Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 mei 2010
Hierbij treft u aan het evaluatierapport «De competentie van enkelvoudige kamers in strafzaken verruimd. Cijfermatige gegevens
en ervaringen van de rechtspraktijk»1. Het betreft een onderzoek dat is uitgevoerd door mr. W. M. de Jongste en ir. R. J. Decae, beide onderzoekers van het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum van mijn ministerie.
Het evaluatieonderzoek naar de effecten van de verruiming van de competentie van de politierechter, is op verzoek van de Eerste
Kamer en uw Kamer uitgevoerd. De toezegging daartoe heb ik bij brief van 5 juli 2005 (Kamerstukken II 2004–2005, 28 215, nr. 7) gedaan. Het onderzoek geeft antwoord op vragen over onder meer het aantal en de aard van de zaken die aan de politierechter
worden voorgelegd, de straffen die hij oplegt en hoeveel en welk type zaken hij doorverwijst.
Belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn:
– Zaken die na inwerkingtreding van de wetswijziging aan de politierechter worden voorgelegd en die de meeste groei laten zien,
zijn: bedreiging, bedrog, harddrugs en mishandeling.
– Sinds de wetswijziging van 2002 is de groei van het aantal door de politierechter opgelegde (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke
gevangenisstraffen vooral te constateren in de categorie zes tot en met negen maanden. Slechts in een gering aantal zaken
legt de politierechter een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan negen maanden op.
– Zaken waarbij een vrijheidsstraf van meer dan zes maanden wordt opgelegd zijn vooral: harddrugs, diefstal met braak, diefstal
met geweld en overige diefstal, mishandeling en valsheidsmisdrijven.
– Rechters zien als grootste voordeel van de wetswijziging dat zij ruimere mogelijkheden hebben om gecombineerde sancties op
te leggen, bestaande uit een onvoorwaardelijk en een (substantieel) voorwaardelijk deel.
– In de zwaardere zaken die aan de politierechter worden voorgelegd, waarin de verdachte in voorlopige hechtenis is of is geweest,
treedt altijd een advocaat op. In loopzaken is dat naar schatting in ongeveer de helft van de zaken – de zwaardere zaken –
het geval.
– Beginnende politierechters beschikken veelal over minder ervaringsjaren (opgedaan in de meervoudige kamer) dan vroeger het
geval was.
– Het gebeurt zelden dat de politierechter een zaak doorverwijst naar de meervoudige kamer. Voorzover dit voorkomt doet de minder
ervaren politierechter dit vaker dan de ervaren politierechter.
Een belangrijke reden voor de verruiming van de competentie van de politierechter was het gebrek aan zittingscapaciteit. Zaken
konden niet tijdig op zitting worden gebracht en het Openbaar Ministerie koos ervoor bij een goed deel van de zaken die eigenlijk
een hogere straf vergden, een straf te vorderen met een maximum van zes maanden onvoorwaardelijk, teneinde deze zaken voor
de politierechter te kunnen brengen. De wetswijziging heeft geleid tot een verruiming van de zittingscapaciteit en heeft een
einde gemaakt aan het zogeheten afwaarderen van zaken.
Op grond van de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de politierechter zijn ruimere competentie, gegeven
bij de Wet verruiming bevoegdheid enkelvoudige kamers (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 215, nrs 1–2 , Stb 2002, 335), benut, zij het niet ten volle waar het gaat om het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen tussen negen en twaalf
maanden waartoe de politierechter ook bevoegd is. Hoewel de wetswijziging voor een belangrijk deel werd ingegeven door het
streven naar een slagvaardiger rechtspleging, is na enig tijdsverloop meer aandacht ontstaan voor het belang van kwaliteitsverbetering
die erin bestaat dat strafzaken meervoudig worden berecht mede ten behoeve van de opleiding van rechters in meervoudige kamers.
In de huidige praktijk is het resultaat van deze ontwikkeling zichtbaar geworden.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin