32 043 Toekomst pensioenstelsel

AY VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 december 2021

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 hebben kennisgenomen van de brief van 30 september jl. over de evaluatie van de Uniforme Rekenmethodiek (URM) Deel I.2 De leden van de CDA-fractie en de leden van de PvdD-fractie hebben hierover vragen gesteld.

Naar aanleiding hiervan is op 8 november 2021 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Staatssecretaris heeft op 10 december 2021 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 8 november 2021

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben kennisgenomen van uw brief van 30 september jl. over de evaluatie van de Uniforme Rekenmethodiek (URM) Deel I.3 De leden van de CDA-fractie en de leden van de PvdD-fractie hebben hierover de navolgende vragen.

Vragen van de leden van de CDA-fractie:

De leden van de CDA-fractie hebben met grote belangstelling het evaluatierapport van Willis Towers Watson (WTW) gelezen over de toepassing van de uniforme rekenmethode om het pensioenresultaat voor deelnemers beter inzichtelijk te maken. De leden van de CDA-fractie zien de vereisten die in de Wet Pensioencommunicatie zijn afgesproken om transparantie te geven over het te verwachten pensioenresultaat als positief. Tegelijkertijd vragen deze leden wat deelnemers met de uitkomsten kunnen gezien de grote schommelingen in de markt, met een rente die wat meer stabiel is, maar met zakelijke waarden die aan een hoge mate van volatiliteit onderhevig zijn. Kan men – met welk scenario dan ook – afdoende zekerheid bieden voor de te verwachten resultaten aan de deelnemers?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het gegeven dat de meeste pensioenfondsen gekozen hebben voor de URM1-methode of voor de generieke methode met 2.000 scenario’s vanwege de hoge kosten voor de fondsen en het ontbreken van een meerwaarde voor deelnemers. Over de verwachtingen van deelnemers kan nader inzicht gegeven worden in het aangekondigd nader onderzoek. Op welke termijn zullen de resultaten daarvan bekend zijn?

DNB stelt voor om de scenarioset uit te breiden van 2.000 naar 10.000 scenario’s. Om het nog meer te perfectioneren wordt tevens voorgesteld om in plaats van jaarlijks, per kwartaal een set door te laten rekenen. Kunt u inzicht geven in de kosten die daarmee gemoeid zijn? Zowel per deelnemer als per fonds? Het evaluatierapport stelt de meerwaarde van 10.000 scenario’s ter discussie en de leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat u hierover nu aan de commissie Parameters om advies zal vragen. Zou het, zo vragen deze leden zich af, in het licht van het te verwachten NPC niet beter zijn om alle verfijning aan rekenmodellen achterwege te laten niet alleen om de fondsen zich te laten concentreren op het vele werk dat hen te doen staat, maar ook om de meerwaarde van de verfijning van de rekeningmodellen beter af te wegen tegen de kosten die dit voor pensioenuitvoerders met zich meebrengt?

Vragen van de leden van de PvdD-fractie:

De leden van de PvdD-fractie danken u voor de brief met bijlage over het eerste deel van de evaluatie Uniforme Rekenmethodiek. Zij hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen.

Waarom heeft u ervoor gekozen het onderzoek uit te laten voeren door WTW? Lag het kiezen voor Netspar niet meer voor de hand, ook omdat het Ministerie van SZW een van de Netspar-partners is? Welke kosten zijn met het onderzoek gemoeid? Klopt het dat in het WTW-onderzoeksteam ook een adviseur van de Pensioenfederatie zat?

WTW schrijft dat een doelstelling van de navigatiemetafoor is geweest om het handelingsperspectief te vergroten. Dat is inderdaad van belang nu het beleggingsrisico bij deelnemers terechtkomt. Is dat ook volgens u een doelstelling van de metafoor?

Bent u het met deze leden eens dat deelnemers geen instrumenten hebben om te handelen op basis van de risico-informatie (scenario’s)? Ze zijn verplicht deelnemer, ze hebben geen invloed op de beleggingskeuzes (risicograad) van het pensioenfonds en ze beschikken niet over de noodzakelijke informatie om hun risico adequaat te managen (namelijk de beleggingsstrategie van het fonds), en fondsen bieden geen hedgingproducten aan.4 WTW geeft aan dat de scenario’s een averechts effect kunnen hebben. Kunt u, gegeven het bovenstaande, aangeven welke toegevoegde waarde de metafoor heeft voor de deelnemer? Kunt u aangeven hoe hoog de totale kosten voor de deelnemer (via het pensioenfonds) zijn van de navigatiemetafoor?

Bent u bereid een onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid om pensioenfondsen, respectievelijk uitvoerders, te verplichten een (laagdrempelig) hedginginstrument te laten aanbieden aan deelnemers («contingent claim»)?

De klankbordgroep die het evaluatieonderzoek begeleidt heeft besloten het tweede deel van de evaluatie, namelijk naar de communicatieve aspecten van de URM, pas later uit te voeren omdat deelnemers er dan meer ervaring mee hebben. Eerder onderzoek heeft laten zien dat communicatie van verwacht pensioen in termen van vervangingspercentage een ander c.q. beter effect heeft op de pensioenperceptie dan communicatie in euro’s. 5 Welke conclusies trekt u hieruit? Wat wordt de maatstaf voor «succes» van de communicatie in het door WTW te verrichten tweede deel van het evaluatieonderzoek? Denkt u hierbij ook aan gedrag als uitkomstmaatstaf, gegeven het doel van handelingsperspectief?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

Voorzitter van de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L. Vos

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2021

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van leden van de CDA-fractie en van de PvdD-fractie over «de evaluatie van de Uniforme Rekenmethodiek (URM) Deel I».

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

Vraag 1

Wat kunnen deelnemers doen, gezien de grote schommelingen in de markt, met de uitkomsten van de berekeningen die pensioenuitvoerders maken van het verwachte pensioen in drie scenariobedragen?

Antwoord 1

De berekeningen die pensioenuitvoerders maken laten zien hoe hoog het verwachte pensioen van de deelnemer is en hoeveel het pensioen naar verwachting wordt als het tegenzit of meezit. Op die manier wordt de deelnemer inzicht geboden in de effecten van marktschommelingen. Vóór najaar 2019 was die informatie niet beschikbaar. Met deze informatie kan de deelnemer nagaan of het pensioen voldoende is.

Vraag 2

Kunnen pensioenuitvoerders afdoende zekerheid bieden over de te verwachten pensioenresultaten aan de deelnemers?

Antwoord 2

Aan de hand van het verwachte pensioen in de drie scenariobedragen tonen uitvoerders de mate van zekerheid, of onzekerheid, die het pensioen kenmerkt; naar verwachting komt dat uit tussen het hoogste en het laagste bedrag dat wordt getoond. Het tonen van de drie scenariobedragen biedt op zichzelf geen zekerheid maar het biedt de deelnemer wél inzicht.

Vraag 3

Op welke termijn zullen de resultaten van het aangekondigde deelnemers-onderzoek bekend zijn?

Antwoord 3

Volgens de huidige planning zullen die onderzoeksresultaten in het derde kwartaal van 2022 bekend zijn.

Vraag 4

In het WTW-rapport wordt het voornemen genoemd om de scenarioset uit te breiden van 2.000 naar 10.000 scenario’s. Ook wordt de mogelijkheid onderzocht om in plaats van jaarlijks, elk kwartaal voor elke deelnemer het verwachte pensioen in drie scenariobedragen te laten uitrekenen. Kunt u inzicht geven in de kosten die daarmee gemoeid zijn? Zowel per deelnemer als per fonds.

Antwoord 4

Voor pensioenfondsen is de uitbreiding naar 10.000 scenario’s al van toepassing voor haalbaarheidstoetsen. Hoewel dat heeft geleid tot langere rekentijden zijn de gevolgen daarvan te overzien, ook in aanmerking genomen dat het doorgaans een exercitie betreft die eens per jaar plaatsvindt. De Pensioenfederatie heeft geen inschatting beschikbaar van de uitvoeringskosten wanneer ook voor de URM de uitbreiding naar 10.000 scenario’s voorgeschreven zou worden.

Bij premieovereenkomsten wordt vaak al gebruik gemaakt van de uitgebreide set van 10.000 scenario’s. De uitvoeringstechnische implicaties zijn daar, vooral als het gaat om de wettelijk verplichte toepassingen waaronder URM, voor de meeste uitvoerders te overzien.

Voor uitkeringsovereenkomsten bij verzekeraars wordt in overgrote meerderheid nog gewerkt met 2.000 scenario’s. De veelheid aan regelingen die verzekeraars uitvoeren, betekent dat uitbreiding van de scenarioset naar 10.000 scenario’s mogelijk verstrekkende gevolgen kan hebben. Het Verbond voor Verzekeraars schat in dat voor deze uitbreiding een initiële investering nodig is van 25 tot 50 duizend euro per verzekeraar, en dat daarnaast de jaarlijkse kosten toe zullen nemen met 50 tot 70 duizend euro. De toegenomen kosten per deelnemer zijn niet bekend.

Voor premieovereenkomsten uitgevoerd door verzekeraars is de doorrekening van het pensioen in drie scenariobedragen op kwartaalbasis al goeddeels staande praktijk. Wanneer die rekenfrequentie een wettelijk voorschrift zou worden, zouden hierbij dus vrijwel geen extra kosten ontstaan. Er is voor pensioenfondsen, en voor verzekeraars met uitkeringsovereenkomsten, geen inschatting bekend van eventuele extra uitvoeringskosten van het voorschrift om elk kwartaal te rekenen. De beantwoording van deze vraag is gebaseerd op de bevindingen in het WTW-rapport.

Vraag 5

Zou het, in het licht van het te verwachten NPC, niet beter zijn om alle verfijning aan rekenmodellen achterwege te laten niet alleen om de fondsen zich te laten concentreren op het vele werk dat hen te doen staat, maar ook om de meerwaarde van de verfijning van de rekeningmodellen beter af te wegen tegen de kosten die dit voor pensioenuitvoerders met zich meebrengt?

Antwoord 5

Informatieverstrekking aan deelnemers over hun te verwachten pensioen is een belangrijke taak van pensioenuitvoerders – om er voor te zorgen dat deelnemers de juiste verwachting vormen over hun toekomstige pensioeninkomen. De kwaliteit van die informatie, inclusief de voorgeschreven rekenmethode om die te berekenen, moet gewaarborgd zijn. Om die reden is de rekenmethode door WTW geëvalueerd. Op dit moment worden geen aanpassingen gemaakt in de voorgeschreven rekenmethode.

Vraag 6

Waarom is de evaluatie van de URM niet uitgevoerd door Netspar?

Antwoord 6

Netspar heeft deze evaluatie niet uitgevoerd omdat het niet een partij is die kortlopend opdrachtonderzoek uitvoert. Netspar is een netwerk dat de vraag naar wetenschappelijke pensioenkennis en het aanbod daarvan samenbrengt. Dit onderzoek is conform de aanbestedingsregels van de overheid uitbesteed aan de hiervoor meest geschikte partij.

Vraag 7

Wat waren de kosten van het onderzoek van WTW?

Antwoord 7

Het onderzoek is uitgevoerd tussen medio maart en eind juni 2021 en kostte 50 duizend euro exclusief Btw.

Vraag 8

Klopt het dat in het WTW-onderzoeksteam ook een adviseur van de Pensioenfederatie zat?

Antwoord 8

Nee. Per 1 september 2021, dus ruim twee maanden na afronding van het WTW-onderzoek, heeft één van de onderzoekers een baan aanvaard bij de Pensioenfederatie.

Vraag 9

Is het een doelstelling van de navigatiemetafoor om het handelingsperspectief van de pensioendeelnemer te vergroten?

Antwoord 9

In de Tweede Kamerbrief over de evaluatie van de Wet pensioencommunicatie wordt beschreven dat de vier doelstellingen van deze Wet betekenen dat pensioeninformatie de deelnemer een handelingsperspectief moet geven:

  • het laat de deelnemer zien hoeveel pensioen deze kan verwachten

  • de deelnemer kan daar nagaan of dat voldoende is

  • de drie getoonde scenariobedragen laten de risico’s zien van het pensioen en

  • de deelnemer krijgt inzicht in de gevolgen van keuzen die gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld door te kiezen eerder of later met pensioen te gaan.6

De navigatiemetafoor, en de flankerende informatie op www.mijnpensioenoverzicht.nl, toont de relevante informatie en draagt bij aan het bieden van het handelingsperspectief.

Vraag 10

Kunt u aangeven hoe hoog de totale kosten voor de deelnemer (via het pensioenfonds) zijn van de navigatiemetafoor?

Antwoord 10

In het algemene deel van de toelichting van de regeling waar de URM voorgeschreven staat, wordt een inschatting gemaakt van de nalevingskosten die er mee gepaard zouden gaan.7 Voor de pensioenuitvoerders gezamenlijk zouden de eenmalige kosten van invoering van deze rekenmethodes in totaal circa 23 miljoen euro bedragen. Daarna zouden de structurele kosten jaarlijks ruim 8 miljoen euro bedragen.

Vraag 11

Bent u bereid een onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid om pensioenfondsen, respectievelijk uitvoerders, te verplichten een (laagdrempelig) hedginginstrument te laten aanbieden aan deelnemers («contingent claim»)?

Antwoord 11

Nee. In de WTP wordt het beleggingsbeleid collectief uitgevoerd door het pensioenfonds. Hierin is geen ruimte of mogelijkheid voor het individueel aanbieden van hedginginstrumenten aan deelnemers. Wel dienen pensioenfondsen hun beleggingsbeleid af te stemmen op de vastgestelde risicohouding van cohorten deelnemers binnen hun fonds, zodat de mate van beleggingsrisico die een cohort loopt, aansluit bij het risico dat dit cohort kan en wil dragen. Hedginginstrumenten kunnen in dat kader binnen het beleggingsbeleid een nuttige rol vervullen.

Vraag 12

Welke conclusie kan getrokken worden uit onderzoek dat laat zien dat verwacht pensioen in termen van vervangingspercentage een ander c.q. beter effect heeft op de pensioenperceptie dan communicatie in euro’s.8

Antwoord 12

In het voortraject dat heeft geleid tot de invoering van de navigatiemetafoor is nauw samengewerkt met andere stakeholders in de pensioensector, zowel met de pensioenkoepels, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars, als met toezichthouders AFM en DNB. Samen met hen is gekozen voor de navigatiemetafoor waarin pensioen getoond wordt in eurobedragen. Dit is mede gebaseerd op academisch onderzoek gericht op optimale grafische ondersteuning bij het overbrengen van informatie over onzekerheid omtrent pensioen en op een validatie hiervan door onafhankelijk onderzoek. Hierover heb ik de Tweede Kamer eerder geïnformeerd.9

Vraag 13

Wat wordt de maatstaf voor «succes» van de communicatie in het nog te verrichten tweede deel van het evaluatieonderzoek?

Antwoord 13

Het tweede deel van de evaluatie zal gericht zijn op de deelnemer. Onderzocht zal worden of door de inzet van de navigatiemetafoor en het pensioen uitgedrukt in drie scenariobedragen de deelnemer begrijpt dat pensioen kan meevallen en kan tegenvallen, en dat de bedragen vergeleken mogen worden met uitgaven en inkomsten die hij of zij op dit moment heeft. De nadere details van de onderzoeksopdracht worden de komende tijd uitgewerkt.

Vraag 14

Denkt u hierbij ook aan gedrag als uitkomstmaatstaf, gegeven het doel van handelingsperspectief?

Antwoord 14

Ja. Gedrag van pensioendeelnemers, voor zover meetbaar in deze context, kan ook een rol spelen bij de beoordeling van de te onderzoeken communicatiemiddelen. De Wet pensioencommunicatie benoemt begripsvorming bij de deelnemer als belangrijk onderdeel van het handelingsperspectief, zoals genoemd bij antwoord 9.


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Ester (CU), Vos (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (FVD), Geerdink (VVD), Van Gurp (GL), Moonen (D66), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), Van der Burg (VVD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD) en Soeharno (CDA).

X Noot
2

Kamerstukken I 2021/2022, 32 043, AU.

X Noot
3

Kamerstukken I 2021/2022, 32 043, AU.

X Noot
6

Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 32 043, nr. 515

X Noot
7

Staatscourant nr. 22286, 23 april 2018

X Noot
9

Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 32 043, nr. 390

Naar boven