32 156 Monumentenzorg

35 000 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2019

Nr. 96 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 oktober 2018

Met deze brief informeer ik u, mede namens de Minister van Defensie, over de instelling van een nationaal programma berging vliegtuigwrakken met nog vermiste vliegers uit de Tweede Wereldoorlog. In deze brief zet ik uiteen op welke manier het programma wordt vormgegeven. Dit naar aanleiding van de gewijzigde motie van het lid Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 32 156, nr. 94). De motie verzoekt de regering te komen tot een nationaal bergingsprogramma voor circa 30 tot 50 vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog waarin zich mogelijk stoffelijke resten bevinden van vermiste piloten en bemanningsleden.

Daarnaast maak ik van de gelegenheid gebruik u te informeren over de stand van zaken omtrent de mogelijke oprichting van een kenniscentrum op het terrein van opsporing van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog.

Achtergrond

Gedurende de Tweede Wereldoorlog gingen ruim 5500 vliegtuigen in Nederland verloren. Van een groot deel hiervan liggen nog restanten in de Nederlandse bodem. In ongeveer 400 vliegtuigwrakken zijn waarschijnlijk nog stoffelijke resten van bemanningsleden aanwezig. De Studiegroep Luchtoorlog 1939 – 1945 (SGLO) doet onder andere uitgebreid onderzoek naar deze vliegtuigcrashes in de Tweede Wereldoorlog. Van een groot deel van de vliegtuigwrakken wordt na analyse door de SGLO aangegeven dat een eventuele berging van de vermisten als niet-kansrijk moet worden beschouwd. Recent onderzoek toont aan dat het aantal locaties waar met enige mate van zekerheid stoffelijke resten van vermiste bemanningsleden kunnen worden aangetroffen beperkt is. Naar de inzichten van de SGLO is dit aantal circa 30 tot 50, de zogenaamde «kansrijke bergingen».1 Het kabinet waardeert het initiatief van de Kamerleden Van der Graaf, Van der Molen en Van Haga – indieners van de motie – en de brede steun vanuit de Tweede Kamer. Via het nationaal programma berging vliegtuigwrakken met nog vermiste vliegers uit de Tweede Wereldoorlog (hierna: programma) wil ik hier graag uitvoering aan geven. In de eerste plaats om recht te doen aan de wens van nabestaanden van omgekomen bemanningsleden. Daarnaast is het een betekenisvol gebaar met het oog op de viering van 75 jaar bevrijding in 2020.

Werkgroep

De berging van een vliegtuigwrak is een complexe operatie waarin verschillende betrokkenen in opeenvolging werkzaamheden nauwkeurig uitvoeren. De beslissingsbevoegdheid voor het al dan niet laten uitvoeren van een berging uit het programma blijft berusten bij het gemeentebestuur. Het programma is erop gericht de gemeenten waarin de circa 30 tot 50 vliegtuigwrakken zich bevinden met advies en middelen te ontzorgen.

Om dit proces te begeleiden stelt BZK een werkgroep in. De werkgroep bestaat uit een vertegenwoordiger van BZK, een vertegenwoordiger van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Stafofficier Vliegtuigberging van het Commando Luchtstrijdkrachten (SOVB), een vertegenwoordiger van de SGLO en een vertegenwoordiger van het Platform Blindgangers (PB).

De werkgroep adviseert de Minister van BZK over de bergingen die als «kansrijk» worden gezien, waarbij historisch vooronderzoek door de SGLO en soms ook al beperkt veldonderzoek is verricht. De Minister van BZK neemt een besluit over welke kansrijke bergingen worden opgenomen in het werkprogramma. Daaropvolgend zal de Minister van BZK aan de betreffende gemeenten vragen om het benodigde te doen om een berging uit het werkprogramma in gang te zetten en te ondersteunen. De werkgroepleden zullen op hun beurt de gemeenten ondersteunen met advies. Eveneens worden de gemeenten financieel ondersteund en staan de bergingsdiensten van Defensie tot hun beschikking.

Werkprogramma

Een werkprogramma waarin een aantal kansrijke bergingen zijn opgenomen wordt gefaseerd uitgevoerd. Het wordt als een «voortschrijdend plan» gezien – dat wil zeggen een werkprogramma dat wordt ontworpen om in de loop van de tijd te worden voortgezet en dat regelmatig wordt herzien en bijgewerkt – waarbij een horizon van twee jaar wordt gehanteerd. Hiermee is de beheersbaarheid gewaarborgd en zijn ook de financiële implicaties goed te volgen. BZK draagt zorg voor het halfjaarlijks laten samenkomen van de werkgroep zodat de voortgang van het programma en lopende zaken kunnen worden besproken. Daarnaast beschouwen BZK en de VNG de financiële aspecten van het werkprogramma (bijvoorbeeld door het maken van kostenramingen).

Gemeenten

Aan de gemeenten die het betreft wordt gevraagd het benodigde te doen om een berging uit het werkprogramma in gang te zetten en te ondersteunen. Gemeenten moeten immers diverse activiteiten ontplooien om een berging mogelijk te maken. Zij zullen in de eerste plaats veelal in overleg moeten treden met grondeigenaren waar een vliegtuigwrak zich bevindt. Ook moeten gemeenten in het kader van de vergunningverlening een besluit nemen over in welke mate archeologisch onderzoek nodig of wenselijk is. Hiertoe kunnen gemeenten advies inwinnen van een (gemeentelijk) archeoloog. Het betrekken van archeologische deskundigheid en organisaties kan bijdragen aan de door uw Kamer gewenste grotere aandacht voor het beheer, behoud, onderzoeken en aan een breed publiek tonen van erfgoed en archeologie uit de Tweede Wereldoorlog (nader gewijzigde motie van het lid Beckerman c.s.).2

De gemeente zal in overleg met de werkgroep uiteindelijk de SOVB verzoeken om tot de daadwerkelijke berging over te gaan. Voor de coördinatie van de uitvoering is immers de SOVB eindverantwoordelijk.

Gezamenlijk dragen gemeenten en het Rijk zo bij aan de uitvoering van een programma. Een belangrijke voorwaarde is dat gemeenten bereid zijn een berging te laten uitvoeren. Wanneer een gemeente besluit om een kansrijk vliegtuigwrak niet te laten bergen zal BZK, en waar nodig met andere werkgroepleden, hierover met de betreffende gemeente in gesprek gaan.

Uitvoering

Om de zorgvuldigheid van bergingen te waarborgen en invulling te geven aan de toepasselijke bepalingen van internationaal humanitair recht zal de daadwerkelijke berging van wrakken onder verantwoordelijkheid van de SOVB worden uitgevoerd. De identificatie van eventuele gevonden stoffelijke resten zal worden uitgevoerd door de Bergings- en Identificatiedienst van het Commando Landstrijdkrachten (BIDKL) en het ruimen van conventionele explosieven wordt uitgevoerd door de Explosieven Opruimingsdienst Defensie van het Commando Landstrijdkrachten (EODD).

Omdat de bergingen, conform de geldende regelgeving, onder leiding van de SOVB worden uitgevoerd en diens capaciteit en die van de BIDKL en de EODD niet exclusief voor het programma wordt ingezet en niet onbegrensd is, zullen de bergingen gefaseerd worden uitgevoerd. Jaarlijks wordt dit vastgelegd als onderdeel van de periodieke herziening van het werkprogramma.

Gemeenten worden in de uitvoering door de werkgroep en in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie ondersteund om indien nodig de ambassade van het land van herkomst van het vliegtuigwrak op de hoogte te stellen van een verzoek tot het bergen van een vliegtuigwrak en het opgraven van stoffelijke resten. Indien zich in het wrak stoffelijke resten bevinden van personen met een andere nationaliteit dan die van het land van herkomst van het vliegtuigwrak, dan zal ook met dit land contact gezocht worden.

Financiering en inzet van middelen

Gemeenten en Rijk dragen gezamenlijk financieel bij aan de uitvoering van een programma. De berging van een vliegtuigwrak kost een gemeente gemiddeld € 0,5 mln. (excl. de kosten van de SOVB, de EODD en de BIDKL, die in de regel voor rekening van het Rijk zijn). In of rond wrakken is praktisch altijd sprake van de (verdenking van) aanwezigheid van explosieven. Zoals opgenomen in de septembercirculaire gemeentefonds 2014 en de circulaire vliegtuigberging kunnen gemeenten een bijdrage van 70% ontvangen voor het opsporen (en zo nodig ruimen) van explosieven via de bestaande «bommenregeling» in het gemeentefonds. Voor de voorgestelde kansrijke bergingen in het programma ontvangen de betreffende gemeenten een bijdrage van 100% via deze regeling in het gemeentefonds. De totale kosten, uitgaande van 30 vliegtuigwrakken, bedragen circa € 15 mln. over de looptijd van het programma (als onderdeel hiervan bedragen de kosten bovenop de reeds beschikbare 70% circa € 4,5 mln.). De bergingen worden gefaseerd uitgevoerd, waardoor de financiële implicaties goed zijn te volgen. Wanneer het beroep op de regeling door dit programma daartoe aanleiding geeft, treden BZK en de VNG hierover in gesprek.

Monitoring

De werkgroep monitort de voortgang van het programma. BZK informeert de Tweede Kamer jaarlijks over de voortgang van het programma via de circulaire van het gemeentefonds. Mocht gedurende het programma blijken dat het aantal kansrijke bergingen te hoog is ingeschat of de beoogde resultaten uitblijven, zal de werkgroep op dat moment het programma evalueren. Hierover zal de Tweede Kamer door BZK worden geïnformeerd. Wanneer zich daarna in de toekomst onverwacht een nieuwe kansrijke berging aandient zal BZK hierover met alle partijen in gesprek treden.

Afbakening

Het programma beperkt zich tot de daadwerkelijke berging van vliegtuigwrakken en mogelijk de stoffelijke resten van vermiste bemanningsleden. Alle overige aspecten (zoals het betrekken van archeologische deskundigheid of het oprichten van een monument) en de daaruit volgende kosten vallen niet onder een bijdrage vanuit het programma. Nabestaanden worden rond de berging in principe begeleid door de gemeente. In de meeste gevallen zullen leden van de SGLO hierbij assisteren omdat zij vaak al contact hebben met deze nabestaanden.

Indien er door gemeenten of nabestaanden de vraag wordt gesteld of een vliegtuigwrak dat niet in het programma is opgenomen, alsnog kan worden opgenomen, zal een verzoek daartoe in de werkgroep worden besproken. De SOVB en SGLO zullen in dat geval een advies voor de werkgroep opstellen en na besluitvorming worden de verzoekers schriftelijk door BZK geïnformeerd over de uitkomst.

Kenniscentrum Conventionele Explosieven

Ik maak van de gelegenheid gebruik u te informeren over de voortgang van de mogelijke oprichting van een kenniscentrum op het terrein van opsporing van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Aanleiding is het advies van een brede ambtelijke werkgroep, dat als bijlage bij deze brief is gevoegd3. Het advies concludeert dat het gemeenten ontbreekt aan kennis op genoemd terrein. Er is een sterke behoefte aan eenduidig beleid en duidelijke richtlijnen waar gemeenten zich aan vast kunnen houden op het moment dat zij met conventionele explosieven te maken krijgen. In het advies wordt ingegaan op aspecten als opdrachtverstrekking, scope, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, kosten en financiering van het kenniscentrum. De werkgroep adviseert onder meer om het kenniscentrum een onderzoekprogramma op te laten stellen. Ik ben van mening dat het advies een werkbaar kader biedt om verdere invulling te geven aan de wens van gemeenten. Daarom heb ik vanuit de coördinerende rol van BZK naar aanleiding van het advies aan Rijkswaterstaat om een offerte gevraagd voor de oprichting van een kenniscentrum. Rijkswaterstaat heeft de afgelopen tijd gesprekken gevoerd en bijeenkomsten belegd om de wensen en behoeften verder aan te scherpen. Ik verwacht de offerte dit najaar te ontvangen, waarna ik in afstemming met betrokken partijen zal besluiten over de daadwerkelijke oprichting van een kenniscentrum.

Eén van de beoogde taken van het kenniscentrum is het ontwikkelen van een afwegingskader dat gemeenten helpt bij het nemen van een beslissing over het al dan niet opsporen en ruimen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog, waarin zij vanuit het oogpunt van openbare orde en veiligheid een verantwoordelijkheid hebben. Eerder4 heb ik gemeld dat in het afwegingskader ook aandacht zou worden geschonken aan de beslissing van gemeenten over de berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog. Door het hierboven genoemde programma is deze toezegging ingehaald door de actualiteit. Ik verwacht dat gemeenten via het programma bij de beslissing over het bergen van een vliegtuigwrak in voldoende mate zullen worden ondersteund.

Tot slot

In deze brief heb ik u geschetst hoe invulling wordt gegeven aan een nationaal programma berging vliegtuigwrakken met nog vermiste vliegers uit de Tweede Wereldoorlog en heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de mogelijke oprichting van een kenniscentrum op het terrein van opsporing van conventionele explosieven. Komende jaren geven gemeenten en het Rijk hieraan samen uitvoering. In het bijzonder om recht te doen aan de nabestaanden van omgekomen bemanningsleden tijdens de Tweede Wereldoorlog en in het besef dat we met elkaar in vrede en veiligheid mogen leven. Hierbij kijken we uit naar de viering van 75 jaar bevrijding in Nederland.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Voor het overige blijven bergingen onder de huidige regelgeving, zoals vastgelegd in de circulaire vliegtuigberging (Stcrt. 2016, nr. 4987), vallen.

X Noot
2

Kamerstuk 32 820, nr. 264.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Kamerstukken 32 156 en 34 775 VII, nr. 92.

Naar boven