32 255 Het systeem van toezicht op de stabiliteit van financiële markten

Nr. 14 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 december 2011

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissie voor Financiën2 hebben over het rapport «Toezicht van DNB op de stabiliteit van banken» van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 32 255, nr. 12), de navolgende vragen ter beantwoording aan de Algemene Rekenkamer voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 13 december 2011 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Gerven

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Aptroot

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Groen

1

Waarom heeft de Algemene Rekenkamer geen toegang gekregen tot de dossiers van De Nederlandsche Bank (DNB)? Klopt het dat de Algemene Rekenkamer nu zich geen oordeel heeft kunnen vellen over het functioneren van het toezicht, dus over hoe het toezicht wordt uitgevoerd? Zou de regering de wet moeten aanpassen, zodat de Algemene Rekenkamer wel toegang krijgt tot de dossiers van DNB?

Zowel DNB als de minister van Financiën, daarin gesteund door de Raad van State, zijn van mening dat inzage in de toezichtdossiers van DNB niet is toegestaan op grond van twee Europese richtlijnen (richtlijn 2006/48/EG en richtlijn 2009/138/EG).

De discussie over het inzien van toezichtdossiers is medio jaren negentig al eens gevoerd en vormt in feite een herhaling van zetten. De Tweede Kamer verzocht in 1994 de Algemene Rekenkamer een onderzoek in te stellen naar het toezicht op verzekeringsmaatschappij Vie d’Or, die in ernstige financiële problemen was gekomen. Met een beroep op dezelfde Europese richtlijnen (althans de juridische voorgangers daarvan) werd de Algemene Rekenkamer toen de toegang tot de toezichtdossiers bij de Verzekeringskamer ontzegd. De taken van de Verzekeringskamer zijn inmiddels overgenomen door DNB.

Wij stelden ons toen – en nog steeds – op het standpunt dat de richtlijnen in kwestie niet de bedoeling hebben de bestaande bevoegdheden van de nationale rekenkamers van de lidstaten te beperken, dus ook niet om toegang van de Algemene Rekenkamer tot de toezichtdossiers van toezichthouders te verhinderen.

In de Wet financieel toezicht (Wft) is de geheimhoudingsbepaling uit de Europese richtlijnen integraal overgenomen. Dit betekent volgens ons dat ook de Wft niet de strekking kan hebben de bestaande bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer te beperken. Een aanpassing van de wet is daarom strikt genomen niet noodzakelijk en zou alleen de belemmeringen wegnemen die de minister en DNB zélf zien.

Toegang tot de toezichtdossiers van DNB is voor ons onontbeerlijk om ons een oordeel te kunnen vormen over het functioneren van het toezicht van DNB. Gegevens die naar hun aard vertrouwelijk zijn, zoals bedrijfsvertrouwelijke informatie van banken en verzekeraars, zullen wij niet publiceren. Wij kunnen hierover wel de Staten-Generaal vertrouwelijk informeren wanneer wij dit in het algemeen belang nodig achten.

2

Wat is de reactie van de Algemene Rekenkamer op het argument dat door de Raad van State wordt aangedragen dat de Algemene Rekenkamer niet is te beschouwen als «andere centrale overheidsdienst», aangezien zij geen overheidsdienst is die bevoegd is tot financieel toezicht en zij ook geen prudentiële of bedrijfseconomische toezichtstaken uitoefent? Had de uitzonderingsmogelijkheid waar de Algemene Rekenkamer op doelde in de Europese richtlijn inderdaad betrekking op artikel 50, waarin wordt gesproken over centrale overheidsdiensten?

Wij zijn het op dit punt van harte eens met de Raad van State. De Algemene Rekenkamer is inderdaad niet aan te merken als «andere centrale overheidsdienst» in de zin van artikel 50 van de bedoelde Europese richtlijn. De Algemene Rekenkamer is geen toezichthouder die, onder politieke verantwoordelijkheid van de minister, financieel, prudentieel of bedrijfseconomisch toezicht houdt. De Algemene Rekenkamer is een onafhankelijk controleorgaan dat onder meer de opzet en de werking van het toezicht onderzoekt.

3

Volgens de minister van Financiën is de constitutionele positie van de Algemene Rekenkamer niet in het geding, omdat haar onderzoeksbevoegdheden niet in de Grondwet zelf, maar in de Comptabiliteitswet 2001 worden bepaald. Klopt die stellingname volgens de Algemene Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?

De Algemene Rekenkamer heeft in de Grondwet twee taken gekregen (artikelen 76 en 105). Daarnaast biedt artikel 78 van de Grondwet de mogelijkheid om – uitsluitend bij wet – aan de Algemene Rekenkamer andere taken op te dragen. De Algemene Rekenkamer oefent al haar taken dus uit vanuit haar grondwettelijke positie. Deze taken en de bijbehorende bevoegdheden zijn geregeld en uitgewerkt in de Comptabiliteitswet 2001. Dit maakt de Algemene Rekenkamer in haar taakuitoefening niet minder grondwettelijk.

4

Kan de Algemene Rekenkamer ons inzicht verschaffen over hoe de bevoegdheden van buitenlandse rekenkamers zijn geregeld ten aanzien van financiële toezichthouders? Hebben rekenkamers in andere Europese landen meer mogelijkheden om inzicht te verkrijgen in dossiers?

In 2010 heeft de «INTOSAI Task Force on the Global Crisis» een enquête gehouden onder nationale Europese rekenkamers waarbij is gevraagd naar de mandaten en bevoegdheden om centrale banken te onderzoeken. Van vijftien landen werd informatie verkregen. Hieruit blijkt dat in Oostenrijk, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Spanje, Zweden en Polen de nationale rekenkamers bevoegd zijn om centrale banken te onderzoeken. Dit betekent niet dat de betreffende rekenkamers allemaal bevoegd zijn om de eigen nationale financiële toezichthouder te onderzoeken. Deze functie wordt namelijk niet overal door centrale banken vervuld.

De enquête geeft ook geen uitsluitsel over de mate waarin het de vijftien nationale rekenkamers wordt toegestaan om alle toezichtinformatie in te zien. We hebben daaromtrent alleen informatie van de Deense rekenkamer. Deze vermeldt in haar «Report to the Public Accounts Committee on the Danish Financial Supervisory Authority’s activities in relation to the Roskilde Bank A/S» uit 2009, dat zij gebruik heeft gemaakt van vertrouwelijke informatie van de nationale financiële toezichthouder.

Wij hebben onlangs het initiatief genomen om in samenwerking met een aantal andere rekenkamers uit Europa een reality check uit te voeren op het gebruik van de bevoegdheden in de praktijk. Dertien nationale rekenkamers uit de EU hebben zich inmiddels bereid verklaard hieraan mee te werken. De reality check zal inzicht moeten bieden in de mate waarin de bevoegdheden van de verschillende rekenkamers toereikend zijn. Ook is het de bedoeling om eventuele belemmeringen die rekenkamers ondervinden bij het verkrijgen van toegang tot de toezichtdossiers, aan het licht te brengen.

Voor de volledigheid gaan we graag nog in op een andere ontwikkeling in Europa, namelijk de op handen zijnde aanpassing van de Europese richtlijn voor bankentoezicht (Capital Requirements Directive IV), waarnaar de minister ook verwijst in zijn reactie op ons rapport. Dit voorstel verleent parlementaire onderzoekscommissies en rekenkamers expliciet toegang tot de benodigde vertrouwelijke informatie. Deze richtlijn wordt naar verwachting in 2012 vastgesteld en in 2013 in de nationale wetgeving van de lidstaten geïmplementeerd. Het is echter niet zeker dat voorgestelde wijziging in de huidige vorm zal worden aangenomen.

Onzes inziens hoeft Nederland niet op de aanname van de richtlijn te wachten.

Zie ook ons antwoord op vraag 1.

5

Kan toegelicht worden hoe begrepen moet worden dat de Staat «nagenoeg» 100% van de aandelen heeft genomen in Fortis/ABN-Amro? Zijn er dan nog andere aandeelhouders?

De Staat heeft op 3 oktober 2008 een aandelenbelang van 92,6% genomen in Fortis Bank Nederland (FBN) Holding en een belang van 70% in FBN Preferred Investments. FBN Preferred Investments bezit 7,4% van de aandelen FBN. Via deze laatste vennootschap bezit de Staat dus nog 5,2% van FBN. In totaal komt het bezit van de Staat hiermee op 97,8%. Het overige deel is in handen van enkele private investeerders die de resterende 30% van de aandelen in FBN Preferred Investments bezitten. Vanwege de integratie van ABN AMRO en FBN is FBN Preferred Investments omgedoopt in ABN AMRO Preferred Investments.

In zijn brief van 6 oktober 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 789, nr. 41) schrijft de minister van Financiën dat de gewone aandelen ABN AMRO Group en de aandelen ABN AMRO Preferred Investments op 29 september 2011 zijn overgedragen aan de Stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI) en gecertificeerd.

6

Waarom is wel het toezicht van de minister van Financiën op De Nederlandsche Bank (DNB) onderzocht, maar niet de rol van de raad van commissarissen op het toezicht op DNB? Was het bij de Algemene Rekenkamer bekend dat de Raad van Commissarissen voortaan inhoudelijk toezicht gaat uitoefenen op DNB?

Het was ons bekend dat de minister van Financiën voornemens is om een wetsvoorstel in te dienen waarin de taak van de raad van commissarissen wordt uitgebreid tot het inhoudelijk toezicht.

De taak van de raad van commissarissen heeft (tot op heden) formeel alleen betrekking op het beheer van DNB en de algemene gang van zaken binnen DNB. Dus niet op het feitelijke toezicht van DNB op financiële instellingen. Aangezien ons onderzoek juist was gericht op het toezicht van DNB op banken, was het voor ons minder relevant om de rol van de raad van commissarissen te onderzoeken. Wel zijn we nagegaan of de raad van commissarissen kritische geluiden of signalen heeft afgegeven aan de directie van DNB over het toezicht op financiële instellingen en hebben we gekeken hoe de directie hiermee is omgegaan. We hebben DNB gevraagd om ons daartoe inzicht te verschaffen in de notulen van vergaderingen van de raad van commissarissen en de directie. DNB was daartoe bereid, zolang de notulen geen toezichtvertrouwelijke informatie bevatten. Na raadpleging van enkele «geschoonde» notulen hebben wij echter moeten vaststellen dat wij op basis van deze informatie geen indruk zouden krijgen van eventuele signalen van de raad van commissarissen aan de directie. Om die reden zijn wij in het rapport niet ingegaan op de rol van de raad van commissarissen.

7

Hoe verhoudt dit rapport van de Algemene Rekenkamer zich tot het rapport van de tijdelijke commissie onderzoek Financieel Stelsel en tot de parlementaire enquête Financieel Stelsel?

Het rapport van de Algemene Rekenkamer heeft een ander zwaartepunt dan het rapport van de tijdelijke commissie onderzoek Financieel Stelsel en de parlementaire enquête Financieel Stelsel. Het parlementaire onderzoek en de enquête richten zich hoofdzakelijk op de kredietcrisis, waarbij de aandacht onder meer uitgaat naar de rol van het toezicht en de crisismaatregelen die het kabinet tussen september 2008 en januari 2009 heeft genomen om acute problemen in het Nederlandse financiële stelsel te bestrijden. Ons onderzoek richt zich veel meer in algemene zin op de wijze waarop DNB het toezicht op banken beleidsmatig en organisatorisch heeft vormgegeven, dus los van de kredietcrisis. Ook het toezicht van de minister op DNB hebben wij los van de kredietcrisis beoordeeld.

In het rapport «Verloren Krediet» van de tijdelijke commissie onderzoek Financieel Stelsel komt een groot aantal onderwerpen aan bod, variërend van de macro-economische omstandigheden en de innovatieve financiële producten die hebben geleid tot de kredietcrisis, tot de rol die de financiële regelgeving en het toezicht op het financieel stelsel hierbij hebben gespeeld. De commissie heeft een grote hoeveelheid aanbevelingen gedaan, zowel over zaken die moeten veranderen in de financiële sector zelf (vooral cultuur en gedrag), als over het aanscherpen van de regulering en het toezicht op de financiële sector.

Ondanks deze verschillende zwaartepunten zijn er wel raakvlakken tussen ons rapport en dat van de enquêtecommissie. De kredietcrisis is namelijk van invloed geweest op de wijze waarop DNB haar toezicht vormgeeft. DNB heeft in opzet maatregelen genomen om het toezicht te versterken. Deze verbeteringen, zoals het formuleren van beoordelingscriteria voor cultuur, gedrag en bedrijfsmodel (inclusief het beloningsbeleid van instellingen) en het oprichten van een speciale afdeling Interventie & Handhaving, sluiten aan op de conclusies en aanbevelingen in het rapport «Verloren Krediet» (en overigens ook in het rapport van de commissie DSB Bank).

Verder hebben we in het in december 2009 gepubliceerde eerste deel van ons onderzoek naar DNB (Het systeem van toezicht op de stabiliteit van financiële markten, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 255, nrs. 1–2) een beschrijving gegeven van het systeem van toezicht en zijn we ingegaan op een aantal kritische thema’s die mede door de kredietcrisis aan het licht zijn gekomen. Deze verkenning hebben we onder meer ten behoeve van de tijdelijke commissie onderzoek Financieel Stelsel uitgevoerd.

Ofschoon wij in ons rapport over het toezicht van DNB geen aandacht hebben besteed aan de crisismaatregelen van het kabinet die in de parlementaire enquête centraal staan, hebben wij wel tussen mei 2009 en mei 2011 vijf rapportages uitgebracht over de kredietcrisis en de maatregelen van de Nederlandse overheid (de laatste twee rapportages hebben ook betrekking op de eurocrisis). Daarin wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de actuele ontwikkelingen rond de crisisinterventies.

8

Heeft de Algemene Rekenkamer onderzocht hoe de nieuwe Afdeling Interventie en Handhaving op dit moment functioneert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies zijn er getrokken door de Algemene Rekenkamer, de minister van Financiën en De Nederlandsche bank?

Wij hebben alleen de opzet van de nieuwe afdeling Interventie & Handhaving onderzocht. Het functioneren van de afdeling hebben wij niet onderzocht. Hiervoor is namelijk inzage in de toezichtdossiers noodzakelijk. Overigens was het ten tijde van de uitvoering van ons onderzoek (oktober 2010-april 2011) ook nog te vroeg om het functioneren van de afdeling – die pas in januari 2011 operationeel is geworden – te kunnen onderzoeken.

9

Waarom zijn er in de afgelopen 5 jaar nauwelijks indicatoren ontwikkeld die inzicht kunnen geven in de prestaties van De Nederlandsche Bank? Bestaan dergelijke indicatoren in het buitenland? Zo ja, waarom worden deze niet toegepast?

Wij hebben niet onderzocht waarom er de afgelopen vijf jaar nauwelijks indicatoren zijn ontwikkeld die inzicht bieden in de prestaties van DNB of waarom DNB geen gebruik maakt van indicatoren die in het buitenland worden gehanteerd.

Zoals we in het rapport hebben aangegeven zijn er voor DNB diverse mogelijkheden om de transparantie van het toezicht kan vergroten. DNB kan daarbij leren van financieel toezichthouders in andere landen.

Een goed voorbeeld van een financieel toezichthouder die structureel aandacht besteedt aan evaluatie en verantwoording is de Britse Financial Services Authority (FSA) die op systematische wijze inzicht verschaft in de prestaties die zij levert op haar strategische doelstellingen. Indicatoren op het gebied van microprudentieel toezicht in het jaarverslag van de FSA zijn het aantal afgesloten toezichtmaatregelen bij financiële instellingen ten opzichte van het aantal openstaande toezichtmaatregelen en de gemiddelde tijd die het kost voordat toezichtmaatregelen worden afgesloten.

Ook de Duitse financieel toezichthouder (de Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht; Bafin) geeft in het jaarverslag over 2010 inzicht in de prestaties van haar toezichtactiviteiten door de risico-classificaties van instellingen over verschillende jaren weer te geven en dit gegeven te verbinden met het aantal toezichtacties per risicocategorie. Zo wordt duidelijk welk percentage toezichtacties plaatsvindt per risicocategorie. DNB maakt in de nieuwe opzet voor de risicoanalyse van het microprudentieel toezicht eveneens gebruik van een kwalificatie van instellingen naar zwaarte van het uit te voeren toezicht. Daarom zou een aanpak als die van de Bafin ook door DNB kunnen worden toegepast.

In de Verenigde Staten is er bij de financieel toezichthouders sprake van een grote mate van transparantie, meer (nog) dan in Europa. Wat in Europa al snel uitgelegd zou worden als toezichtvertrouwelijke informatie, is in de Verenigde Staten openbaar. Zo vermeldt de Board of Governance of the Federal Reserve System (het overkoepelende bestuur van Amerikaanse federale banken) op zijn website de exacte tekst van microprudentiële maatregelen die worden opgelegd aan individuele financiële instellingen.

Binnen de Europese Unie is het beeld niet eenduidig. Terwijl de European Banking Authority de uitkomsten van haar stresstesten per bank publiceert, presenteert DNB alleen de geaggregeerde uitkomsten van stresstesten die zij uitvoert. De reden hiervan is volgens DNB dat de stresstesten die zij uitvoert slechts één instrument vormen naast diverse andere instrumenten om de kapitaalvereisten voor Nederlandse banken vast te stellen.

In reactie op ons rapport heeft DNB aangegeven te bezien op welke manier zij meer inzicht kan geven in de prestaties en effecten van haar toezicht. Onlangs hebt u van DNB een rapportage ontvangen over de resultaten van het toezicht dat zij heeft uitgevoerd op de naleving van de regels voor een beheerst beloningsbeleid. Dergelijke rapportages vergroten volgens ons de transparantie van het DNB-toezicht. Wellicht kunnen zulke rapportages over meer thema’s worden opgesteld, mede gezien het feit dat DNB in de nieuwe toezichtaanpak vaker gebruik wil gaan maken van thematische onderzoeken.

10

Waarom is de Algemene Rekenkamer van mening dat als internationale regelgeving te lang uitblijft, gezocht moet worden naar mogelijkheden om de nationale regelgeving aan te passen? Is het verstandig om alvast vooruit te lopen op internationale regelgeving gezien de mondiale verwevenheid tussen bancaire instellingen?

Het is een beleidsuitgangspunt van de minister van Financiën dat internationale wet- en regelgeving voor financiële instellingen de voorkeur heeft boven nationale. Wij zijn van mening dat er zich omstandigheden kunnen voordoen waarbij gebleken risico’s voor de soliditeit van instellingen nopen tot nationale regelgeving op korte termijn, als internationale maatregelen uitblijven of pas op langere termijn hun beslag krijgen. Europese regelgeving voor de financiële sector geeft lidstaten ook de ruimte om dat te doen. De Europese richtlijnen leggen minimumeisen vast die desgewenst door lidstaten kunnen worden aangevuld (het zogenoemde goldplating).

De mondiale verwevenheid van financiële instellingen speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van risico’s voor de stabiliteit van het financiële stelsel. Die verwevenheid vormt naar onze mening geen doorslaggevend argument om af te zien van het nemen van nationale maatregelen als de situatie daar om vraagt.

Een situatie die op dit moment vraagt om aanpassing van nationale wetgeving betreft het wettelijk mandaat dat DNB heeft om macroprudentiële risico’s te ondervangen in het microprudentieel toezicht. In ons onderzoek constateren we dat:

  • 1. de Bankwet 1998 niet expliciet een uitvoerende taak oplegt aan DNB als het gaat om de stabiliteit van de financiële sector;

  • 2. uit de Wft niet duidelijk wordt welk mandaat en welke bevoegdheden DNB heeft om macroprudentiële risico’s aan te pakken, zowel aangaande het opleggen van generieke toezichtmaatregelen aan alle instellingen als aangaande het vertalen van macroprudentiële risico’s naar individuele instellingen.

Met het oog op het bovenstaande hebben wij in ons rapport de minister van Financiën aanbevolen om de Bankwet 1998 en de Wft te verduidelijken op het punt van de bevoegdheden die DNB heeft om maatregelen te nemen die de impact van macroprudentiële risico’s op financiële instellingen kunnen verminderen. DNB zou bijvoorbeeld expliciet de bevoegdheid kunnen krijgen tot het opleggen van extra kapitaalvereisten aan banken die systeemrelevant zijn binnen het Nederlandse financiële stelsel. Eventuele problemen bij een systeemrelevante bank kunnen de financiële stabiliteit van het Nederlandse stelsel in gevaar brengen (een macroprudentieel risico).

Het Financial Stability Board heeft inmiddels richtlijnen geformuleerd die voorzien in extra kapitaalvereisten aan wereldwijde systeemrelevante banken. DNB heeft aangegeven deze regels ook toe te willen passen op banken die zij beschouwt als systeemrelevant in het Nederlandse financiële stelsel. Deze richtlijnen zullen echter pas in de periode 2016–2019 worden ingevoerd.

De kredietcrisis in 2008 heeft duidelijk gemaakt dat de wisselwerking tussen macro- en microprudentieel toezicht ernstig tekort is geschoten. Inmiddels is het bijna 2012 en moeten wij constateren dat DNB weliswaar in opzet maatregelen heeft genomen om deze wisselwerking in het toezicht te verbeteren, maar dat het wettelijk mandaat nog steeds onduidelijk is. Aangezien de implementatie van internationale regelgeving nog jaren op zich laat wachten, vinden wij het van belang voor de soliditeit van Nederlandse banken dat het mandaat en de bevoegdheden van DNB op korte termijn in de Nederlandse wet- en regelgeving duidelijk worden vastgelegd.

11

Hoe zijn de opmerkingen van de president van De Nederlandsche bank, over de uitstaande hypotheekschuld in Nederland als macroprudentieel risico voor de economie en microprudentieel risico voor individuele banken, te plaatsen in het licht van dit rapport van de Algemene Rekenkamer?

Ook hier speelt de onduidelijkheid over het mandaat en de bevoegdheden van DNB om maatregelen te nemen die de impact van macroprudentiële risico’s op financiële instellingen kunnen verminderen, een rol. DNB ziet de uitstaande hypotheekschuld als een macroprudentieel risico, maar meent daaraan – als gevolg van de onduidelijkheid in het wettelijk kader – niets te kunnen doen zolang zich geen directe risico’s voordoen bij individuele banken. Volgens DNB kan zij pas ingrijpen wanneer de huizenprijzen feitelijk onhoudbaar hoog blijken en zodanig beginnen te dalen, dat er risico’s voor de individuele bank ontstaan. Wanneer huiseigenaren als gevolg van macro-economische omstandigheden in de problemen komen, worden de hypotheekportefeuilles van banken risicovoller en ontstaan volgens DNB mogelijk risico’s op microprudentieel niveau. De vraag is of DNB niet al eerder maatregelen kan nemen, namelijk op het moment dat zij een potentieel risico voor individuele banken signaleert, zoals de president van DNB onlangs deed.

De grote hypotheekschuld is een risico voor banken omdat zij bij (verdere) verslechtering van de woningmarkt meer moeite krijgen om financiering aan te trekken. Het huidige wettelijk kader biedt volgens ons geen duidelijkheid over het moment waarop DNB het macrorisico van een hoge hypotheekschuld kan vertalen naar maatregelen voor individuele banken.

Wij hebben in ons onderzoek verschillende signalen gekregen dat DNB voorzichtig opereert bij de interpretatie van het wettelijk kader waarin haar bevoegdheden zijn geregeld. Ook verschillende onderzoeken die naar aanleiding van de kredietcrisis zijn uitgevoerd, wijzen hierop. In de Icesave-casus constateerde de commissie-De Wit dat de juridische mogelijkheden van DNB weliswaar beperkt waren, maar dat DNB deze toezichtbevoegdheden ruimer had kunnen opvatten dan ze in de praktijk heeft gedaan. Volgens de commissie-Scheltema had DNB in haar toezicht op de DSB-bank verschillende zaken indringender aan de orde moeten stellen; DNB heeft volgens deze commissie bij het nemen van maatregelen te weinig haar tanden laten zien.

De onduidelijkheid in het wettelijk kader, gecombineerd met een mogelijk voorzichtige interpretatie daarvan door DNB, vergroten het risico dat macroprudentiële risico’s die bijvoorbeeld kunnen ontstaan door ontwikkelingen op de huizenmarkt – in ieder geval tot de periode 2016–2019 – onvoldoende worden aangepakt.

12

Klopt het dat in september 2008 Financiën wél en De Nederlandsche Bank (DNB) níet bezig was met het voorbereiden van steunmaatregelen voor banken? Hoe komt het dat Financiën kennelijk meer inzicht had in de microprudentiële positie van een aantal banken, dan DNB zelf? Is DNB wel in staat om de juiste conclusies te trekken uit de verkregen toezichtinformatie?

Ons onderzoek had geen betrekking op het handelen van DNB gedurende de kredietcrisis, maar betrof een algemeen onderzoek naar de wijze waarop DNB het toezicht beleidsmatig en organisatorisch heeft ingericht.

Als wij onderzoek hadden willen verrichten naar het handelen van DNB en het ministerie van Financiën in september 2008, dan was dit praktisch gezien niet mogelijk geweest, omdat wij geen toegang krijgen tot toezichtvertrouwelijke informatie over de microprudentiële positie van banken. Wij kunnen dus ook niet nagaan over welke informatie het ministerie van Financiën en DNB beschikten in september 2008 en welke conclusies uit deze informatie zijn getrokken.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Omtzigt, P.H. (CDA), Veen, E. van der (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Gerven, H.P.J. van (SP), voorzitter, Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), ondervoorzitter, Ouwehand, E. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Mulder, A. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Schouten, C.J. (CU) en Vacature (CDA).

Plv. leden: Knops, R.W. (CDA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ziengs, E. (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Gerbrands, K. (PVV), Beek, W.I.I. van (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Monasch, J.S. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Grashoff, H.J. (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV), Hamer, M.I. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Gent, W. van (GL), Beertema, H.J. (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Pechtold, A. (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Slob, A. (CU) en Hijum, Y.J. van (CDA).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Aptroot, Ch.B. (VVD), voorzitter, Omtzigt, P.H. (CDA), Irrgang, E. (SP), Knops, R.W. (CDA), Neppérus, H. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Spekman, J.L. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), ondervoorzitter, Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Huizing, M.E. (VVD) en Schouten, C.J. (CU).

Plv. leden: Broeke, J.H. ten (VVD), Koppejan, A.J. (CDA), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Hijum, Y.J. van (CDA), Leegte, R.W. (VVD), Haverkamp, M.C. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Veen, E. van der (PvdA), Vacature (SP), Grashoff, H.J. (GL), Schaart, A.H.M. (VVD), Vermeij, R.A. (PvdA), Smeets, P.E. (PvdA), Beertema, H.J. (PVV), Gent, W. van (GL), Jong, L.W.E. de (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Koşer Kaya, F. (D66), Pechtold, A. (D66), Ziengs, E. (VVD) en Slob, A. (CU).

Naar boven