32 043 Toekomst pensioenstelsel

BA VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 februari 2022

Op 8 november 2021 heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 vragen aan de toenmalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gestuurd over de evaluatie van de Uniforme Rekenmethodiek (URM)-Deel I en de voorgenomen aanpassingen daarvan. Deze vragen zijn beantwoord door de Staatssecretaris op 10 december jl. en besproken in de vergadering van de commissie op 14 december jl.2.

De leden van de CDA en PvdA fractie hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Naar aanleiding hiervan is op 18 januari 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.

De Minister heeft op 24 februari 2022 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen

Den Haag, 18 januari 2022

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid feliciteren u van harte met uw benoeming tot Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en kijken uit naar een nadere kennismaking met u en met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

In deze brief vragen de leden van de commissie SZW uw aandacht voor de evaluatie van de Uniforme Rekenmethodiek (URM)-Deel I. Op 8 november 2021 heeft de commissie vragen aan de toenmalig Staatssecretaris van SZW gestuurd over de evaluatie van de Uniforme Rekenmethodiek en de voorgenomen aanpassingen daarvan. Deze vragen zijn beantwoord door de Staatssecretaris op 10 december jl. en besproken in de vergadering van de commissie SZW op 14 december jl.3.

De leden van de CDA en PvdA fractie hebben hierover nog de volgende vragen en opmerkingen.

Inzet van de eerder gestelde vragen was dat het transparant zijn van de hoogte van het latere ouderdomspensioen van groot belang is. De vraag die gesteld werd is echter of de verfijningen die voorgesteld werden door DNB niet aan dat doel voorbijschieten. Immers, grotere voorspellende zekerheid bieden bij een prognosehorizon van wel 60 jaar, door het verhogen van de door te rekenen scenario’s van 2.000 naar 10.000 en dat niet meer eens per jaar, maar elk kwartaal, geeft geen grotere zekerheden, maar leidt wel tot meer kosten.

Vastgesteld moet worden dat over deze beleidswijziging ook niet overlegd is met de Pensioenfederatie die niet alleen technische problemen ziet, maar vraagt wat deze nieuwe vorm van URM in positieve zin betekent voor de deelnemers.

Daarenboven had voor een nieuw op kwartaalbasis actualiseren van de economische scenarioset op zijn minst gekozen kunnen worden voor de scenarioset van de periode tevoren, om daarmee te voorkomen dat fondsen niet meer compliant zouden zijn. De scenarioset wordt in de eerste week van elk kwartaal verstrekt door DNB, zo is het plan, de berekeningen nemen een maand in beslag, waarmee de gegevens voor dat kwartaal niet meer juist kunnen zijn.

Het lijkt een kleine technische wijziging. Bezorgd zijn de leden van deze fracties omdat deze verandering van de URM systematiek niet echt iets toevoegt aan een goede informatievoorziening, er ingrijpende wijzigingen in de pensioen administratie aangebracht moeten worden, de wijzigingen veel geld kosten, afleiden van de grote veranderingen die de transitie met zich meebrengt en de deelnemer er niets mee opschiet.

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L. Vos

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 februari 2022

Met dank voor uw felicitaties zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de leden van de CDA-fractie en PvdA-fractie over de evaluatie van de Uniforme Rekenmethodiek (URM).

De leden van de fracties van het CDA en van de PvdA vragen of verfijningen van de Uniforme Rekenmethodiek niet aan het doel voorbijschieten; dat de hoogte van het latere ouderdomspensioen voor deelnemers transparant is. Immers, grotere voorspellende zekerheid bieden bij een prognosehorizon van wel 60 jaar, door het verhogen van de door te rekenen scenario’s van twee duizend naar tien duizend en dat niet slechts eens per jaar, maar elk kwartaal, geeft geen grotere zekerheden, maar leidt wel tot meer kosten.

De leden geven verder aan dat over deze beleidswijziging niet overlegd zou zijn met de Pensioenfederatie, die niet alleen technische problemen ziet, maar vraagt wat deze nieuwe vorm van URM in positieve zin betekent voor de deelnemers.

Ik vind het belangrijk om bij de beleidsvoorbereiding rekening te houden met de uitvoerbaarheid daarvan. Daarom hecht ik er aan goed contact te hebben met pensioenkoepels en -uitvoerders wanneer pensioenbeleid wordt vormgegeven. Ervaringen uit de uitvoeringspraktijk worden zodoende vroegtijdig betrokken bij de beleidsvorming. Dat heeft ook plaatsgevonden in dit kader. Zoals in de brief over de evaluatie van de URM is aangegeven, hebben onder meer de Pensioenfederatie en Verbond van Verzekeraars zitting gehad in de klankbordgroep ten behoeve van deze evaluatie. Ook zijn de beleidsvoornemens die op basis van de evaluatie zijn gevormd, met betrokken partijen besproken.4 Deze partijen hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de genoemde voornemens.

De URM schrijft voor op welke manier pensioenuitvoerders het pensioen in drie scenariobedragen moeten berekenen: het te verwachten pensioen, het pensioen als het mee zit en het pensioen als het tegen zit. Zoals gezegd, is de uitvoerbaarheid van de URM vorig jaar geëvalueerd. In die evaluatie wordt onder andere ingegaan op:

  • De gevolgen van het voorschrift dat vanaf 1 januari 2022 de meest actuele scenarioset moet worden gebruikt, die aansluit bij de berekeningsdatum in plaats van een scenarioset van maximaal drie kwartalen eerder;

  • De gevolgen als de drie pensioenbedragen elk kwartaal moeten worden vastgesteld in plaats van elk jaar;

  • De gevolgen wanneer gerekend wordt met tien duizend in plaats van twee duizend scenario’s.

De bevindingen van het evaluatieonderzoek hebben ten eerste geleid tot de beleidsconclusie dat op dit moment voor toepassing van pensioencommunicatie het gebruik van twee duizend scenario’s toegestaan blijft. Dit aantal wordt nu niet vergroot, in tegenstelling tot wat uw vragen mogelijk suggereren. Ook wordt het vraagstuk van uitvoeringskosten in relatie tot het aantal scenario’s herkend. Daarom wordt de recent geïnstalleerde Commissie Parameters gevraagd om een oordeel over het benodigd aantal economische scenario’s, onder andere bij toepassing van de URM (voor communicatiedoeleinden) en de afruil hierbij tussen nauwkeurigheid en uitvoeringskosten.5 Ten tweede is de conclusie dat de reeds voorgeschreven minimaal jaarlijkse rekenfrequentie niet wordt gewijzigd in een minimale frequentie van elk kwartaal. De evaluatie geeft geen aanleiding voor aanpassing van wat daarover nu is vastgelegd in de regelgeving.

De leden van de fracties van het CDA en van de PvdA geven aan dat voor het gebruik van de economische scenarioset ook gekozen had kunnen worden voor de scenarioset van één kwartaal tevoren, om daarmee te voorkomen dat fondsen niet meer compliant zouden zijn. De scenarioset wordt in de eerste week van elk kwartaal verstrekt door DNB, zo is het plan, de berekeningen nemen een maand in beslag, waarmee de gegevens voor dat kwartaal niet meer juist kunnen zijn.

Verder geven de leden aan bezorgd te zijn omdat deze verandering van de URM systematiek niet echt iets toevoegt aan een goede informatievoorziening, er ingrijpende wijzigingen in de pensioenadministratie aangebracht moeten worden, de wijzigingen veel geld kosten, afleiden van de grote veranderingen die de transitie met zich meebrengt en de deelnemer er niets mee opschiet.

Uit het evaluatieonderzoek is gebleken dat het rekenen met de meest actuele scenarioset in veel gevallen aanmerkelijk bijdraagt aan de kwaliteit van de informatievoorziening aan de deelnemer. Het kan een aanzienlijk positief effect hebben op de nauwkeurigheid van de prognose van het te bereiken pensioen. Zeker in periodes waarin er grote schommelingen op de financiële markten optreden, treedt dit effect op. Mede met het oog op het nieuwe pensioenstelsel waarin de pensioenen meer gaan meebewegen met de ontwikkelingen op de financiële markten, is het belangrijk dat pensioenuitvoerders rekenen met de meest actuele scenarioset. Ik heb gekozen voor actualiteit van pensioeninformatie, ook met het oog op bewustwording voor het nieuwe stelsel. Om die reden geldt met ingang van 1 januari 2022 de tijdelijke afwijking niet meer. In 2018 is reeds aangekondigd dat deze uitzondering gold tot en met 31 december 2021, zodat pensioenuitvoerders zich tijdig konden voorbereiden. Met het vervallen van deze tijdelijke afwijking wordt effectief voorgeschreven dat pensioenuitvoerders de meest actuele scenarioset moeten toepassen, die aansluit bij het kwartaal waarin de berekeningsdatum van de pensioenbedragen ligt. Hiermee wordt de deelnemer via het Uniform Pensioenoverzicht en via www.mijnpensioenoverzicht.nl (MPO) van de meest actuele informatie voorzien.

De leden van de fracties van het CDA en van de PvdA betogen dat het pensioenuitvoerders niet lukt om aan het voorschrift te voldoen om gebruik te maken van de meest actuele scenarioset.

In mijn ervaring is van deze problematiek geen sprake en sluit het niet aan bij wat we hierover van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars vernomen hebben bij het overleg dat heeft geleid tot de beleidsvoornemens. De pensioenkoepels hebben aangegeven dat het vervallen van de tijdelijke afwijking per 2022, in combinatie met de twee andere beleidsconclusies, namelijk eens per jaar rekenen met tweeduizend scenario’s, goed uitvoerbaar is en niet zou leiden tot een aanmerkelijke verhoging van de uitvoeringskosten voor pensioenuitvoerders.

Het is denkbaar dat pensioenuitvoerders in een bijzonder geval niet zouden kunnen voldoen aan het voorschrift om gebruik te maken van de meest actuele scenarioset. Dit zou het geval kunnen zijn wanneer ze niet eens per jaar de pensioenbedragen voor deelnemers berekenen, zoals wettelijk bepaald, maar in real time, dus vrijwel continue en beduidend vaker dan wettelijk voorgeschreven. In de eerste week van het betreffende kwartaal zouden deze real time berekeningen niet gemaakt kunnen worden aan de hand van de scenarioset van dat kwartaal omdat het dan nog niet beschikbaar kan worden gesteld.

Ik zal in overlegtreden met de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars over dit onderwerp om te bespreken of, en zo ja, in welke mate hierbij sprake is van problemen voor uitvoerders om te voldoen aan de voorgeschreven regelgeving.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Ester (CU), Vos (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (FVD), Geerdink (VVD), Van Gurp (GL), Moonen (D66), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), De Blécourt-Wouterse (VVD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD) en vacant (CDA).

X Noot
2

Kamerstukken I 2021/22, 32 043, AY.

X Noot
3

Kamerstukken I 2021/22, 32 043, AY.

X Noot
4

Kamerstukken II 2021/22, 32 043, nr. 570.

X Noot
5

Besluit benoemingen Commissie Parameters, gepubliceerd in de Staatscourant 4034, 10 februari 2022.

Naar boven