32 193 Wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het toezichtproces

Nr. 35 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 januari 2013

In de tweede termijn van het debat over de wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht van 14 september 20111 sprak mijn voorganger met uw Kamer over de manier waarop de leerresultaten in het basisonderwijs door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) worden beoordeeld. Naar aanleiding van dit debat is uw Kamer een verkenning toegezegd2 naar de variabele «opleiding van ouders van leerlingen» bij de beoordeling van opbrengsten in het basisonderwijs. Op 3 april 2012 is uw Kamer per brief3 geïnformeerd over de doelstelling, opzet, inrichting en duur van deze verkenning. Hierbij ontvangt u de resultaten van deze verkenning4, uitgevoerd door de inspectie met betrokkenheid van de PO-Raad en wetenschappers5.

Doelstelling en opzet

Doel van de verkenning was om na te gaan of gedetailleerde informatie over de opleidingsniveaus van ouders kan leiden tot een betere inspectiebeoordeling van de bijdrage van basisscholen aan prestaties van leerlingen. Op dit moment gebruikt de inspectie «het percentage leerlingen met een leerlinggewicht» als correctiefactor bij de beoordeling van opbrengsten. Bij het bepalen van het leerlinggewicht wordt alleen rekening gehouden met ouders met het laagste opleidingsniveau. Door de correctie is de norm voor voldoende opbrengsten dus niet voor alle scholen hetzelfde. Voor een uitleg van de huidige systematiek verwijs ik kortheidshalve naar hoofdstuk 2 van het rapport.

Het voordeel van de huidige systematiek is dat «het percentage leerlingen met een leerlinggewicht» voor alle basisscholen beschikbaar is en er dus geen extra bevragingslast voor scholen is. Het leerlinggewicht bepaalt nu namelijk al hoeveel geld een basisschool krijgt voor het bestrijden van onderwijsachterstanden. Een nadeel is dat deze systematiek geen onderscheid maakt tussen bijvoorbeeld ouders die wetenschappelijk onderwijs hebben gevolgd en ouders die een vmbo gemengde leerweg diploma hebben.

In het onderzoek zijn varianten van operationalisaties van het opleidingsniveau van ouders en andere mogelijk relevante kenmerken vergeleken met de huidige wijze van opbrengstbeoordeling van de inspectie. Voor deze analyse is gebruik gemaakt van opleidings- en toetsgegevens verkregen met het landelijke COOL-cohortonderzoek6; hierdoor hoefden scholen niet onnodig te worden bevraagd. De gegevens van 347 scholen zijn onderzocht.

Vergelijking van modellen

In het onderzoek vergelijkt de inspectie zeven modellen (beschreven in paragraaf 3.2 van het rapport) met de huidige systematiek. Het best verklarende model (model 4) verklaart 55% van de verschillen in leerresultaten tussen scholen. Het huidige model verklaart 48% van deze verschillen. In het best verklarende model wordt naast het leerlinggewicht het opleidingsniveau van ouders preciezer in kaart gebracht en wordt ook etniciteit meegenomen. Dit leidt dus tot een (iets) betere schatting van de bijdrage van scholen aan de prestaties van leerlingen.

Een belangrijke constatering van de inspectie is dat voor 96% van de onderzochte scholen het voor de uitkomst van de opbrengsten-beoordeling (onvoldoende of voldoende) niet uitmaakt welk model wordt gekozen. De 4% van de scholen waarvan de beoordeling wel verandert (van voldoende naar onvoldoende verschuiven, of vice versa) vormen geen homogene groep, maar lopen zowel wat betreft leerlingbevolking, opleiding van ouders en prestaties uiteen.

Conclusie

Zoals hierboven is vermeld is een voordeel van de huidige systematiek dat de leerlinggewichten voor alle basisscholen beschikbaar zijn en er geen extra bevragingslast voor scholen is. De bevragingslast is dan ook het grootste nadeel van het meer gedifferentieerd corrigeren voor het opleidingsniveau van ouders: er is een aanzienlijk zwaardere bevraging van en door scholen nodig. Scholen moeten namelijk de hoogst genoten opleiding van alle ouders gaan registreren. Daarbij wordt de beoordelingssystematiek voor scholen ingewikkelder omdat er meer variabelen nodig zijn. Hierdoor wordt het minder transparant, waardoor scholen minder goed kunnen sturen op opbrengsten. Nu kunnen scholen ruim van tevoren vaststellen wat de minimumeis voor de leerresultaten is, die de inspectie bij haar toezicht hanteert.

Als alleen wordt gekeken naar de verklaring van verschillen in leerresultaten tussen scholen zou het preciezer corrigeren voor het opleidingsniveau van ouders een wenselijke stap zijn. De inspectie concludeert echter dat dit slechts een beperkte meerwaarde oplevert in het licht van de bovenstaande nadelen. In het rapport sluiten de PO-Raad en de betrokken wetenschappers zich bij deze conclusie aan. Belangrijker dan de vraag of de systematiek aangepast moet worden achten de PO-Raad en de inspectie het versterken van de professionele dialoog tussen de schoolbesturen en de inspectie, die belangrijk is bij het beoordelen van opbrengsten.

Ik sluit me aan bij deze conclusies: verdere differentiatie van correctiefactoren (waaronder het opleidingsniveau van ouders) levert niet de meerwaarde op die een algehele aanpassing van de huidige beoordelingssystematiek rechtvaardigt. De huidige systematiek voldoet aan haar hoofddoel, namelijk het opsporen van tekortkomingen in de leerresultaten, zodat de basiskwaliteit gewaarborgd wordt. Dit neemt niet weg dat de inspectie en ik altijd open staan voor mogelijkheden om de systematiek te verbeteren. Een goed voorbeeld hiervan is de pilot leerwinst en toegevoegde waarde7, waarin wordt nagegaan of een faire en bruikbare maat voor leerwinst en toegevoegde waarde kan worden ontwikkeld.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Handelingen II 2010/11, 106, behandeling wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering van geïntergreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het toezichtproces (32 193)

X Noot
2

Kamerstukken II, 2011–12, 32 193, nr. 31.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2011–12, 32 193, nr. 33.

X Noot
4

Inspectie van het Onderwijs, Differentiatie van het opleidingsniveau van ouders bij het beoordelen van opbrengsten van basisscholen, 18 oktober 2012.

X Noot
5

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
6

COOL staat voor CohortOnderzoek OnderwijsLoopbanen en volgt de schoolloopbaan van leerlingen van 5 tot 18 jaar in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs.

X Noot
7

TK 2011–2012, 31 293, nr. 126. Deze pilot is in 2011 gestart met scholen, besturen, de wetenschap, de inspectie en het departement. De resultaten worden begin 2014 verwacht.

Naar boven