32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 63 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2011

Met de gewijzigde motie van het lid Omtzigt c.s.1 verzoekt uw Kamer om een gedetailleerd nieuw overzicht van de terugstortingen van pensioenfondsen aan hun sponsoren in de periode 1985–2005. De motie verwijst naar een toezegging van toenmalig Staatssecretaris Rutte van Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid (SZW) uit 2002. Tijdens het VAO over pensioenonderwerpen op 27 april jl. (Handelingen II 2010/11, nr. 79, item 9, blz. 59–63) heb ik erop gewezen dat de veronderstelling dat die toezegging niet is nagekomen, op een misverstand berust.

Tijdens het algemeen overleg op 31 oktober 2002 over hervorming van het toezicht op de financiële marktsector kwam ook het toezicht op het financiële beleid van pensioenfondsen aan de orde2. De toenmalige staatssecretaris deed daarbij de toezegging dat hij de Kamer vóór het einde van 2002 een rapportage van de Pensioen- en verzekeringskamer (PVK) zou sturen waaruit moest blijken bij hoeveel pensioenfondsen in 2002 sprake was van onderdekking (een dekkingsgraad < 105%), en hoeveel van die fondsen in het verleden middelen hadden teruggestort naar de supporterende ondernemingen (sponsors).

De toegezegde rapportage is op 19 december 2002 aan de Kamer aangeboden. Op 24 januari 2003 en 8 mei 2003 heeft de staatssecretaris vervolgrapportages aan de Kamer gezonden. Begin 2003 heeft de vaste commissie voor SZW schriftelijke vragen gesteld over de eerste twee rapportages van de PVK. Deze vragen en de antwoorden van de staatssecretaris zijn op 7 maart 2003 gepubliceerd3. De rapportages en de antwoorden zijn vervolgens besproken tijdens een algemeen overleg op 13 maart 2003. Tot slot zijn in januari 2004 naar aanleiding van een publicatie van het Centraal Planbureau Kamervragen gesteld over de tekorten in de pensioenreserves4.

Met het beschikbaar stellen van de rapportages van de PVK en de beantwoording van de (schriftelijke en mondelinge) vragen van de vaste commissie is de staatssecretaris zijn toezegging aan de Kamer mijns inziens nagekomen. Dat neemt niet weg dat ik, zoals ik aangaf tijdens het VAO op 27 april jl., bereid ben de essentie van de destijds verstrekte informatie op een rij te zetten.

In december 2002 rapporteerde de PVK dat 138 pensioenfondsen hadden gemeld dat hun dekkingsgraad minder bedroeg dan 105% (onderdekking). Het totale dekkingstekort bij pensioenfondsen bedroeg ultimo 2002 € 3 miljard. Drie van de 138 fondsen hadden in de periode 1997–2001 middelen teruggestort naar hun sponsor. Ultimo 2002 was bij twee van deze drie fondsen geen sprake meer van onderdekking. De sponsor van het derde fonds had een bijstorting toegezegd5.

De vraag welke drie fondsen het betrof kon de staatssecretaris niet beantwoorden, vanwege de geheimhoudingsplicht van de toezichthouder. Ook de huidige toezichthouders in de pensioensector, DNB en AFM, zijn verplicht tot geheimhouding van informatie over individuele pensioenfondsen die in het kader van de toezichtfunctie is verkregen.

In antwoord op voornoemde Kamervragen van Depla en Verbeet meldde de staatssecretaris dat de dekkingsgraad voor de totale pensioensector was gedaald van 150 à 200% (jaren »90 vorige eeuw) tot 110% (2003). De belangrijkste oorzaken voor de daling van de dekkingsgraad waren:

  • de ontwikkeling van de beurskoersen vanaf najaar 2000,

  • de trendmatige daling van de rente op de kapitaalmarkt en

  • niet-kostendekkende pensioenpremies.

De daling van de dekkingsgraden was voor 1/5 tot 1/3 terug te voeren op niet-kostendekkende premies. Bij de berekening van de dekkingsgraden was de PVK uitgegaan van een waardering van de pensioenverplichtingen op basis van de marktrente. Hierdoor werd zichtbaar dat de dekkingsgraad in de jaren »90 – ondanks de hoge beleggingsrendementen – per saldo niet was toegenomen.

In zijn circulaire van 30 september 2002, Uitgangspunten voor de financiële opzet en positie van pensioenfondsen, had de PVK aangedrongen op een terugkeer naar ten minste kostendekkende pensioenpremies. Uit een overzicht van herstelmaatregelen van mei 2003 blijkt dat circa 80% van de pensioenfondsen had besloten de premies te verhogen, zij het niet altijd tot kostendekkend niveau. Bijna 70% van de fondsen had op dat moment de indexatie verlaagd. Vooral kleinere ondernemingspensioenfondsen maakten gebruik van een achtergestelde lening van hun sponsor.

Onderstaande tabel laat zien dat de totale premieontvangsten in de jaren vanaf 2002 aanzienlijk zijn toegenomen. De bruto premies omvatten zowel reguliere pensioenpremies als bijstortingen van sponsoren. De met de bijstortingen gemoeide bedragen zijn niet apart geregistreerd.

Bruto premies pensioenfondsen
 

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

€ mln.

10 146

10 928

12 829

17 993

20 398

22 399

24 982

23 521

Bron: DNB

Het algemeen overleg op 13 maart 2003 stond vooral in het teken van de totstandkoming van een financieel toetsingskader voor pensioenfondsen6.

De meeste fracties verzochten in dit toetsingskader voorwaarden voor de kostendekkendheid van premies en voor het terugstorten van middelen aan de sponsor op te nemen. Enkele fracties drongen daarnaast aan op regelgeving voor buffers van pensioenfondsen en voor herstelplannen bij een vermogenstekort.

De uitkomsten van het algemeen overleg zijn meegenomen bij de verdere uitwerking van het financieel toetsingskader. Vanaf 2007 zijn regels voor de kostendekkendheid van premies, het terugstorten van middelen, de berekening van het vereiste eigen vermogen (buffers) en voor herstelplannen in de Pensioenwet opgenomen.

Ik maak van deze gelegenheid gebruik om u te informeren over de uitvoering van de motie van het lid Klaver c.s.7 (uitbreiding informatie op uniform pensioenoverzicht). Deze motie zal worden betrokken bij het Plan van aanpak Communicatie Pensioen. Mijn ministerie ontwikkelt dit plan in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten en de pensioensector. Daarbij zal rekening worden gehouden met het pensioenakkoord en met de (tussentijdse) resultaten van de evaluatie van de informatiebepalingen van de pensioenwetgeving, die onlangs van start is gegaan.

Verder streef ik ernaar u vóór het eind van dit jaar het onderzoek naar de beleggingsopbrengsten van pensioenfondsen in het afgelopen decennium aan te bieden, zoals gevraagd met de motie Van den Besselaar c.s.8.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Kamerstukken II 2010–2011, 32 043, nr. 40.

X Noot
2

Kamerstukken II 2002–2003, 28 122, nr. 8.

X Noot
3

Kamerstukken II 2002–2003, 28 600 XV, nr. 95.

X Noot
4

Kamervragen Depla en Verbeet, vergaderjaar 2003–2004, nr. 809.

X Noot
5

Gebleken is alle drie betrokken sponsoren in 2002, respectievelijk 2003 hebben bijgestort.

X Noot
6

Kamerstukken II 2002–2003, 28 122, nr. 13.

X Noot
7

Kamerstukken 2010–2011, 32 043, nr. 31.

X Noot
8

Kamerstukken II 2010–2011, 32 043, nr. 37.

Naar boven