr. 3) heeft de regering geconcludeerd dat structurele extra middelen niet nodig zijn. Dit gezien de beperkte omvang van extra kosten en de niet kwantificeerbare baten (inverdieneffecten), zodat er in het gunstigste geval zelfs sprake kan zijn van netto opbrengsten. Uit het onderzoek «Kosten en baten schuldhulpverlening» (http://www.gemeenteloket.minszw.nl/binaries/content/assets/Schuldhulpverlening/2011-12/Nw-Handreiking-Kosten-en-Baten_APE_2011-%282%29.pdf) blijkt dat er voor gemeenten als gevolg van de inzet van schuldhulpverlening daadwerkelijk inverdieneffecten optreden.

  • Gemeenten ontvangen vanaf 2011 via het Gemeentefonds structureel € 80 miljoen extra voor armoede en schuldhulpverlening. Ondanks de verlaging van € 20 miljoen vanwege de maatregel in het regeerakkoord voor meer selectieve en gerichte schuldhulpverlening vanaf 2012 ontvangen gemeenten in 2012 nog steeds meer middelen voor armoede en schuldhulpverlening dan in 2007.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarop de regering het vertrouwen baseert dat strengere regels, betere communicatie en meer informatie tot een effectievere aanpak van schuldhulpverlening leidt. Deze leden vragen ook welke maatregelen de regering neemt om uitbuiting van gemakzuchtige en onrealistisch optimistische burgers door de financiële sector te beperken

Uit het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers Omvang en achtergronden van huishoudens met (een risico op) problematische schulden» (Kamerstukken II 2009/10, 24 515, nr. 161) blijkt dat gebrekkig financieel beheer, terugval in inkomen en een te hoge levensstandaard de belangrijkste oorzaken zijn van problematische schulden. Mensen zijn primair zelf verantwoordelijk voor het voorkomen en oplossen van problematische schulden. Als iemand gemakzuchtig en veel te optimistisch is over zijn of haar financiële mogelijkheden dan is de betrokkene daar in veruit de meeste gevallen zelf verantwoordelijk voor.

Het blijkt dat (financiële) vaardigheden en motivatie van mensen belangrijk zijn bij het voorkomen en oplossen van problematische schulden. Het verbeteren van financiële vaardigheden is een belangrijk onderdeel van preventie. Dit is een van de redenen dat preventie verplicht onderdeel uitmaakt van het plan dat de gemeenteraad op grond van artikel 2, derde lid moet vaststellen. Preventie en het bevorderen van financiële vaardigheden is ook een belangrijk speerpunt van bijvoorbeeld het Platform wijzer in geldzaken. Het platform Wijzer in geldzaken is op initiatief van het ministerie van Financiën tot stand gekomen. Naast het aanleren van financiële vaardigheden is het verstrekken van informatie aan mensen die mogelijk risico lopen op problematische schulden een belangrijk onderdeel van preventie. In dit kader vinden tal van activiteiten plaats door gemeenten, maar ook door bijvoorbeeld het Nibud. Voorbeelden van op preventie gerichte activiteiten zijn onder andere opgenomen in de Schuldpreventiewijzer (http://www.schuldpreventiewijzer.nl/).

In de afgelopen periode zijn onder de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën maatregelen getroffen die tot doel hebben de consument te beschermen tegen overkreditering. Belangrijke maatregelen op dat gebied zijn:

  • de wettelijke verplichting om informatie in te winnen door de kredietverstrekker over financiële positie van de consument met als doel te beoordelen of kredietverlening verantwoord is. Daarnaast is de kredietwaardigheidtoets beter ingevuld en versterkt;

  • het zwaarder beboeten van de overtreding van de kredietregels;

  • de aanscherping van de regels voor kredietreclame (lenen kost geld);

  • de implementatie van de Europese richtlijn consumentenkrediet (alle vormen van lenen is krediet; dit geldt ook voor flitskrediet).

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de regering de ontwikkeling van een standaard basisproductenpakket van hypotheken, spaarrekening en betaalrekening ondersteunt.

Op dit moment werkt de minister van Financiën aan regelgeving om toezicht te houden op het productontwikkelingsproces van financiële dienstverleners. Dit toezicht zal zich richten op de borging van het klantbelang in het productontwikkelingsproces. Hierbij wordt ook gekeken naar de behoefte van de doelgroep, de verhouding prijs en kwaliteit en de toegevoegde waarde van het product. Hoewel het geen doel op zich is zou deze regelgeving er aan kunnen bijdragen dat financiële dienstverleners meer eenvoudige producten ontwikkelen.

In dit kader is ook relevant dat de consumentenbond een campagne is gestart om financiële dienstverleners ertoe te bewegen om basisproducten te ontwikkelen. De consumentenbond omschrijft basisproducten als simpele betrouwbare financiële producten zonder poespas.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het niet tot haar verantwoordelijkheid vindt horen om de gevolgen van het beleid als het om doorlooptijden gaat te volgen. Volgens deze leden komt daarbij dat deze gegevens eenvoudig opvraagbaar zijn bij gemeenten.

De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening. In dat kader is het de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om het college van B en W aan te spreken op de uitvoering van het door de gemeenteraad vastgestelde plan dat de hoofdzaken bevat van het door de gemeente te voeren beleid betreffende integrale schuldhulpverlening en het voorkomen dat personen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen.

Het past naar het oordeel van de regering in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten dat het college verantwoording aflegt aan de gemeenteraad over de uitvoering van de schuldhulpverlening. Een gemeente legt in dit kader geen verantwoording af aan de minister van SZW. Dit is ook niet gewenst gelet op het beperken van de administratieve lasten en het vermijden van onnodige bestuurlijke drukte.

De regering acht het wel passend dat in het kader van de toekomstige evaluatie, die plaats moet vinden binnen vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, duidelijk wordt in welke mate gemeenten inzicht bieden in de doorlooptijden en de lengte daarvan. Dit voornemen heeft de regering opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2009/10, 32 291, nr. 6).

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom

Naar boven