32 144 Herziening Wet arbeid vreemdelingen

Nr. 11 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 januari 2012

Naar aanleiding van de brief van 14 oktober 2011(Kamerstukken II 2011/12, 32 144, nr. 10) van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, met een reactie op de motie van het lid van Hijum c.s. over stages voor illegaal in Nederland verblijvende jongeren (Kamerstukken II 2010/11, 32 144, nr. 8) hebben enkele fracties binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 de behoefte om de regering enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

Bij brief van 13 januari 2012 zijn deze vragen en opmerkingen beantwoord. Vragen en opmerkingen en de daarop gegeven antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Gent

Adjunct-griffier van de commissie, Lips

Inleiding van de minister

Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stuur ik u hierbij de antwoorden op de vragen die zijn gesteld in het kader van een schriftelijk overleg met uw vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over stages voor illegaal in Nederland verblijvende jongeren.

Tevens treft u aan de antwoorden op de vragen van de leden Van der Ham en Koşer Kaya over nog steeds ontbrekende voorzieningen voor leerlingen zonder verblijfsvergunning die op stage moeten (Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 1005).

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de brief van minister Kamp van 14 oktober 2011. De leden van de VVD-fractie benadrukken dat het onwenselijk is dat personen, die illegaal in Nederland zijn, op legale wijze arbeid mogen verrichten. Aangezien een stage volgens de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) als arbeid wordt aangemerkt is het in de visie van deze leden niet mogelijk voor deze groep om stage te lopen. Bovendien staat in het regeer- en gedoogakkoord dat illegaal verblijf in Nederland strafbaar wordt gesteld. Een aanpassing van de WAV achten de leden van de VVD-fractie daarom onwenselijk.

1

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat het overleggen van een schoolverklaring, om zodoende aan te geven dat het theoretische onderdeel van de opleiding succesvol is afgerond, op dit moment een passende manier is om een bewijs van het genoten onderwijs te kunnen ontvangen. Deze leden vernemen graag van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) hoe de minister van OCW een beroep gaat doen op de onderwijsinstellingen om deze schoolverklaring af te geven. Tevens vragen zij wat er gebeurt als de ene school een dergelijke verklaring wel afgeeft en een andere school voor soortgelijke studenten niet? Is er in de ogen van de minister van OCW dan sprake van rechtsongelijkheid?

2

Kan de regering uitgebreid ingaan op de vraag waarom een praktijksimulatie voor illegale kinderen geen mogelijkheid biedt om toch een praktijkelement tijdens de scholingsperiode te bieden?

3

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of er andere mogelijkheden zijn om een stage of soortgelijke activiteit aan te bieden tijdens de scholingsperiode.

4

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat op grond van artikel 28 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind ieder kind recht heeft op onderwijs. Deze leden vragen hoe de regering aankijkt tegen de situatie van een kind, dat illegaal in Nederland verblijft en onderwijs geniet in Nederland, indien dat kind de leeftijd van 18 jaar bereikt. Welke rechten en plichten heeft deze – dan meerderjarige – persoon op dat moment?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) over de uitvoering van de motie Van Hijum/Spekman/Klaver voor het mogelijk maken van het lopen van stage voor illegaal in Nederland verblijvende jongeren. Deze leden zijn van mening dat de minister gehouden is een in de Kamer aangenomen motie uit te voeren, behoudens zeer zwaarwegende redenen om dat niet te doen. Van dat laatste blijkt niets in de brief van 14 oktober 2011. Zonder enig nader onderzoek te doen wordt de motie terzijde geschoven omdat die in strijd zou zijn met de geest van het regeerakkoord. De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat het de Kamer vrij staat moties aan te nemen, die niet in de geest van het regeerakkoord zijn, en dat de regering ook onverminderd gehouden is die moties uit te voeren.

5

Naar aanleiding van genoemde brief hebben de leden van de PvdA-fractie meerdere vragen. Is het juridisch mogelijk om praktijkonderwijs in de vorm van het lopen van stage in het bedrijfsleven aan te merken als onderwijs of «arbeid in het kader van onderwijs», om op die manier te voorkomen dat het praktijkonderwijs als arbeid wordt aangemerkt en daarmee onder de werking van de WAV valt? Zo nee, is het juridisch mogelijk om daarvan in (of vanwege) bijzondere omstandigheden, zoals in het geval van illegale kinderen, af te wijken? Kan de regering de antwoorden toelichten?

6

Kan het probleem met de WAV worden ondervangen door een speciaal pasje voor illegale kinderen, die voor hun achttiende jaar aan een MBO-opleiding zijn begonnen, te introduceren, waarmee een leerling kan aantonen dat een leerling een bepaalde opleiding volgt, en dat enkel in het kader van het afronden van die opleiding een stage wordt gelopen?

7

Zijn er geen andere alternatieven voor een tewerkstellingsvergunning mogelijk, zoals een stageovereenkomst of leervergunning tussen leerling, school en stagebedrijf?

8

De leden van de PvdA-fractie zijn, gelet op de inhoud van de brief van 14 oktober 2011, van mening dat daaruit blijkt dat het strafbaar stellen van illegaliteit tot gevolg kan hebben dat er vaker inbreuk zal kunnen worden gemaakt op het recht op onderwijs. Acht de regering deze inbreuken gerechtvaardigd?

9

Waarom is de regering van mening dat de bestrijding van illegaal verblijf de voorrang verdient boven het waarborgen van het recht op onderwijs voor alle kinderen? De leden van de PvdA-fractie voelen zich gesteund door de recente aanbeveling van de Raad van Europa over de rechten van kinderen, die niet rechtmatig in de lidstaten van de Raad van Europa verblijven. De Raad van Europa beveelt aan om stage lopen voor niet-rechtmatig verblijvende kinderen mogelijk te maken. Wat is de reactie van de regering op deze aanbeveling?

10

De leden van de PvdA-fractie zijn niet onder de indruk van het argument van de regering dat het aanpassen van de WAV om het stage lopen voor illegale kinderen mogelijk te maken, niet past in de geest van het regeerakkoord. Kan de regering dit nader toelichten? Waarom zou de strafbaarstelling van illegaliteit botsen met het enkel mogelijk maken van stage lopen door illegale kinderen zodat illegaal verblijvende kinderen als invulling van hun recht op onderwijs hun opleiding volwaardig kunnen afronden? Deze leden vragen de regering om bij de beantwoording te betrekken dat de handhaving van de strafbaarstelling illegaliteit zich naar de mening van minister voor Immigratie en Asiel enkel richt op criminele en overlastgevende illegalen. Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat daar in het geval van kinderen, die hun opleiding met een stage willen voltooien, totaal geen sprake van is?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV- fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de motie Van Hijum c.s. en willen de volgende vragen voorleggen.

11

Hoe staat de regering tegenover het standpunt van werkgevers en werknemers ten aanzien van illegalen die stage lopen?

12

Asielzoekende minderjarige vluchtelingen volgen vaak onderwijs, daarom is dat voor hen ook relevant. Is de regering het met de leden van de PVV-fractie eens dat het geen goed idee is om illegale jongeren hier stage te laten lopen? Immers, terugkeer naar het land van herkomst moet voorop staan en daar past niet bij dat asielzoekende minderjarige vluchtelingen zich op de Nederlandse arbeidsmarkt voorbereiden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de reactie door de minister van SZW op de motie Van Hijum. Deze leden hebben naar aanleiding daarvan de volgende vragen.

13

Erkent de regering dat ouders en verzorgers in Nederland op grond van de Leerplichtwet wettelijk verplicht zijn om hun kinderen onderwijs te laten volgen?

14

Erkent de regering dat de leerplicht ook geldt voor kinderen van asielzoekers, vluchtelingen en uitgeprocedeerde illegale vreemdelingen en voor alleenstaande minderjarige asielzoekers?

15

Erkent de regering dat alle kinderen op grond van de Koppelingswet tot hun achttiende recht hebben op onderwijs en dat eenmaal toegelaten tot een opleiding het recht bestaat om deze opleiding af te maken, ook als de jongere ouder dan achttien jaar is?

16

Kan de regering de stelling dat beroepsonderwijs in de vorm van het lopen van stage in het bedrijfsleven «een vorm van arbeid is» juridisch nader onderbouwen? Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat deze definitie op gespannen voet staat met artikel 7.2.8. van de Wet educatie beroepsonderwijs, waarin wordt bepaald dat het «onderricht in de praktijk van het beroep» (integraal) onderdeel uitmaakt van een beroepsopleiding?

17

Deelt de regering de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat stages of beroepspraktijkvorming (BPV) daarnaast ook materieel eerder moeten worden aangemerkt als een didactische onderwijswerkvorm dan als vorm van arbeid?

18

Erkent de regering dat een consequentie van de huidige toepassing van de WAV is dat jongeren, die niet legaal in Nederland verblijven, geen stage kunnen lopen en daarmee een beroepsopleiding in de praktijk niet kunnen afronden met een diploma of startkwalificatie?

19

Erkent de regering dat een consequentie van de huidige toepassing van de WAV is dat scholen voor middelbaar beroepsonderwijs (MBO), die verplicht zijn om deelnemers in te schrijven en onderwijs aan te bieden, hun onderwijsverplichting richting vreemdelingen niet kunnen uitvoeren, omdat de beroepspraktijkvorming door deze toepassing onmogelijk wordt gemaakt?

20

Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger (TK 1996/97, 24 233, nr. 16) dat «een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, die een opleiding volgt, [...] wel zijn beroepspraktijkvorming in een bedrijf kan volgen waarvoor een praktijkovereenkomst is afgesloten, maar dat hij – omdat hij geen werkvergunning heeft – daarvoor geen arbeidsovereenkomst kan afsluiten en dus niet betaald kan worden? En dat er in dit geval geen sprake is van strijd tussen de ene wet (WEB) met de andere wet (WAV)»? Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat het de kennelijke bedoeling van de wetgever was dat een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, die een opleiding volgt, ook het praktijkgedeelte kan volgen?

21

Hoe staat de regering tegenover de suggestie om de groep personen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van de WAV (minderjarige vreemdelingen) uit te zonderen van de vergunningplicht in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, net zoals dat is gebeurd voor asielzoekers, die een verzoek hebben ingediend tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning?

22

Is de regering nog steeds van opvatting (TK 1995/96, 24 233, nr. 7) dat een vreemdeling die hier niet rechtmatig verblijft en die een opleiding volgt, daardoor niet in een betere verblijfspositie komt te verkeren en ook gedurende de opleiding kan worden uitgezet?

23

Is de regering nog steeds van opvatting dat een verblijf op school niet betekent dat een illegale vreemdeling via die omweg legaal kan worden?  Waarom is de regering van mening dat het (kunnen) effectueren van het recht op onderwijs desondanks in strijd met het terugdringen van illegaliteit?

24

Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat het recht op onderwijs een elementair recht is en als zodanig los moet worden gezien van het toekomstperspectief van de jongere, aangezien het zowel van betekenis is bij een perspectief biedende terugkeer naar het land van herkomst als bij integratie in de Nederlandse samenleving?

25

Hoe verhoudt de Nederlandse praktijk dat vreemdelingen wel een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) mogen volgen, maar geen stage mogen lopen, zich volgens de regering tot het internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (artikel 13) en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 2, 1e protocol, eerste zin), die rechtstreekse werking hebben in Nederland?

26

Kan de regering nader toelichten waarom is afgezien van het creëren van de mogelijkheid om aan de stageverplichting te voldoen door het volgen van een praktijksimulatie? Waarom zouden beroepsvaardigheden niet kunnen worden aangeleerd in een omgeving waarin de praktijk wordt nagebootst?

27

Welke mogelijkheden ziet de regering om de stage vorm te geven op basis van een praktijkovereenkomst binnen de onderwijsinstelling zelf, in het bijzonder binnen de beroepsopleidende leerweg (BOL)? Kan de WEB zodanig worden aangepast dat stages kunnen plaatsvinden in de praktijkomgeving van het ROC zelf (zoals een horecabedrijf of een administratiekantoor)?

28

Welke mogelijkheden ziet de regering om alsnog recht te doen aan het oorspronkelijke uitgangspunt in de wetgeving dat voor vreemdelingen de beroepspraktijkvorming mag worden verzorgd op grondslag van een praktijkovereenkomst, ofwel een overeenkomst tussen school, cursist en leerbedrijf?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van de brief betreffende de reactie op de motie van het lid Van Hijum c.s. Deze leden constateren tot hun grote teleurstelling dat deze motie, die met overgrote meerderheid is aangenomen, niet wordt uitgevoerd. Het gevolg hiervan is dat ongedocumenteerde kinderen geen stage mogen lopen, waardoor zij niet de mogelijkheid krijgen om een diploma te halen.

29

De leden van de D66-fractie constateren dat in de brief staat dat de regering een beroep wil doen op de onderwijsinstellingen om een schoolverklaring af te geven. Deze leden zijn benieuwd naar de waarde van een dergelijke schoolverklaring. Wordt de beoogde schoolverklaring officieel erkend in andere landen?

30

Acht de regering een schoolverklaring van even grote waarde voor het kind als een regulier diploma?

31

Is een schoolverklaring een alom geaccepteerde startkwalificatie?

32

Kan de regering toelichten op welke wijze de regering een beroep wil doen op onderwijsinstellingen? Wordt daarmee volledige medewerking gegarandeerd?

33

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering het alternatief van praktijksimulatie binnen de onderwijsinstelling heeft onderzocht. Deze leden constateren voorts dat dit geen haalbare optie is, aldus de regering. Welke andere alternatieven zijn er onderzocht? Is er bijvoorbeeld gekeken naar de mogelijkheden om voor stages geen tewerkstellingsvergunning te eisen, maar een stageovereenkomst of leervergunning?

34

De leden van de D66-fractie vragen de regering om toelichting over de verhouding tussen het huidige beleid en artikel 28 van het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind. Is het waar dat de overheid door dit verdrag verplicht is ervoor te zorgen dat het voortgezet – en beroepsonderwijs toegankelijk is voor ieder kind, in overeenstemming met zijn of haar leerniveau?

35

Is het waar dat praktijkonderwijs – met als onderdeel een stage – voor sommige kinderen het passende leerniveau is?

36

Is het waar dat deze kinderen door het stageverbod geen diploma kunnen halen op het voor hen passende leerniveau?

37

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar een reactie op de door de parlementaire assemblée van de Raad van Europa overgenomen aanbeveling getiteld «Undocumented migrant children in an irregular situation: a real cause for concern». Kan de regering specifiek ingaan op aanbeveling 9.1.7, die stelt dat wanneer stages onderdeel vormen van het onderwijsprogramma, ook ongedocumenteerde kinderen daaraan moeten kunnen deelnemen? Is het waar dat dit onderdeel van de aanbeveling op geen enkele wijze in overeenstemming is met het huidige Nederlandse beleid?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van de reactie op de motie van de leden Van Hijum, Klaver en Spekman. Naar de mening van de leden van de GroenLinks-fractie geeft de regering onvoldoende argumentatie om de door de Kamer aangenomen motie naast zich neer te leggen.

38

De leden van de GroenLinks-fractie vragen om welke redenen de regering het recht op onderwijs niet heeft laten prevaleren. Zij zijn van mening dat onder andere het ook in Nederland geldende Europese Verdrag van de Rechten van de Mens op dit punt zeer duidelijk is, gelet op de inhoud van artikel 11 van dit verdrag, waarin staat vermeld: «Niemand mag het recht op onderwijs worden ontzegd».

39

Deelt de regering de mening van de leden van de GroenLinks-fractie dat de stage een integraal en onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van een beroepsopleiding en dat een beroepsopleiding daarom veel van zijn waarde verliest als geen stage gevolgd kan worden?

40

Krijgen op dit moment leerlingen zonder verblijfsstatus een schoolverklaring als deze leerlingen een beroepsopleiding zonder afgeronde stage verlaten?

41

Zijn scholen in alle gevallen bereid of verplicht een dergelijke verplichting af te geven?

42

Een deel van de illegaal in Nederland verblijvende jongeren krijgt alsnog een verblijfsstatus. Daarom vragen de leden van de GroenLinks-fractie of een schoolverklaring van een MBO-opleiding gelijk staat aan een startkwalificatie. Wat is de positie van jongeren, die alleen een schoolverklaring hebben behaald, op de Nederlandse arbeidsmarkt?

43

Een deel van de jongeren wordt uitgezet naar het land van herkomst. In dit verband vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering de mening van deze leden deelt dat in landen van herkomst het onder begeleiding van praktijkervaring van grotere waarde is dan het theoretische deel van een opleiding. Zij vragen de regering om de Kamer uitgebreid te informeren over de praktische en wettelijke internationale waarde van de desbetreffende schoolverklaringen.

Antwoorden van de minister

Vragen van de leden van de VVD-fractie

1

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat het overleggen van een schoolverklaring, om zodoende aan te geven dat het theoretische onderdeel van de opleiding succesvol is afgerond, op dit moment een passende manier is om een bewijs van het genoten onderwijs te kunnen ontvangen. Deze leden vernemen graag van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) hoe de minister van OCW een beroep gaat doen op de onderwijsinstellingen om deze schoolverklaring af te geven. Tevens vragen zij wat er gebeurt als de ene school een dergelijke verklaring wel afgeeft en een andere school voor soortgelijke studenten niet? Is er in de ogen van de minister van OCW dan sprake van rechtsongelijkheid?

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in het overleg met de MBO-Raad het verzoek tot verstrekken van schoolverklaringen overgebracht. Dit zal per brief aan de mbo-instellingen nogmaals onder de aandacht worden gebracht. Hoewel het kabinet de MBO-instellingen niet kan verplichten dergelijke verklaringen af te geven gaat het ervan uit dat scholen dit zullen doen.

2

Kan de regering uitgebreid ingaan op de vraag waarom een praktijksimulatie voor illegale kinderen geen mogelijkheid biedt om toch een praktijkelement tijdens de scholingsperiode te bieden?

Zoals uw Kamer reeds is bericht bij brief van 14 oktober 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 144, nr. 9) is het kabinet van mening dat leervormen binnen een mbo-instelling, zoals een praktijksimulatie, geen alternatief kunnen zijn voor de beroepspraktijkvorming als onderdeel van een mbo-opleiding.

De beroepspraktijkvorming bij een erkend leerbedrijf moet een substantieel onderdeel van elke mbo-opleiding te zijn. Het aanleren van praktijkvaardigheden en een beroepshouding binnen een leerbedrijf bevordert een vloeiende overgang tussen de beroepsopleiding en de latere beroepsuitoefening op de arbeidsmarkt. Een leervorm binnen een mbo-instelling kan nu eenmaal niet hetzelfde contextrijke onderricht in de praktijk bieden aan de mbo-student als de daadwerkelijke (commerciële) praktijk binnen een erkend leerbedrijf. Aan dit wezenlijke onderdeel van het beroepsonderwijs wil het kabinet derhalve niet tornen.

Het is voor mbo-instellingen ook praktisch onmogelijk om praktijksimulaties in te richten die qua inhoud van de beroepspraktijkvorming voldoende vergelijkbaar zijn. Bovendien zou een keuze voor praktijksimulatie als vervanging voor de stage in het bedrijfsleven impliceren dat het beschikbare aanbod aan stageplaatsen een minder goede indicator wordt voor de arbeidsmarktrelevantie van de betreffende opleiding.

3

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of er andere mogelijkheden zijn om een stage of soortgelijke activiteit aan te bieden tijdens de scholingsperiode.

Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, is het voor het karakter van het beroepsonderwijs essentieel dat de beroepspraktijkvorming wordt gevolgd bij een erkend leerbedrijf. Daarom zijn er geen voldoende vergelijkbare alternatieven binnen een mbo-instelling in te richten.

4

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat op grond van artikel 28 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind ieder kind recht heeft op onderwijs. Deze leden vragen hoe de regering aankijkt tegen de situatie van een kind, dat illegaal in Nederland verblijft en onderwijs geniet in Nederland, indien dat kind de leeftijd van achttien jaar bereikt. Welke rechten en plichten heeft deze – dan meerderjarige – persoon op dat moment?

Indien de illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling voor zijn achttiende levensjaar aan een opleiding is begonnen, mag hij ingevolge de Koppelingswet ingeschreven blijven bij de onderwijsinstelling. Evenwel creëert het volgen van onderwijs geen verblijfsrechten.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

5, 6 en 7

Naar aanleiding van genoemde brief hebben de leden van de PvdA-fractie meerdere vragen. Is het juridisch mogelijk om praktijkonderwijs in de vorm van het lopen van stage in het bedrijfsleven aan te merken als onderwijs of «arbeid in het kader van onderwijs», om op die manier te voorkomen dat het praktijkonderwijs als arbeid wordt aangemerkt en daarmee onder de werking van de Wav valt? Zo nee, is het juridisch mogelijk om daarvan in (of vanwege) bijzondere omstandigheden, zoals in het geval van illegale kinderen, af te wijken? Kan de regering de antwoorden toelichten?

Kan het probleem met de Wav worden ondervangen door een speciaal pasje voor illegale kinderen, die voor hun achttiende jaar aan een mbo-opleiding zijn begonnen, te introduceren, waarmee een leerling kan aantonen dat een leerling een bepaalde opleiding volgt, en dat enkel in het kader van het afronden van die opleiding een stage wordt gelopen?

Zijn er geen andere alternatieven voor een tewerkstellingsvergunning mogelijk, zoals een stageovereenkomst of leervergunning tussen leerling, school en stagebedrijf?

Het kabinet acht het onwenselijk om het mogelijk te maken dat mensen die illegaal in Nederland verblijven op legale wijze arbeid kunnen verrichten. Het lopen van stage is arbeid in de zin van de Wav, onafhankelijk van de wijze waarop het lopen van stage juridisch wordt vormgegeven.

8

De leden van de PvdA-fractie zijn, gelet op de inhoud van de brief van 14 oktober 2011, van mening dat daaruit blijkt dat het strafbaar stellen van illegaliteit tot gevolg kan hebben dat er vaker inbreuk zal kunnen worden gemaakt op het recht op onderwijs. Acht de regering deze inbreuken gerechtvaardigd?

Het kabinet pleegt geen inbreuk op de uitoefening van het recht op onderwijs van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. Hij respecteert de internationale verdragen, en is zelfs ruimhartiger omdat op grond van internationale verdragen het recht op onderwijs slechts tot de achttiende verjaardag is gewaarborgd. Kinderen die hun opleiding voor hun achttiende levensjaar zijn begonnen en die nog niet zijn verwijderd uit Nederland, worden door de instelling ook ingeschreven als zij achttien jaar zijn geworden, maar de opleiding nog niet hebben afgerond. Het kabinet staat echter niet toe dat de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) niet wordt nageleefd doordat deze vreemdelingen die hier niet rechtmatig verblijven arbeid verrichten, waaronder stages.

9

Waarom is de regering van mening dat de bestrijding van illegaal verblijf de voorrang verdient boven het waarborgen van het recht op onderwijs voor alle kinderen? De leden van de PvdA-fractie voelen zich gesteund door de recente aanbeveling van de Raad van Europa over de rechten van kinderen, die niet rechtmatig in de lidstaten van de Raad van Europa verblijven. De Raad van Europa beveelt aan om stage lopen voor niet-rechtmatig verblijvende kinderen mogelijk te maken. Wat is de reactie van de regering op deze aanbeveling?

Voor het antwoord op vraag 9 wordt verwezen naar het antwoord op vraag 8. Het kabinet wijst er voorts op dat de aanbevelingen van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa niet juridisch bindend zijn, doch dat het richtlijnen betreffen.

10

De leden van de PvdA-fractie zijn niet onder de indruk van het argument van de regering dat het aanpassen van de Wav om het stage lopen voor illegale kinderen mogelijk te maken, niet past in de geest van het regeerakkoord. Kan de regering dit nader toelichten? Waarom zou de strafbaarstelling van illegaliteit botsen met het enkel mogelijk maken van stage lopen door illegale kinderen zodat illegaal verblijvende kinderen als invulling van hun recht op onderwijs hun opleiding volwaardig kunnen afronden? Deze leden vragen de regering om bij de beantwoording te betrekken dat de handhaving van de strafbaarstelling illegaliteit zich naar de mening van minister voor Immigratie en Asiel enkel richt op criminele en overlastgevende illegalen. Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat daar in het geval van kinderen, die hun opleiding met een stage willen voltooien, totaal geen sprake van is?

Dit kabinet heeft in het regeer- en gedoogakkoord de ambitie uitgesproken om de problemen die zijn ontstaan als gevolg van de immigratie gedurende de laatste decennia aan te pakken: «Ombuiging, beheersing en vermindering van de immigratie zijn geboden en urgent gelet op de maatschappelijke problematiek. Verwezenlijking hiervan behoort tot de primaire doelstellingen van het te voeren kabinetsbeleid.»

Het regeer- en gedoogakkoord bepalen dan ook dat het terugkeer- en uitzetbeleid wordt aangescherpt en dat illegaal verblijf strafbaar wordt gesteld. Het is de bedoeling van dit kabinet dat eenieder die illegaal in Nederland verblijft, zo snel mogelijk Nederland verlaat. Indien dit niet gebeurt op vrijwillige basis, dan dient uitzetting te volgen.

In het licht van deze doelstellingen past het niet om rechten toe te kennen of te verruimen voor vreemdelingen die hier illegaal verblijven. Dit zou het geval zijn als het aan deze groep wordt toegestaan legale arbeid te verrichten zoals omschreven in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

Vragen van de leden van de PVV-fractie

11

Hoe staat de regering tegenover het standpunt van werkgevers en werknemers ten aanzien van illegalen die stage lopen?

Het kabinet neemt aan dat hier wordt verwezen naar de brief van de Stichting van de Arbeid aan uw Kamer d.d. 20 mei 2011. In zijn eerdere standpuntbepaling heeft het kabinet al aangegeven het standpunt van de sociale partners om illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen onder de achttien jaar stage te laten lopen, niet te delen. Zoals uit de antwoorden op bovengenoemde vragen blijkt heeft het kabinet de taak op zich genomen illegaal verblijf aan te pakken.

12

Asielzoekende minderjarige vluchtelingen volgen vaak onderwijs, daarom is dat voor hen ook relevant. Is de regering het met de leden van de PVV-fractie eens dat het geen goed idee is om illegale jongeren hier stage te laten lopen? Immers, terugkeer naar het land van herkomst moet voorop staan en daar past niet bij dat asielzoekende minderjarige vluchtelingen zich op de Nederlandse arbeidsmarkt voorbereiden.

Het kabinet deelt het standpunt van de PVV dat illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen geen legale arbeid mogen verrichten zoals omschreven in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

Vragen van de leden van de CDA-fractie

13

Erkent de regering dat ouders en verzorgers in Nederland op grond van de Leerplichtwet wettelijk verplicht zijn om hun kinderen onderwijs te laten volgen?

Ja.

14

Erkent de regering dat de leerplicht ook geldt voor kinderen van asielzoekers, vluchtelingen en uitgeprocedeerde illegale vreemdelingen en voor alleenstaande minderjarige asielzoekers?

Ja, deze Leerplicht geldt ook voor kinderen van asielzoekers, alleenstaande minderjarige vluchtelingen, vluchtelingen en illegaal in Nederland verblijvende jeugdige vreemdelingen.

15

Erkent de regering dat alle kinderen op grond van de Koppelingswet tot hun achttiende recht hebben op onderwijs en dat eenmaal toegelaten tot een opleiding het recht bestaat om deze opleiding af te maken, ook als de jongere ouder dan achttien jaar is?

Zoals ook hiervoor is aangegeven, mag de illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling die voor zijn achttiende levensjaar aan een opleiding is begonnen, ingeschreven blijven bij de onderwijsinstelling. Evenwel creëert het volgen van onderwijs geen verblijfsrechten.

16

Kan de regering de stelling dat beroepsonderwijs in de vorm van het lopen van stage in het bedrijfsleven «een vorm van arbeid is» juridisch nader onderbouwen? Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat deze definitie op gespannen voet staat met artikel 7.2.8. van de Wet educatie beroepsonderwijs, waarin wordt bepaald dat het «onderricht in de praktijk van het beroep» (integraal) onderdeel uitmaakt van een beroepsopleiding?

De Wet arbeid vreemdelingen kent een ruim arbeidsbegrip. Iedere werkgever die een vreemdeling arbeid laat verrichten in welke vorm dan ook, heeft daarvoor een tewerkstellingsvergunning nodig (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993–1994, 23 574, nr. 3, p. 4). Door deze ruime definitie is bijvoorbeeld ook voor stagiaires in het beroepsonderwijs van buiten de EU (en Bulgarije en Roemenië) een tewerkstellingsvergunning nodig.

Deze opvatting wordt gesteund door de jurisprudentie van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State.

Zij heeft in haar uitspraak van 5 augustus 2009 (LJN: BJ 4620) over een stagiair bij een autobedrijf geoordeeld dat uit het ruime werkgeversbegrip van de Wav volgt dat het voor het aanmerken van een onderwijsinstelling als werkgever in de zin van de Wav voldoende is dat zij de leerling feitelijk arbeid laat verrichten. Het is niet is vereist dat de instelling de stagiair bedrijfsmatig arbeid laat verrichten, of hiertoe opdracht geeft.

Ook oordeelt de Afdeling in deze uitspraak dat «Het (...)college heeft het derhalve mogelijk gemaakt dat door de vreemdeling werkzaamheden bij (een autobedrijf) werden verricht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, uitspraak van 24 juni 2009 (BI9709), ontneemt het leereffect aan de verrichte handelingen niet het arbeidskarakter.»

17

Deelt de regering de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat stages of beroepspraktijkvorming (BPV) daarnaast ook materieel eerder moeten worden aangemerkt als een didactische onderwijswerkvorm dan als vorm van arbeid?

Het kabinet constateert dat op grond van de Wet arbeid vreemdelingen stages moeten worden beschouwd als arbeid.

18

Erkent de regering dat een consequentie van de huidige toepassing van de Wav is dat jongeren, die niet legaal in Nederland verblijven, geen stage kunnen lopen en daarmee een beroepsopleiding in de praktijk niet kunnen afronden met een diploma of startkwalificatie?

Het is inderdaad niet mogelijk om zonder stage de opleiding af te ronden met een diploma. Daarom is in het overleg met de MBO-Raad het verzoek tot verstrekken van schoolverklaringen overgebracht. Dit zal per brief aan de mbo-instellingen nogmaals onder de aandacht worden gebracht.

19

Erkent de regering dat een consequentie van de huidige toepassing van de WAV is dat scholen voor middelbaar beroepsonderwijs (MBO), die verplicht zijn om deelnemers in te schrijven en onderwijs aan te bieden, hun onderwijsverplichting richting vreemdelingen niet kunnen uitvoeren, omdat de beroepspraktijkvorming door deze toepassing onmogelijk wordt gemaakt?

De mbo-instellingen zijn in de gelegenheid het schoolgedeelte van de opleiding aan te bieden aan illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen.

20

Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger (TK 1996/97, 24 233, nr. 16) dat «een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, die een opleiding volgt, [...] wel zijn beroepspraktijkvorming in een bedrijf kan volgen waarvoor een praktijkovereenkomst is afgesloten, maar dat hij – omdat hij geen werkvergunning heeft – daarvoor geen arbeidsovereenkomst kan afsluiten en dus niet betaald kan worden? En dat er in dit geval geen sprake is van strijd tussen de ene wet (WEB) met de andere wet (WAV)»? Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat het de kennelijke bedoeling van de wetgever was dat een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, die een opleiding volgt, ook het praktijkgedeelte kan volgen?

Het kabinet laat in het midden wat de bedoeling van het toenmalige kabinet is geweest bij de totstandkoming van de Koppelingswet. Het kabinet constateert wel dat het begrip arbeid in de Wav, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 16, zo ruim is geformuleerd dat daaronder ook het lopen van stage moet worden begrepen.

21

Hoe staat de regering tegenover de suggestie om de groep personen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wav (minderjarige vreemdelingen) uit te zonderen van de vergunningplicht in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, net zoals dat is gebeurd voor asielzoekers, die een verzoek hebben ingediend tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning?

Zoals ook in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, vindt het kabinet het onwenselijk om voor vreemdelingen die illegaal in Nederland verblijven de mogelijkheid te creëren op legale wijze arbeid te kunnen verrichten. Het kabinet vindt het daarom niet juist deze groep op dezelfde wijze te behandelen als asielzoekers, omdat deze laatste categorie niet illegaal in Nederland verblijft.

22

Is de regering nog steeds van opvatting (TK 1995/96, 24 233, nr. 7) dat een vreemdeling die hier niet rechtmatig verblijft en die een opleiding volgt, daardoor niet in een betere verblijfspositie komt te verkeren en ook gedurende de opleiding kan worden uitgezet?

Ja.

23

Is de regering nog steeds van opvatting dat een verblijf op school niet betekent dat een illegale vreemdeling via die omweg legaal kan worden? Waarom is de regering van mening dat het (kunnen) effectueren van het recht op onderwijs desondanks in strijd met het terugdringen van illegaliteit?

Ja, het kabinet onderschrijft deze mening nog steeds. De reden waarom het kabinet het onwenselijk vindt om voor vreemdelingen die illegaal in Nederland verblijven op legale wijze de mogelijkheid te creëren op legale wijze arbeid kunnen verrichten, is echter een andere. Het terugdringen van het aantal personen dat illegaal in Nederland verblijft is, zoals ook in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, een van de kernpunten van dit kabinetsbeleid. Hiermee is het niet te verenigen dat deze groep van personen arbeid zou mogen verrichten in de zin van de Wav.

24

Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat het recht op onderwijs een elementair recht is en als zodanig los moet worden gezien van het toekomstperspectief van de jongere, aangezien het zowel van betekenis is bij een perspectief biedende terugkeer naar het land van herkomst als bij integratie in de Nederlandse samenleving?

Het kabinet eerbiedigt het recht op onderwijs zoals dat is vastgelegd in internationale verdragen. Deelname aan het arbeidsproces acht het kabinet echter ongewenst.

25

Hoe verhoudt de Nederlandse praktijk dat vreemdelingen wel een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) mogen volgen, maar geen stage mogen lopen, zich volgens de regering tot het internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (artikel 13) en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 2, 1e protocol, eerste zin), die rechtstreekse werking hebben in Nederland?

Het kabinet neemt aan, dat wordt geduid op artikel 13 van het IVESCR. Artikel 13 IVESCR is evenwel niet een ieder verbindend artikel in de zin van artikelen 93 en 94 van de Grondwet.

Wat betreft het in artikel 2, Eerste Protocol EVRM neergelegde recht op onderwijs geldt dat dit niet absoluut is. Uit Europese en Nederlandse rechtspraak blijkt dat veel vormen van onderwijs op zichzelf binnen het toepassingsbereik van artikel 2, 1e Protocol EVRM kunnen vallen, maar dat dat bepaald niet met zich brengt dat steeds een onverkort en absoluut recht op onderwijs, met voorbijgaan aan andere regelgeving zou bestaan.

Het Hof van de Rechten van de Mens heeft in 2004 gesteld dat zelfs wanneer een vreemdeling door een uitzetting verhinderd wordt zijn studies te vervolgen, er geen sprake kan zijn van een inmenging in zijn recht op onderwijs (nr. 16870/03, Vikulov and Others vs Latvia, onuitg.). De Europese Commissie voor de Rechten van de Mens heeft in 1977 in de zaak 15 Foreign Students vs. The United Kingdom gesteld dat het recht op onderwijs onafhankelijk is van het recht op verblijf en dat het verblijfsrecht niet beschermd wordt door het recht op onderwijs.

26

Kan de regering nader toelichten waarom is afgezien van het creëren van de mogelijkheid om aan de stageverplichting te voldoen door het volgen van een praktijksimulatie? Waarom zouden beroepsvaardigheden niet kunnen worden aangeleerd in een omgeving waarin de praktijk wordt nagebootst?

Zie het antwoord op vraag 2.

27

Welke mogelijkheden ziet de regering om de stage vorm te geven op basis van een praktijkovereenkomst binnen de onderwijsinstelling zelf, in het bijzonder binnen de beroepsopleidende leerweg (BOL)? Kan de WEB zodanig worden aangepast dat stages kunnen plaatsvinden in de praktijkomgeving van het ROC zelf (zoals een horecabedrijf of een administratiekantoor)?

Zie het antwoord op vraag 2.

28

Welke mogelijkheden ziet de regering om alsnog recht te doen aan het oorspronkelijke uitgangspunt in de wetgeving dat voor vreemdelingen de beroepspraktijkvorming mag worden verzorgd op grondslag van een praktijkovereenkomst, ofwel een overeenkomst tussen school, cursist en leerbedrijf?

Kern van de zaak is, dat het kabinet het onwenselijk acht om het mogelijk te maken dat mensen die illegaal in Nederland verblijven op legale wijze arbeid kunnen verrichten, los van de manier waarop dit juridisch zou kunnen worden vormgegeven.

Vragen van de leden van de D66-fractie

29

De leden van de D66-fractie constateren dat in de brief staat dat de regering een beroep wil doen op de onderwijsinstellingen om een schoolverklaring af te geven. Deze leden zijn benieuwd naar de waarde van een dergelijke schoolverklaring. Wordt de beoogde schoolverklaring officieel erkend in andere landen?

Een schoolverklaring is vormvrij. Het is aannemelijk dat daarin wordt opgenomen welke onderdelen van het curriculum door de betreffende deelnemer zijn afgerond. Of deze schoolverklaring zal worden erkend is niet bekend. Dat geldt overigens ook voor een regulier diploma. Erkenning daarvan kan ook in diverse delen van de wereld verschillen.

30

Acht de regering een schoolverklaring van even grote waarde voor het kind als een regulier diploma?

Een schoolverklaring is niet hetzelfde als een regulier mbo-diploma en zal derhalve in elk geval in Nederland niet dezelfde waarde hebben als een regulier voor de Nederlandse arbeidsmarkt kwalificerend mbo-diploma.

31

Is een schoolverklaring een alom geaccepteerde startkwalificatie?

Onder startkwalificatie wordt verstaan een afgeronde opleiding op tenminste het niveau havo, vwo of mbo niveau 2. Een schoolverklaring staat niet gelijk aan een mbo diploma op het niveau 2. Immers, een dergelijke mbo-startkwalificatie kan alleen worden gehaald indien de deelnemer heeft voldaan aan het wettelijk verplichte aandeel beroepspraktijk dat met goed gevolg dient te zijn afgelegd.

32

Kan de regering toelichten op welke wijze de regering een beroep wil doen op onderwijsinstellingen? Wordt daarmee volledige medewerking gegarandeerd?

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in het overleg met de MBO-Raad het verzoek tot verstrekken van schoolverklaringen overgebracht. Dit zal per brief aan de mbo-instellingen nogmaals onder de aandacht worden gebracht.

33

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering het alternatief van praktijksimulatie binnen de onderwijsinstelling heeft onderzocht. Deze leden constateren voorts dat dit geen haalbare optie is, aldus de regering. Welke andere alternatieven zijn er onderzocht? Is er bijvoorbeeld gekeken naar de mogelijkheden om voor stages geen tewerkstellingsvergunning te eisen, maar een stageovereenkomst of leervergunning?

Zoals ook hiervoor is aangegeven acht het kabinet het onwenselijk om het mogelijk te maken dat mensen die illegaal in Nederland verblijven op legale wijze arbeid kunnen verrichten. Het lopen van stage is arbeid in de zin van de Wav, onafhankelijk van de wijze waarop het lopen van stage juridisch wordt vormgegeven.

34

De leden van de D66-fractie vragen de regering om toelichting over de verhouding tussen het huidige beleid en artikel 28 van het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind. Is het waar dat de overheid door dit verdrag verplicht is ervoor te zorgen dat het voortgezet – en beroepsonderwijs toegankelijk is voor ieder kind, in overeenstemming met zijn of haar leerniveau?

Artikel 28 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind ziet op de toegang tot het onderwijs, daarbij inbegrepen de verschillende vormen van voortgezet onderwijs (zowel algemeen onderwijs als beroepsonderwijs). Zoals in het antwoord op vraag 23 is aangegeven, pleegt het kabinet geen inbreuk op de uitoefening van het recht op onderwijs van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen.

35

Is het waar dat praktijkonderwijs – met als onderdeel een stage – voor sommige kinderen het passende leerniveau is?

Bij inschrijving in het mbo wordt door mbo-instellingen per geval bezien wat het passend niveau van inschrijving is. Het inschrijvingsniveau bepaalt zowel het niveau van de schoolse component als dat van de beroepspraktijkvorming. Verder bestaat het onderwijs dat tijdens een mbo-opleiding wordt geboden nooit uit alleen maar uit het leren in de praktijk.

36

Is het waar dat deze kinderen door het stageverbod geen diploma kunnen halen op het voor hen passende leerniveau?

Voor zover de vraag ziet op het mbo is de veronderstelling juist. Echter, om in beeld te brengen wat er aan kennis vergaard is, kunnen schoolverklaringen worden afgegeven.

37

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar een reactie op de door de parlementaire assemblée van de Raad van Europa overgenomen aanbeveling getiteld «Undocumented migrant children in an irregular situation: a real cause for concern». Kan de regering specifiek ingaan op aanbeveling 9.1.7, die stelt dat wanneer stages onderdeel vormen van het onderwijsprogramma, ook ongedocumenteerde kinderen daaraan moeten kunnen deelnemen? Is het waar dat dit onderdeel van de aanbeveling op geen enkele wijze in overeenstemming is met het huidige Nederlandse beleid?

Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven ziet het kabinet om reden van de onwenselijkheid van het verrichten van arbeid door illegale vreemdelingen geen reden om de betreffende aanbeveling op te volgen.

Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie

38

De leden van de GroenLinks-fractie vragen om welke redenen de regering het recht op onderwijs niet heeft laten prevaleren. Zij zijn van mening dat onder andere het ook in Nederland geldende Europese Verdrag van de Rechten van de Mens op dit punt zeer duidelijk is, gelet op de inhoud van artikel 11 van dit verdrag, waarin staat vermeld: «Niemand mag het recht op onderwijs worden ontzegd».

Nu de illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen het schoolgedeelte van het mbo mogen volgen, meent de regering niet in strijd met internationaalrechtelijke verplichtingen te handelen. Zie daarvoor verder het antwoord op de vragen 4 en 25.

39

Deelt de regering de mening van de leden van de GroenLinks-fractie dat de stage een integraal en onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van een beroepsopleiding en dat een beroepsopleiding daarom veel van zijn waarde verliest als geen stage gevolgd kan worden?

Het kabinet deelt dit standpunt in die zin dat de component praktijkleren alleen in een contextrijke omgeving zoals bij een erkend leerbedrijf kan worden verzorgd. Een mbo-opleiding zonder daadwerkelijk onderricht in de beroepspraktijk kan derhalve niet worden afgerond met een regulier diploma.

40

Krijgen op dit moment leerlingen zonder verblijfsstatus een schoolverklaring als deze leerlingen een beroepsopleiding zonder afgeronde stage verlaten?

In het overleg met de MBO-Raad is het verzoek tot verstrekken van schoolverklaringen overgebracht. Dit zal per brief aan de mbo-instellingen nogmaals onder de aandacht worden gebracht.

41

Zijn scholen in alle gevallen bereid of verplicht een dergelijke verplichting af te geven?

Mbo-instellingen zijn niet verplicht dergelijke schoolverklaringen af te geven. Het kabinet gaat er evenwel vanuit dat scholen dit zullen doen.

42

Een deel van de illegaal in Nederland verblijvende jongeren krijgt alsnog een verblijfsstatus. Daarom vragen de leden van de GroenLinks-fractie of een schoolverklaring van een mbo-opleiding gelijk staat aan een startkwalificatie. Wat is de positie van jongeren, die alleen een schoolverklaring hebben behaald, op de Nederlandse arbeidsmarkt?

Een schoolverklaring staat niet gelijk aan een regulier mbo-diploma. Het is uiteindelijk het bedrijfsleven dat bepaalt wat de waarde is van een schoolverklaring. Indien een illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling een verblijfsvergunning verkrijgt, is het raadzaam dat in voorkomende gevallen de betreffende vreemdeling samen met de mbo-instelling beziet of alsnog een stage kan worden gelopen en dus een volwaardig mbo-diploma kan worden behaald.

43

Een deel van de jongeren wordt uitgezet naar het land van herkomst. In dit verband vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering de mening van deze leden deelt dat in landen van herkomst het onder begeleiding van praktijkervaring van grotere waarde is dan het theoretische deel van een opleiding. Zij vragen de regering om de Kamer uitgebreid te informeren over de praktische en wettelijke internationale waarde van de desbetreffende schoolverklaringen.

Het kabinet kan hierop geen generiek antwoord geven. Een en ander zal per land kunnen verschillen, waarbij in het ene land mogelijk het praktische onderricht meer waarde heeft en in het andere land mogelijk het theoretische onderwijs meer aanzien geniet. Het is voor het kabinet al buitengewoon lastig om algemene uitspraken te doen over erkenning en waardering van mbo-diploma’s in verschillende delen van de wereld, laat staan voor schoolverklaringen. Aan de wens van de GroenLinks-fractie kan het kabinet dan ook niet tegemoet komen.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Gent, W. van (GL), Voorzitter, Hamer, M.I. (PvdA), Smeets, P.E. (PvdA), Hijum, Y.J. van (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ulenbelt, P. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ondervoorzitter, Spekman, J.L. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Karabulut, S. (SP), Lodders, W.J.H. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Azmani, M. (VVD), Koolmees, W. (D66), Jong, L.W.E. de (PVV), Klaver, J.F. (GL), Huizing, M.E. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV) en Berckmoes-Duindam, Y. (VVD).

Plv. leden: Voortman, L.G.J. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Kooiman, C.J.E. (SP), Schouten, C.J. (CU), Fritsma, S.R. (PVV), Çelik, M. (PvdA), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Neppérus, H. (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Aptroot, Ch.B. (VVD), Ham, B. van der (D66), Klaveren, J.J. van (PVV), Tongeren, L. van (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Mos, R. de (PVV) en Harbers, M.G.J. (VVD).

Naar boven