32 127 Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet)

AE VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 juni 2010

De leden van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer / Wonen, Wijken en Integratie1 hebben met belangstelling kennis genomen van het ontwerpbesluit2, waarin nadere invulling gegeven wordt aan onderdelen van de Crisis en herstelwet (Chw) en waarin een aantal nieuw projecten toegevoegd worden.

De leden van de fractie van de PvdA hebben een aantal vragen over de inhoud van dit ontwerpbesluit. Deze vragen zijn opgenomen in de brief aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 mei 2010.

De minister heeft op 7 juni 2010 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuheer/Wonen, Wijken en Integratie,

Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Den Haag, 18 mei 2010

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van het Ontwerpbesluit, waarin nadere invulling gegeven wordt aan onderdelen van de Crisis en herstelwet (Chw) en waarin een aantal nieuw projecten toegevoegd worden. Omdat de leden van de fractie van de PvdA van mening waren en zijn dat alle mogelijkheden aangegrepen moeten worden om de werkgelegenheid in de bouw te stimuleren, maar dat daarbij niet voorbij gegaan kan worden aan een zorgvuldige beoordeling van de projecten en afweging van de verschillende belangen hebben deze leden een aantal vragen over de inhoud van het voorliggende Ontwerpbesluit.

In art. 6 van het Ontwerpbesluit is sprake van een commissie die tot taak heeft te adviseren of afwijking van het bepaalde in art. 2.4 van de Chw aan haar doel beantwoordt. In de memorie van toelichting bij de Chw is kort de mogelijkheid genoemd om tot de instelling van een commissie te komen. De leden van de fractie van de PvdA kunnen zich voorstellen dat het zinvol is om een commissie te benoemen, maar alleen dán wanneer de commissie voldoende speelruimte krijgen om tot onafhankelijke oordeelsvorming te komen, wanneer het toetsingskader vooraf duidelijk is en de samenstelling van de commissie een evenwichtige afweging van de verschillende belangen garandeert. Bent u met de leden van de fractie van de PvdA eens en kunt u in dat verband nadere informatie geven over taak, werkwijze en samenstelling van de commissie?

Daarnaast zijn deze leden geïnteresseerd in de vraag welke minister bedoeld wordt met Onze Minister zoals in art. 1 staat aangegeven. Het komt deze leden voor dat dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is. Is dat juist? Het komt deze leden ook voor dat de adviezen van de commissie openbaar en toegankelijk zijn. Is dat juist?

In art. 7 worden de projecten van maatschappelijke betekenis gedefinieerd, die passen bij de versnelde uitvoering van bouwprojecten in afdeling 6 van de Chw. Begrijpen de leden van de fractie van de PvdA het goed, dat deze opsomming limitatief is en dat bijvoorbeeld een cultuurhuis, welzijnscentrum of bibliotheek niet binnen de definitie van art. 2.9 onderdeel b vallen? Als dat zo is, wat is daar de achterliggende reden voor? Betekent dat bijvoorbeeld dat een project waarbij sprake is van 100 woningen en een buurthuis, de 100 woningen via de versnelde uitvoering van de Chw behandeld kunnen worden maar het buurthuis via de reguliere weg de vergunning moet verkrijgen?

Begrijpen deze leden het ook goed dat de onder a tot en met g genoemde projecten alleen gebonden zijn aan de functie, maar dat er geen nadere eisen gesteld worden aan de omvang en intensiteit van het grondgebruik?

In art. 8 worden drie lokale projecten met nationale betekenis aangewezen. De leden van de fractie van de PvdA vroegen zich af welke selectiecriteria ten grondslag gelegen hebben bij het bepalen van de keuze voor deze drie projecten in Assen, Rotterdam en Utrecht? Zijn dat dezelfde selectiecriteria als die toegepast zijn bij de projecten op de lijst als gevolg van art. 1.1 van de Chw. Dat wil zeggen dat het moet gaan om urgente ruimtelijke vraagstukken, moet bijdragen aan werkgelegenheid, er sprake moet zijn van een vastomlijnd plan en economische uitvoerbaarheid gegarandeerd is, er juridische belemmeringen spelen en de uitvoering voor 1-01-2014 moet starten. Kunt u aangeven of de hier genoemde projecten aan deze voorwaarden voldoen, vooral wat betreft de vraag naar de datum waarop gestart kan worden met de uitvoering? In datzelfde verband zijn de leden van de fractie van de PvdA geïnteresseerd in de vraag tot hoever de aangewezen gebieden opgeknipt kunnen en mogen worden in deelprojecten?

Voor zover de leden van de fractie van de PvdA geïnformeerd zijn is er bij alle drie projecten sprake van de toevoeging van een aanzienlijk aantal kantoorvierkante meters. Bij de behandeling van de Chw hebben de leden van de fractie van de PvdA gewezen op het groot aantal al jaren leegstaande kantoorgebouwen in het gehele land en gewezen op de risico’s van onnadenkende toevoeging van nieuwe kantoorgebouwen. Deze leden hebben dan ook met instemming kennis genomen van uw voornemen nadien, om geen nieuwe kantoorgebouwen meer toe te staan wanneer in die gemeente/regio leegstaande kantoren te vinden zijn. Kunt u aangeven of dat voornemen al geoperationaliseerd is bij de aanwijzing van deze gebieden in dit besluit?

In art. 10 wordt geregeld dat bij de bekendmaking van het besluit vermeld wordt dat afd. 2 van hoofdstuk 1 van toepassing is.In lid 2 van art. 10 staat dat tevens vermeld moet worden dat wanneer een besluit voor beroep open staat er na afloop van de beroepstermijn geen aanvulling op de beroepsgronden kan plaatsvinden. De leden van de fractie van de PvdA hebben bij de behandeling van de Chw de Minister van Justitie gevraagd of dit artikel zo uitgelegd moet worden dat er weliswaar geen nieuwe beroepsgronden ingediend mogen worden, maar dat er wel nadere verdieping en aanvulling van de reeds aangegeven beroepsgronden kan plaatsvinden. Als de leden van de fractie van de PvdA het antwoord van deze minister goed begrepen hebben dat moet de uitleg van dit artikel inderdaad zo gelezen worden, dat geen geheel nieuwe beroepsgronden opgevoerd mogen worden maar dat nadere gegevens of nieuwe feiten betreffende de in eerste instantie aangegeven beroepsgronden wel wettig toegestaan is. Graag ontvangen deze leden een bevestiging van deze uitleg.

De voorzitter van de commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie,

M. C. Meindertsma

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2010

Bij brief van 18 mei 2010 stellen de leden van de fractie van de PvdA een aantal vragen over de inhoud van het aan de Eerste Kamer voorgelegde ontwerp-Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: het besluit). Op deze vragen ga ik graag als volgt in.

Met de leden van de fractie van de PvdA ben ik het eens dat de commissie, bedoeld in artikel 6 van het besluit, voldoende speelruimte moet krijgen om tot onafhankelijke oordeelsvorming te komen. Ook moet het toetsingskader vooraf duidelijk zijn en dient de samenstelling van de commissie een evenwichtige afweging van verschillende belangen te garanderen.

Artikel 6, eerste lid, van het besluit geeft in feite al het toetsingskader aan de nog in te stellen commissie: adviseren of een afwijking van de bepalingen waarvan in het kader van het experiment mag worden afgeweken aan haar doel beantwoordt, en of de tijdsduur van het experiment aanpassing behoeft. Om de onafhankelijkheid van de commissie te borgen is het niet aan mij maar aan de commissie om haar werkwijze vast te stellen (zesde lid). Over de samenstelling van de commissie ben ik mij thans aan het beraden.

Inderdaad wordt, zoals ook aangegeven in artikel 1, met «Onze Minister» in het kader van besluit bedoeld: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De leden van de fractie gaan er terecht vanuit dat de adviezen van de commissie openbaar en toegankelijk zijn.

De leden van de fractie van de PvdA begrijpen het goed dat de opsomming van maatschappelijke projecten in artikel 7, eerste lid, van het besluit limitatief is. Een cultuurhuis, welzijnscentrum of bibliotheek valt dus niet onder deze categorie. In eerste instantie betreft het hier projecten die als het ware «trekker» zijn van een project. Naar mijn oordeel vallen de genoemde projecten hier niet onder. Op een andere manier kunnen zij echter nog steeds vallen binnen de reikwijdte van afdeling 6, namelijk rechtstreeks via artikel 2.9, eerste lid, van de Chw: projecten die geheel of hoofdzakelijk voorzien in woningbouw. Ook het realiseren van bijkomende voorzieningen in een project doet niet af aan de kwalificatie van dat project als woningbouwproject in hoofdstuk 2, afdeling 6 van de Chw. «Wel geldt de beperking dat het project hoofdzakelijk een woningbouwkarakter moet hebben, dat wil zeggen dat de bouw van woningen het belangrijkste onderdeel van dat project moet zijn» (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 5, blz. 18).

Het is inderdaad zo dat de in artikel 7, onderdelen a tot en met g, genoemde projecten alleen gebonden zijn aan de functie en dat er geen nadere eisen worden gesteld aan de omvang en intensiteit van het grondgebruik.

De door de leden van de fractie van de PvdA genoemde selectiecriteria zijn van toepassing op onderdelen van deze plannen. Niet het totale plan zal bijvoorbeeld gerealiseerd zijn voor 1 januari 2014. De structuurvisie omvat het totale gebied dat is aangewezen. De uitvoering kan wel opgeknipt worden in deelgebieden of projecten.

Het voornemen is nog niet geoperationaliseerd in dit besluit. Ik heb het voornemen om regels te stellen aan het ontwikkelen van kantoren in de Amvb ruimte. Het betreft de SER-ladder voor zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij provincie en gemeenten eerst de mogelijkheden van (aanpassing van) de bestaande voorraad en meervoudig ruimtegebruik moeten bezien voordat een nieuwe locatie in ontwikkeling wordt genomen. De bij de kantorentop betrokken partijen stellen voor 1 september een gezamenlijk actieprogramma op.

Graag bevestig ik de uitleg van de leden van de fractie van de PvdA dat artikel 10 van het besluit zo gelezen moet worden, dat geen geheel nieuwe beroepsgronden opgevoerd mogen worden maar dat nadere gegevens of nieuwe feiten betreffende de in eerste instantie aangegeven beroepsgronden wel wettig toegestaan is.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa


XNoot
1

Samenstelling:

Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA) voorzitter, Meulenbelt (SP), Rosenthal (VVD), Swenker (VVD), Slagter-Roukema (SP), Schouw (D66), Putters (PvdA), Eigeman (PvdA), Leijnse (PvdA), Thissen (GL), Slager (SP), Hendrikx (CDA), De Boer (CU), Willems (CDA), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Goijert (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), Meurs (PvdA), Leunissen (CDA), De Vries-Leggedoor (CDA) vicevoorzitter, Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Smaling (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
2

Zie 32 317, AC.

Naar boven