Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2022, 4034 | benoeming of ontslag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2022, 4034 | benoeming of ontslag |
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
Gelet op artikel 144, derde en vierde lid, van de Pensioenwet, artikel 139, derde en vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel 23 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen en artikel 30d van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling;
Besluit:
Voor de periode van 1 februari 2022 tot en met 31 augustus worden tot lid van de commissie benoemd:
a. Prof. mr. dr. F. de Vries (voorzitter);
b. Prof. dr. C. van Ewijk;
c. Prof. dr. M.G. Knoef;
d. Prof. dr. S.G. van der Lecq;
e. Prof. dr. A.A.J. Pelsser;
f. Prof. dr. M.H. Vellekoop;
g. Prof. dr. B.J.M. Werker.
Daarnaast wordt als deskundige van de commissie aan de commissie toegevoegd:
h. Dr. R.F.T. Aalbers.
1. Aan de leden en deskundige van de commissie wordt per vergadering een vergoeding toegekend ter hoogte van 3% van het maximum van salarisschaal 18 conform de op 1 februari 2022 geldende CAO Rijk.
2. De vergoeding per vergadering van de voorzitter van de commissie bedraagt 130% van de hoogte van de vergoeding die aan de andere leden en deskundige van de commissie wordt toegekend.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.
Den Haag, 2 februari 2022
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Dit besluit bevat de benoeming van de leden en deskundige van de Commissie Parameters (hierna de commissie) en de vergoeding aan de leden en deskundige. Daarnaast zijn de werkzaamheden van de commissie hieronder nader toegelicht. Op basis hiervan kan de commissie starten met haar werkzaamheden.
Voor een aantal wettelijke toepassingen bevat de huidige wetgeving bepalingen over de daarbij te hanteren economische parameters. Artikel 144 van de Pensioenwet en artikel 139 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling schrijven voor dat deze parameters uiterlijk iedere vijf jaar getoetst moeten worden, waarbij de Commissie Parameters om een oordeel gevraagd wordt.1 Het vorige advies van de Commissie Parameters is uitgebracht op 6 juni 2019. Vanwege de toentertijd nog lopende onderhandelingen over het pensioenakkoord, is in dat advies geen rekening gehouden met de veranderingen die uit het pensioenakkoord voortvloeien. In het nieuwe pensioenstelsel krijgen de economische parameters additionele wettelijke toepassingen. Daarnaast zijn voor de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel zogenoemde risico-neutrale economische scenario’s nodig. Daarom wordt de commissie gevraagd te bezien of het advies uit 2019 met het oog op het nieuwe pensioenstelsel en de transitie daarnaartoe nog passend is en waar nodig nieuw advies uit te brengen.
Op grond van artikel 144 van de Pensioenwet en artikel 139 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en met het oog op de additionele wettelijke toepassingen in het nieuwe pensioenstelsel wordt het oordeel van de commissie gevraagd over:
a. een uniforme set met economische scenario’s.
Daarnaast vraagt Onze Minister ten behoeve van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel het oordeel van de commissie over:
b. risico-neutrale economische scenario’s.
Op grond van artikel 144 van de Pensioenwet en artikel 139 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en met het oog op de additionele wettelijke toepassingen in het nieuwe pensioenstelsel wordt de commissie tevens gevraagd om te bezien of er aanleiding is het om het advies uit 2019 van de Commissie Parameters aan te passen wat betreft:
c. het minimale percentage van het gemiddelde loon- of prijsindexcijfer;
d. het maximaal te hanteren gemiddelde rendement op vastrentende waarden;
e. de maximaal te hanteren risicopremies op onder andere aandelen en onroerend goed; en
f. de technische uitwerking van de grondslagen voor de waardering van pensioenverplichtingen met een lange termijn.
Het gehele oordeel van de commissie betreft de bovengenoemde onderwerpen per 1 januari 2023 voor zowel de huidige als de nieuwe pensioencontracten en voor de transitie. Hieronder is een nadere toelichting bij bovengenoemde onderdelen opgenomen.
De Commissie Parameters heeft in 2019 voor het laatst advies uitgebracht over een uniforme set met economische scenario’s, de zogenoemde P-scenario’s. Dit advies is door De Nederlandsche Bank (hierna DNB) vanaf 1 januari 2020 geïmplementeerd.2 Deze P-scenario’s worden in het huidige pensioenstelsel gebruikt voor communicatie richting de deelnemers van de (te verwachten) pensioenuitkeringen in verschillende scenario’s en bij de haalbaarheidstoets.
In het nieuwe pensioenstelsel zijn deze P-scenario’s voor meer wettelijke toepassingen noodzakelijk. Naast bovengenoemde toepassingen worden de P-scenario’s gebruikt voor de bepaling van de fiscale premiegrens, voor het in beeld brengen van de balans tussen de doelstelling en de premie en voor het vaststellen van de risicohouding van de deelnemers en het toetsen van de aansluiting van het beleggingsbeleid en de toedeelregels op de vastgestelde risicohouding.
Tevens zijn voor de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel risico-neutrale economische scenario’s nodig, de zogenoemde Q-scenario’s. Deze Q-scenario’s zijn nodig voor het berekenen van netto profijt effecten en voor het invaren van opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten met de value-based ALM methode.
Met het oog op de additionele wettelijke toepassingen van de P-scenario’s in het nieuwe pensioenstelsel en vanwege de voor de transitie benodigde Q-scenario’s wordt de commissie gevraagd om een oordeel over de te hanteren P- en Q-scenario’s per 1 januari 2023. Op basis van het oordeel van de commissie wordt DNB vervolgens gevraagd om binnen het wettelijk kader de betreffende P- en Q-scenario’s definitief vast te stellen en periodiek te publiceren op haar website.
Gegeven de breedte van het oordeel over de P- en Q-scenario’s dat gevraagd wordt aan de commissie, is voorafgaand aan de commissie aan DNB verzocht om een technische werkgroep met onafhankelijke experts in te stellen. De technische werkgroep heeft een verkennend technisch onderzoek uitgevoerd naar de economische modellen voor het simuleren van de P- en Q-scenario’s, de historische data en actuele marktprijzen waarop de modelparameters en toestandsvariabelen gekalibreerd worden, de kalibratiemethodes voor zowel het initieel vaststellen als het later herijken van de onderliggende modelparameters en toestandsvariabelen en het benodigd aantal scenario’s. De resultaten van dit onderzoek worden op korte termijn3 gepubliceerd in een rapport van de technische werkgroep en vervolgens toegezonden aan de commissie.
De commissie wordt gevraagd om aan de hand van het rapport van de technische werkgroep het oordeel betreffende de P- en Q-scenario’s uit te brengen. De commissie wordt tevens gevraagd waar van toepassing in te gaan op de aanbevelingen van de technische werkgroep en eventuele aanpassingen duidelijk te motiveren. Indien nodig kan de commissie bij de wetgever additionele informatie opvragen over de wettelijke toepassingen van de P- en Q-scenario’s, bijvoorbeeld ten behoeve van een impactanalyse.
De Commissie Parameters heeft in 2019 tevens advies uitgebracht over het minimale percentage van het gemiddelde loon- of prijsindexcijfer, het maximaal te hanteren gemiddelde rendement op vastrentende waarden en het maximaal te hanteren gemiddelde rendement op onder ander aandelen en onroerend goed. Dit advies is door het kabinet op 1 januari 2020 per besluit overgenomen.4 Deze maximale en minimale parameters worden in het huidige pensioenstelsel gebruikt voor de begrenzing van het in te rekenen portefeuillerendement op het belegde vermogen en van de inflatieontwikkeling. In het huidige pensioenstelsel beïnvloeden deze parameters hiermee de premies, begrenzen ze de mate waarin indexatie kan worden verleend en hebben ze een effect op de maatregelen die genomen moeten worden wanneer een pensioenfonds met onvoldoende vermogen te weinig herstel vertoont. Tevens bepalen onder andere de bovengenoemde parameters de maximale hoogte van een initiële variabele uitkering in premieovereenkomsten bij gebruik van de vaste daling op basis van de rentetermijnstructuur.
In het nieuwe pensioenstelsel blijven bovengenoemde parameters een rol spelen bij de maximale hoogte van een (initiële) variabele uitkering. Ook worden de parameters gebruikt bij het opstellen van een overbruggingsplan ten behoeve van het financieel toetsingskader gedurende de transitie, conform de systematiek van de huidige herstelplannen.
Met het oog op de wettelijke toepassingen van de maximale en minimale parameters in het nieuwe pensioenstelsel wordt de commissie gevraagd om te bezien of er aanleiding is om het betreffende advies uit 2019 aan te passen per 1 januari 2023. Hieronder valt de vraag te oordelen of ten aanzien van de risicopremies op aandelen en andere zakelijke waarden conform het advies uit 2019 een vaste parameter gehanteerd moet worden of dat een andere systematiek toegepast moet worden. Als de commissie van oordeel is dat het advies uit 2019 op bepaalde punten aanpassing behoeft, dan wordt de commissie gevraagd om een oordeel over de benodigde aanpassingen wat betreft (c), (d) en (e) en deze duidelijk te motiveren. Op basis van het oordeel van de commissie wordt vervolgens bezien welke aanpassingen aan de wetgeving noodzakelijk zijn, het kabinet beziet per besluit of dit overgenomen wordt.
Ook heeft de Commissie Parameters in 2019 advies uitgebracht over de technische uitwerking van de grondslagen voor de waardering van nominale pensioenverplichtingen met een lange termijn, waarbij kortingen en indexaties buiten beschouwing worden gelaten (hierna de UFR-methode). De in 2019 geadviseerde grondslagen worden door DNB vanaf 1 januari 2021 stapsgewijs ingevoerd.5 De UFR-methode is in het huidige pensioenstelsel onderdeel van de door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur, waarmee pensioenfondsen de contante waarde van hun nominale pensioenverplichtingen (zonder kortingen of indexaties) moeten berekenen. Hiermee beïnvloedt de UFR-methode de dekkingsgraden van pensioenfondsen en de premies in het huidige pensioenstelsel.
In het nieuwe pensioenstelsel is de UFR-methode relevant bij de bepaling van het projectierendement en bij de keuze voor het toedelen van het beschermingsrendement dat plaatsvindt op basis van de ontwikkeling van de door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur. Daarnaast is de UFR-methode via de door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur relevant bij de transitie, namelijk bij het invaren met de standaardmethode.
Met het oog op de wettelijke toepassingen in het nieuwe pensioenstelsel wordt de commissie gevraagd om te bezien of er aanleiding is om het betreffende advies uit 2019 aan DNB aan te passen per 1 januari 2023. Als de commissie van oordeel is dat het advies uit 2019 op bepaalde punten aanpassing behoeft, dan wordt de commissie gevraagd om een oordeel over de benodigde aanpassingen wat betreft (f) en deze duidelijk te motiveren.
Aan de leden en deskundige van de commissie wordt op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies een vergoeding toegekend. De hoogte van deze vergoeding is bepaald aan de hand van de op 1 februari 2022 geldende CAO Rijk. Per vergadering wordt een vergoeding toegekend van 3% van het maximum van salarisschaal 18. Aan de voorzitter van de commissie wordt een vergoeding per vergadering toegekend van 130% van de hoogte van de vergoeding die aan de andere leden en deskundige van de commissie wordt toegekend. De vergoedingen worden op grond van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies niet toegekend aan personen die een functie vervullen bij instellingen of organisaties als bedoeld in artikelen 2 tot en met 5 van de Wet normering topinkomens, indien hun benoeming of deelname aan de werkzaamheden haar oorzaak vindt in de functie die zij vervullen. Op grond van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies ontvangen de leden en deskundige die een vergoeding ontvangen, eveneens een reiskostenvergoeding.
Bij de taakuitoefening krijgt de commissie onder andere te maken met vertrouwelijke, marktgevoelige informatie. Voor dergelijke informatie geldt krachtens artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht een geheimhoudingsplicht. De leden en deskundige hebben een geheimhoudingsverklaring ondertekend die nadere invulling geeft aan deze geheimhoudingsplicht. Deze plicht geldt ook voor de relatie van de leden en deskundige met derden. De commissie draagt er zorg voor dat eenieder die betrokken wordt bij de werkzaamheden van de commissie, geheimhouding in acht neemt.
De beoogde opleveringsdatum voor het oordeel van de commissie is 3 juni 2022.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-4034.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.