32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 562 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 juli 2021

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 10 mei 2021 inzake de stand van zaken uitwerking pensioenakkoord (Kamerstuk 32 043, nr. 559).

De vragen en opmerkingen zijn op 3 juni 2021 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 1 juli 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Peters

De adjunct-griffier van de commissie, Blom

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

8

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

9

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

10

 

Vragen en opmerkingen van het lid van de fractie-Den Haan

11

     

II

Reactie van de Minister

12

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister over de stand van zaken uitwerking pensioenakkoord. De genoemde leden vinden het belangrijk en verstandig dat zorgvuldigheid voorop staat bij deze complexe en grote stelselwijziging. Over de inhoud van de brief hebben de leden van de VVD-fractie dan ook nog enkele vragen.

Planning wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen dat onderdelen van het nieuwe pensioenstelsel, waar mogelijk en uitvoerbaar, eerder dan 1 januari 2023 in werking kunnen treden. De leden van de VVD-fractie steunen dit en vragen de Minister welke onderdelen hiervoor in aanmerking komen gezien de juridische belemmeringen wanneer een wet nog niet in werking is getreden. De leden vragen graag naar hoe dit eruit gaat zien. Daarnaast vragen de genoemde leden of dit ook geldt voor het transitie-financieel toetsingskader (ftk).

Transitieperiode en transitie-ftk

De leden van de VVD-fractie lezen dat de 90% dekkingsgraad-ondergrens voor kortingen nog in 2022 wordt gehanteerd. De leden van de VVD-fractie steunen dit, maar vragen de Minister wel om een toelichting hoe deze verlenging juridisch is onderbouwd. Biedt artikel 142 Pensioenwet hier voldoende grondslag voor? Daarnaast vragen deze leden de Minister om ook inzicht te geven in de generatie-effecten van deze verlengde maatregel.

Nabestaandenpensioen

De leden van de VVD-fractie lezen dat een variant voor de nabestaandenuitkering wordt onderzocht met een hoge uitkering tot maximaal een jaarsalaris gedurende een beperkte periode. Kan de Minister in de verkenning de fiscale gevolgen en verschillen daarvan expliciet meenemen? Daarbij vragen de leden van de VVD-fractie welke opties er zijn om eventuele negatieve fiscalen gevolgen te ondervangen.

Experimenten pensioensparen zelfstandigen

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister op welke manier bij experimenten met het zelfstandig zonder personeel (zzp)-pensioen wordt omgegaan met de mededingingsrechtelijke eisen. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoe wordt voorkomen dat zzp’ers die wel zelf pensioen opbouwen boven hun fiscale maxima uitkomen en daardoor een naheffing krijgen voor de inkomstenbelasting. Wordt bij de uitwerking van dit experiment ook gekeken naar het model van het Verenigd Koninkrijk waarbij iemand een aanbod krijgt binnen bepaalde randvoorwaarden? Ook vragen de leden van de VVD-fractie of de fiscale gelijkstelling van de derde pijler pensioen wel wordt ingevoerd in 2022. Zo nee, waarom niet?

Pensioenakkoord – gezond werkend naar pensioen

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of de hoeveelheid middelen die wordt ingezet voor duurzame inzetbaarheid en voor vervroegde uittreding gemonitord kan worden. Voorts ontvangen deze leden ook graag meer inzicht in waarvoor de middelen gepland zijn om ingezet te worden. De genoemde leden vragen of de Kamer na het sluiten van het eerste aanvraagtijdvak hierover geïnformeerd kan worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief Stand van zaken uitwerking pensioenakkoord en delen de opvatting van de Minister dat het belangrijk is dat de uitwerking van het totale pensioenakkoord een zorgvuldig proces moet zijn. Deze leden hebben daarom begrip voor de onvermijdelijke vertraging, ondanks dat deze leden hadden uitgezien naar indiening van de wet dit jaar.

De leden van de D66-fractie lezen dat betrokken partijen aangeven dat niet uitgesloten is dat in sommige situaties een transitieperiode van drie jaar niet volstaat. Deze leden vragen om de achterliggende redenen waarom langer dan drie jaar nodig zou zijn. Zij vragen tevens welke gevolgen kleven aan het verleggen van de maximale eindtermijn naar 1 januari 2027 voor deelnemers van pensioenfondsen. De leden van de D66-fractie lezen dat wordt bezien of het mogelijk is dat het transitiekader eerder in werking kan treden dan 1 januari 2023. Deze leden vragen of ook wordt overwogen het transitiekader in een aparte wet eerder naar de Kamer te sturen, of dat deze nog steeds begin 2022 verwacht dient te worden.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister te bevestigen dat bij de uitwerking van het nabestaandenpensioen in het nieuwe stelsel centraal zal staan dat deelnemers er qua rechten niet op achteruit zullen gaan.

De leden van de D66-fractie lezen dat bij de verdere uitwerking van de experimenteerwetgeving ook het belang van de zelfstandige om toegang te hebben tot goede en passende pensioenvoorzieningen zal worden afgewogen. Deze leden vragen wat de Minister verstaat onder «goede en passende pensioenvoorzieningen». Kunnen deze leden hierin lezen dat het belang van zelfstandigen ook wordt meegenomen bij de experimenteerwetgeving? De leden van de D66-fractie lezen dat samen met de Stichting van de Arbeid in 2021 wordt begonnen met een inventarisatie van aanvullende mogelijkheden om zelfstandigen meer toegang te geven tot de tweede pijler. Deze leden vragen hoe zelfstandigen in dit proces betrokken worden.

De leden van de D66-fractie vinden het jammer dat als gevolg van de vertraging ook de wachttijd voor uitzendkrachten later zal worden aangepast. Deze leden vragen welke mogelijkheden er bestaan om deze wetswijziging eerder dan per 1 januari 2023 te regelen.

De leden van de D66-fractie vragen of het beoogde budget voor de Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU), nu het eerste aanvraagtijdvak is afgerond, nog steeds als voldoende wordt ingeschat. Deze leden vragen of het klopt dat het Rijk als werkgever werknemers de mogelijkheden om eerder uit te treden heeft geweigerd. Zij vragen of de Minister van mening is dat de subsidieregeling in principe voor iedereen die een zwaar beroep heeft toegankelijk moet zijn. Deze leden vragen of de Minister van mening is dat het Rijk geen mensen in dienst heeft met een zwaar beroep. Indien de Minister van mening is dat het Rijk wel mensen in dienst heeft met een zwaar beroep vragen deze leden te motiveren waarom voor werknemers van het Rijk het vervroeg uittreden niet toegankelijk is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

Nederland heeft naar de mening van de leden van de PVV-fractie het beste pensioenstelsel van de wereld. Dat laten het vermogen van de pensioenfondsen en de behaalde rendementen ook zien. Helaas worden pensioenfondsen gedwongen om zich arm te rekenen met een onrealistische en rigide rekenrente. Daardoor is er al jaren onnodig niet geïndexeerd en dreigen er ieder jaar opnieuw onnodig kortingen voor miljoenen pensioendeelnemers. Dit heeft een politieke oorzaak. Het uitblijven van verbeteringen van het huidige pensioenstelsel zorgt voor discussie en tast het vertrouwen in ons stelsel aan. Dit moet stoppen.

Het pensioenakkoord is geen verbetering van het huidige stelsel en zorgt voor een nog onzekerder pensioen. De leden van de PVV-fractie willen geen nieuw pensioenstelsel, maar het huidige behouden en verbeteren waar nodig is. We moeten daarbij alles doen om pensioenkortingen te voorkomen en indexeren weer sneller mogelijk te maken. Het invoeren van een reële rekenrente is daarbij van groot belang. Is de Minister bereid het pensioenakkoord op te zeggen en het huidige pensioenstelsel te behouden en de door de leden van de PVV-fractie voorgestelde verbetering van het huidige stelsel door het invoeren van een reële rekenrente dat recht doet aan behaalde rendementen en vermogen door te voeren?

Voor de leden van de PVV-fractie is het onbegrijpelijk dat de Minister heeft aangegeven dat er geen vervroegde uitdiensttreding zal komen na 45 dienstjaren. Elders in Europa laten landen zien dat het wel degelijk kan. Het is dus wederom een politieke keuze om dit niet te doen. De leden van de PVV-fractie doen opnieuw de oproep de huidige Algemene Ouderdomswet (AOW)-leeftijd te verlagen en daarbij ook zware beroepen eerder met pensioen te laten gaan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor de uitvoerige toelichting op de update van de voortgang van de uitwerking van het pensioenakkoord.

Planning

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de reden is dat het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen later bij de Kamer kan worden ingediend en of dat alleen komt door de vele waardevolle reacties op de internetconsultatie. Deze leden vragen de Minister tevens of het klopt dat in de planning voor de wetsbehandeling van het pensioenakkoord in zowel de Eerste Kamer als de Tweede Kamer nu één jaar is voorzien.

Consultatie en afstemming

De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat de internetconsultatie van het conceptwetsvoorstel ruim 800 reacties heeft opgeleverd. Deze leden vragen de Minister aan te geven wat de belangrijkste bevindingen zijn en op welke punten de consultatie heeft geleid tot wijzigingen in het conceptwetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie vragen tevens op welke punten uit de consultatie er nog afgestemd dient te worden met de sociale partners en uitvoerders. Tevens vragen deze leden of deze consultatie is afgerond als volgende maand getoetst gaat worden op uitvoerbaarheid.

Deze leden vragen dit omdat de Minister aangeeft dat de complexe materie en de benodigde afstemming met betrokken partijen als sociale partners, pensioenuitvoerders en toezichthouders meer tijd kost op een aantal onderdelen dan vooraf ingeschat. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hier nader op in te gaan en aan te geven hoe die afstemming plaatsvindt: op welke onderdelen zijn ze dusdanig complex en vraagt dat om meer tijd en gaat dat dan om een bepaalde wet of om fundamentele voorstellen?

De leden van de CDA-fractie ondersteunen het initiatief dat er een gezamenlijk informatieplatform komt. Deze leden vragen de Minister voor welke betrokken decentrale partijen dit platform bedoeld is en wat voor soort informatie daarop gedeeld zal worden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister op welke wijze de Minister deelnemers zal informeren en meenemen in de transitie.

De Minister geeft aan de Kamer te informeren op technisch niveau voorafgaand aan het moment dat de wet naar de Kamer wordt gestuurd. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hier nader op in te gaan hoe dit vorm te geven.

Transitieperiode en transitie-ftk

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister voor welke onderdelen van de wetgeving eerdere inwerkingtreding volgens de Minister gewenst of mogelijk zou zijn.

De leden van de CDA-fractie lezen dat betrokken partijen aangeven dat niet uitgesloten is dat in sommige situaties een transitieperiode van drie jaar niet volstaat. Daar hebben deze leden begrip voor, maar kan de Minister meer inzicht geven in de redenen daarvoor en op welke onderdelen dit met name ziet?

De leden van de CDA-fractie vragen welk parlementair proces er nodig is om het transitie-kader eerder in werking te laten treden dan 1 januari 2023. Deze leden vragen de Minister bovendien aan welke datum er wordt gedacht. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de latere einddatum van de transitie voor de haalbaarheid van de door de Minister gestelde grens in de dekkingsgraad van 95% betekent. Zij vragen de Minister aan te geven hoe hier door de fondsen over wordt gedacht en voor welk deel van de fondsen de verlaagde indexatiegrens voor 1 januari 2023 al in beeld komt.

De Minister schrijft in zijn brief dat er immers tot inwerkingtreding van de nieuwe regels nog niet met de blik van het nieuwe pensioenstelsel naar de huidige situatie gekeken kan worden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit nader toe te lichten en ook aan te geven of dit voor alle onderdelen geldt.

Nabestaandenpensioen

De leden van de CDA-fractie hechten zeer veel waarde aan een goede en zorgvuldige vormgeving van het nabestaandenpensioen. De leden van de CDA-fractie krijgen niet het idee dat de Minister deze vormgeving serieus genoeg neemt. Nabestaandenpensioen is een zeer belangrijk onderdeel van het pensioenstelsel. Niet voor niets is dit een van de fundamenten waaruit ons pensioenstelsel ontstaan is. Dat het nabestaandenpensioen pas laat besproken is in het pensioenakkoord, dat de transitie niet was opgenomen in het geconsulteerde wetsontwerp en dat aan een oplossing hiervoor nu nog moet worden gewerkt, wekt voor de leden van de CDA-fractie de indruk dat het nabestaandenpensioen er voor de Minister maar een beetje bijhangt. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hier uitvoerig op te reageren.

De Minister onderzoekt nu mogelijkheden tot maatwerk bij het nabestaandenpensioen, maar kan hij ook precies schetsen van welke vormgeving van het nabestaandenpensioen nu wordt uitgegaan, zo vragen de leden van de CDA-fractie aan de Minister. Tevens vragen deze leden de Minister in hoeverre er getoetst is of deze vormgeving afdoende is in een aantal standaardgevallen, zoals wanneer de deelnemer overlijdt op jonge of op oude leeftijd, tijdens zijn werkzame leven of na beëindiging van de dienstbetrekking, al dan niet na een periode van ziekte, al dan niet na een scheiding, et cetera.

Experimenten pensioensparen zelfstandigen

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat wordt bedoeld met experimenteerwetgeving voor de pensioenopbouw van zelfstandigen. De Stichting van de Arbeid gaat op hoofdlijnen in op de knelpunten die pensioensparen door zelfstandigen in de weg staan. Zij constateert dat zelfstandigen beperkt gebruik maken van de mogelijkheden en dat zelfstandigen binnen de huidige wettelijke kaders beperkte toegang hebben tot de tweede pijler. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in te gaan op de mate van flexibiliteit en keuzemogelijkheden voor zelfstandigen aangaande hun pensioenbehoefte in de beoogde experimenteerwetgeving. Tevens vragen deze leden hoe de Minister staat tegenover bredere experimenten voor werkenden om een oudedagsvoorziening aan te leggen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een toelichting te geven op deze constatering en of er een financieel vangnet/paragraaf georganiseerd is in experimenteerwetgeving.

Pensioenakkoord – gezond werkend naar pensioen

Zeventig sectoren hebben subsidie aangevraagd onder de tijdelijke MDIEU. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoeveel er is aangevraagd en welke sectoren eruit sprongen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of de coronacrisis de levensverwachting beïnvloedt en, wanneer dat nu nog te vroeg is om te beoordelen, wanneer de Minister dat denkt te kunnen vaststellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken uitwerking pensioenakkoord.

De leden van de SP-fractie verbazen zich over de positieve insteek van de brief van de Minister daar veel van de gemaakte beloften en toezeggingen niet nagekomen worden. Zij vragen de Minister hoe het komt dat hij zo vroeg in het proces al een jaar achterloopt op de planning. Was hij niet in staat een realistische planning te maken, of is hij verrast door het feit dat er veel kritiek is op zijn plannen voor een stelselherziening? Zijn er eerder wetten geweest waar zoveel consultaties op zijn binnengekomen? Daarbij vragen deze leden zich af of een jaar wel voldoende zal zijn voor een goede behandeling van al deze kritiek. Hoe groot is de kans dat de Minister opnieuw moet uitstellen? Wat zouden hiervan de gevolgen zijn? Met betrekking tot de internetconsultaties vragen deze leden om hen een overzicht van de meer dan 800 reacties toe te sturen waarin in categorieën uiteengezet wordt waarop kritiek geuit is, alsmede welke onderwerpen en probleempunten vaak terugkeerden in de reacties.

De leden van de SP-fractie zien naast een overzicht van en reactie op de kritiek van buiten de overheid ook graag een duidelijke reactie op de kritiek die vanuit alle (overheids)instituties wordt aangedragen. Daarbij valt te denken aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) welke bijvoorbeeld toch een gebrek aan concrete doelen en uitgewerkte alternatieven constateert, alsmede kanttekeningen plaatst bij de begrijpelijkheid. Ook de kritiek van bijvoorbeeld de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op de complexiteit van het wetsontwerp baart deze leden zorgen. Zij zien hier graag een reactie op en vragen hoe de Minister verwacht dat gewone mensen dit systeem moeten doorgronden wanneer zelfs gespecialiseerde academici kritiek hebben op de onoverzichtelijkheid en complexiteit. Kan de Minister daarbij zowel ingaan op het praktische aspect, hoe kan een werkende persoon of gepensioneerde snappen waar hij of zij aan toe is, alsmede de betekenis in democratische zin, hoe kan het bestuur van dit land democratisch gecontroleerd en afgerekend of beloond worden door de kiezer wanneer deze wetgeving maakt die dusdanig complex en onoverzichtelijk is?

Het verbaasde de leden van de SP-fractie eveneens te lezen dat, gezien de omvang en complexiteit van de voorgenomen stelselwijziging, de Minister voornemens is om enkele onderdelen eerder parlementair te behandelen en in werking te laten treden. Dit terwijl hij zelf aangeeft dat «vanwege de nauwe onderlinge inhoudelijke samenhang» een integrale en gelijktijdige parlementaire behandeling gewenst is. Hoe rijmt de Minister deze tegenstrijdigheden met elkaar? Waarom drijft hij de Kamer toch in de fuik van onoverzichtelijke deelkeuzes waardoor zij bij de uiteindelijke wetsbehandeling voor een voldongen feit komt te staan? Daarbij merken deze leden ook op dat veel reacties op het wetsvoorstel zich richten op de juridische houdbaarheid van het pakket. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan en welke stappen zet hij om een schending van het recht, langdurige rechtszaken en bijbehorende kosten te voorkomen?

Voorts lezen de leden van de SP-fractie dat met betrekking tot de transitieperiode de uitvoering een belangrijk aandachtspunt is. Daarbij vragen deze leden welke problemen en obstakels hier als waarschijnlijk voorzien worden, alsmede welke problemen mogelijk zijn en in meer of mindere mate rekening mee moeten worden gehouden. Het valt deze leden op dat ook de verlaagde indexatiegrens wordt verlengd om «onnodige kortingen te voorkomen», daarover vragen zij of het al meer dan tien jaar uitblijven van indexatie – ondanks de overvolle pensioenpotten – niet ook gezien kan worden als onnodige korting. Welk effect op het vertrouwen in de overheid en in het pensioenstelsel wordt voorzien als gevolg van het constante uitblijven van indexaties en het schuiven met invoeringsdata?

De leden van de SP-fractie lezen dat er met betrekking tot het zelfstandigenpensioen goed gekeken wordt naar het voorkomen van strijdigheid met (Europese) mededingings- en gelijke behandelingswetgeving. Welke (Europese) wetgeving betreft dit specifiek en welke problematiek ligt precies voor? Voorts zijn zij ook benieuwd wat de Minister van plan is te gaan doen voor de pensioenopbouw van uitzendkrachten nu de onderhandelingen gestrand zijn. Deelt hij de mening dat de huidige situatie van onzekerheid en achterblijvend pensioen voor deze groep onacceptabel is en zorgt voor nog grotere tweedeling in onze samenleving?

De leden van de SP-fractie lezen dat de mogelijkheid voor werkgevers om (tijdelijk) regelingen vervroegd uittreden (RVU’s) te financieren is ingegaan. Zij vragen in welke mate hiervan gebruik wordt gemaakt. Daarbij vragen zij ook om een uitsplitsing van naar welke doelgroepen, sectoren en inkomensniveau, de aan deze regeling gebonden gelden toe vloeien. Hetzelfde overzicht zouden zij ook graag ontvangen voor de andere in deze brief genoemde subsidieregelingen.

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie waarom de uitkomsten van het onderzoek naar het koppelen van uittreding aan het aantal dienstjaren niet ook betrokken zijn in deze brief. Het verbaast hen dat over deze toezegging simpelweg wordt gerapporteerd dat dit niet mogelijk is. Zij vinden dit een onacceptabele uitkomst welke hun vertrouwen, alsmede het vertrouwen van gewone werkende mensen, in het komende pensioenstelsel zeer schaadt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief Stand van zaken uitwerking pensioenakkoord en hebben nog enkele vragen.

Planning wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in een zorgvuldige behandeling en uitvoering van het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen. Dit wetsvoorstel gaat een grote impact hebben op iedereen die pensioen opbouwt of al pensioen ontvangt. Om als Kamer een goede afweging te kunnen maken, vragen deze leden of de Minister bereid is om ook alle interne adviezen, zoals die van de Landsadvocaat, naar de Kamer te sturen.

Transitieperiode en transitie-ftk

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden om te zien dat de Minister blijft proberen om onnodige kortingen te voorkomen. Wel maken deze leden zich zorgen over het feit dat fondsen, met name groene fondsen, mogelijk geen baat hebben bij het verlengen van het verruimen van het minimaal vereiste vermogen. Is de Minister bereid om, naast de huidige verruiming, ook op zoek te gaan naar manieren om ook deze fondsen te ondersteunen zodat zij geen korting hoeven doorvoeren?

Deze leden maken zich verder zorgen over de effecten van de commissie-Parameters op de dekkingsgraden van verschillende pensioenfondsen. Vanwege de gewijzigde omstandigheden vragen deze leden de Minister of hij bereid is om een nieuw advies te vragen over de parameters vanwege deze gewijzigde omstandigheden. Kan de Minister ook ingaan op het voorstel om pensioenfondsen die de overstap naar het nieuwe pensioencontract (willen) zetten uit te zonderen van de nieuwe, strengere, regels van de commissie-Parameters?

Verkorting wachttijd pensioenopbouw

De leden van de PvdA-fractie constateren dat uitzendwerkgevers Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) en Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) een collectieve arbeidsovereenkomst (cao)-akkoord hebben gesloten met een kleine bond, met vrijwel geen leden, waarmee vakbonden, met meer leden, buitenspel zijn gezet. De leden van de PvdA-fractie vinden dit zeer ongewenst en hebben de Minister dan ook al eerder opgeroepen om dit cao-akkoord nietig te verklaren. Daarbovenop constateren deze leden dat, ondanks de gedane toezegging vanuit de uitzendbranche, er afspraken zouden worden gemaakt over het verkorten van de wachttijd pensioenopbouw voor uitzendkrachten. Is de Minister het met de leden van de PvdA-fractie eens dat hiermee een afspraak uit het pensioenakkoord niet wordt uitgevoerd? Is de Minister het met deze leden eens dat de ABU en NBBU, door een akkoord te sluiten zonder afspraken over verkorten wachttijd, hiermee bewust dit proces heeft zitten traineren? Voelt de Minister zich, net zoals als deze leden, misleid door de ABU en NBBU door geen afspraken in het cao-akkoord te maken over het verkorten van de wachttijd? Is de Minister het daarom met deze leden eens dat met uitzendwerkgevers ABU en NBBU geen afspraken over verkorten wachttijd pensioenen te maken zijn? En is de Minister daarom bereid om per direct een wetsvoorstel te maken om de uitzondering voor uitzendkrachten met betrekking wachttijd pensioen volledig af te schaffen?

Pensioenakkoord – gezond werkend naar pensioen

De leden van de PvdA-fractie vinden het van groot belang dat werknemers met een zwaar beroep eerder moeten kunnen stoppen met werken. De regeling om eerder uit te treden biedt daarvoor kansen en deze leden zijn tevreden dat het is gelukt om deze regeling eerder open te stellen. Deze leden ontvangen echter signalen, vanuit de schoonmaak, vleesverwerkende industrie en de wasserijen, dat werknemers daar vanwege het gebrek aan pensioen dat naar voren gehaald kan worden het zich financieel niet kunnen veroorloven om eerder te stoppen met werken. Om die reden vragen deze leden, zoals ook al eerder in de aangenomen motie van de leden Asscher en Klaver (Kamerstuk 32 043, nr. 458) verzocht, de Minister om de subsidieregeling ook open te stellen voor individuele werknemers zodat zij het zich ook financieel kunnen veroorloven om eerder te kunnen stoppen met werken na jarenlang zwaar werk te hebben gedaan. Is de Minister bereid om individuele werknemers, met een klein pensioentje, financieel te ondersteunen vanuit de MDIEU-regeling?

Overig

De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister verder of hij ook van mening is dat informatie over pensioenen laagdrempeliger dient te zijn. Is de Minister bereid om te kijken of er een onafhankelijke instantie, die laagdrempelige hulp en informatie kan bieden en tevens als klachtenloket kan fungeren, kan komen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie danken de demissionaire Minister voor zijn brief van 10 mei 2021. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

Heeft de demissionaire Minister al opties in kaart gebracht met oplossingen voor zware beroepen na 2025 (naast het rapport over stoppen na 45 jaar werken)? Zo ja, wat zijn de opties? Zo nee, wanneer verwacht de demissionaire Minister deze opties aan de Kamer te sturen?

De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag zien dat de verkorting van de wachttijd voor pensioenopbouw in de uitzendsector zo snel mogelijk wordt geregeld. In hoeverre is het mogelijk om dit onderdeel al eerder aan de Kamer te sturen?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben de brief van de Stichting van de Arbeid (22 december 2020) met interesse gelezen. Zij constateren dat de probleemanalyse ten tijde van het Pensioenakkoord nogmaals wordt bevestigd. Een heel klein deel van de zelfstandigen (2%–4%) bouwt pensioen op in de tweede pijler. Hoe beoordeelt de demissionaire Minister dit lage percentage? Wat is het doel voor 2026? Wanneer is het beleid om meer zelfstandigen pensioen op te laten bouwen geslaagd? Betreft dit 20%? 50%? 100%?

Indien er geen doelstelling wordt gehanteerd, hoe kan dan worden beoordeeld of het beleid effectief is geweest?

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat er aanpassing van de bestaande wetgeving nodig is om «automatisch inschrijven» te regelen en dat er nog bekeken moet worden hoe deze auto-enrollment moet worden georganiseerd (via een nationale regeling zoals in het Verenigd Koninkrijk of via de huidige pensioenfondsen). Wanneer gaan hier knopen over worden doorgehakt? Wanneer eindigt de tijd van probleemanalyse en begint het moment van actie?

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat zelfstandigen zo snel als mogelijk doch uiterlijk bij de realisatie van het nieuwe pensioencontract begin 2026 meer mogelijkheden krijgen binnen de tweede pijler. Deze leden willen graag dubbelchecken bij de demissionaire Minister dat het niet de bedoeling is om nog jaren te wachten voordat meer zelfstandigen pensioen gaan opbouwen. De eerste grote stappen zouden toch op korte termijn gezet kunnen worden?

Wat is technisch gezien het vroegst mogelijke moment om experimentwetgeving voor pensioensparen bij zelfstandigen afgerond te hebben?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen welk percentage van de pensioenfondsen de optie aanbiedt van vrijwillige voortzetting (Artikel 54 Pensioenwet)?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat de laatste stand van zaken is omtrent de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers. Is er nog nieuwe informatie over eventuele gevolgen voor de uitvoering?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister over de stand van zaken van de uitwerking van het pensioenakkoord. Zij hebben nog enkele vragen voor de Minister.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om toe te lichten welke problemen er spelen bij de uitvoering van het advies van de Stichting van de Arbeid over het nabestaandenpensioen, dat weer voortkwam uit de initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins (Kamerstuk 34 996): welke problemen spelen er bij de transitie van opgebouwd nabestaandenpensioen naar het nieuwe pensioenstelsel en bij de voorgestelde maatregelen voor een adequate dekking bij einde dienstverband? Kan de Minister aangeven welke varianten worden overwogen om bovenstaande problemen op te lossen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om te bevestigen dat alle doelen van de initiatiefnota-Omtzigt/Bruins en het advies van de Stichting van de Arbeid, zoals het oplossen van de gaten in de dekking van het nabestaandenpensioen bij levensgebeurtenissen zoals werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid, nog steeds het uitgangspunt zijn. Kan de Minister bevestigen dat de transitie naar een nieuw pensioenstelsel en een nieuw nabestaandenpensioen niet kan leiden tot lagere nabestaandenuitkeringen in vergelijking tot het huidige pensioenstelsel en huidige vormen van nabestaandenpensioen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat in het onderzoek naar maatwerk in de hoogte van de nabestaandenpensioen de problemen worden meegenomen die spelen bij het wetsvoorstel dat het mogelijk wil maken om 10% van het ouderdomspensioen ineens uit te keren (Kamerstuk 35 555).

Vragen en opmerkingen van het lid van de fractie-Den Haan

Het lid van de fractie-Den Haan heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief over de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van het pensioenakkoord.

Het lid van de fractie-Den Haan vindt het van groot belang dat er geen kortingen op de pensioenen plaatsvinden totdat de transitie is voltooid. Het lid van de fractie-Den Haan is het eens met het feit dat het nabestaandenpensioen niet apart behandeld moet worden, maar dat alle onderdelen in één keer gewijzigd worden.

Het lid van de fractie-Den Haan is van mening dat, in lijn met commissie-Borstlap (Kamerstuk 29 544, nr. 970), de vorm waarin de arbeid is aangegaan niet bepalend moet zijn voor de bescherming. Om die reden zou het niet moeten uitmaken; noch qua verplichtstelling noch qua uitvoering, noch qua solidariteit. Met andere woorden: er is geen reden voor verschil. Alle werkenden hebben dezelfde rechten én plichten ten aanzien van pensioen. Het lid van de fractie-Den Haan ziet dan ook graag de aanwijzingen in het rapport-Borstlap geïntegreerd.

Wat zijn de ideeën van de Minister om het AOW-gat te financieren als iemand drie jaar eerder met pensioen gaat? Denkt hij aan een spaarregeling?

De zware beroepen-discussie biedt al jaren geen oplossing vanwege de moeite om vast te stellen wat een zwaar beroep is. Hoe ziet de Minister dat?

Voor een duurzame inzetbaarheid en een Leven Lang Leren is 10 miljoen euro beschikbaar voor het verspreiden van kennis en het stimuleren van bewustwording. Het lid van de fractie-Den Haan vraagt de Minister of dit bedrag volstaat voor ca. 8,5 miljoen werkenden, waarvan een groot deel 50 jaar of ouder is.

In de brief wordt uitgegaan van 10 procent opname bij pensioen. Het lid van de fractie-Den Haan vindt dat haaks staan op de verplichtstelling. Waarom bemoeit de overheid zich enerzijds met een goede verplichte oudedagsvoorziening, maar mag iemand anderzijds opeens pensioengeld opnemen? Dit suggereert dat iemand te veel heeft opgebouwd. Kan de Minister hier uitleg over geven?

Met de huidige rente zorgt het aflossen van een hypotheek bij veel mensen nauwelijks voor lastenverlaging. Daarom pleit het lid van de fractie-Den Haan ervoor dat mensen 10 procent van hun pensioen kunnen opnemen voor het bekostigen van om- en bijscholing. Bijvoorbeeld tijdens het tweede deel van hun werkzame leven. Hoe ziet de Minister dat?

Daarnaast vindt het lid van de fractie-Den Haan het cruciaal dat het invaren rechtvaardig gebeurt.

Wat de Stichting van de Arbeid in haar brief stelt is niet nieuw. Het lid van de fractie-Den Haan is benieuwd hoe de Minister hierover denkt. Als hij deze lijn niet steunt hoe wil hij er dan voor zorgen dat zzp’ers zich gaan aansluiten en zorgen voor aanvullend pensioen?

II Reactie van de Minister

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister over de stand van zaken uitwerking pensioenakkoord. De genoemde leden vinden het belangrijk en verstandig dat zorgvuldigheid voorop staat bij deze complexe en grote stelselwijziging. Over de inhoud van de brief hebben de leden van de VVD-fractie dan ook nog enkele vragen.

Planning wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen dat onderdelen van het nieuwe pensioenstelsel, waar mogelijk en uitvoerbaar, eerder dan 1 januari 2023 in werking kunnen treden. De leden van de VVD-fractie steunen dit en vragen de Minister welke onderdelen hiervoor in aanmerking komen gezien de juridische belemmeringen wanneer een wet nog niet in werking is getreden. De leden vragen graag naar hoe dit eruit gaat zien. Daarnaast vragen de genoemde leden of dit ook geldt voor het transitie-financieel toetsingskader (ftk).

In het conceptwetsvoorstel toekomst pensioenen zijn de afspraken uit het Pensioenakkoord opgenomen over de stelselherziening van het ouderdomspensioen, inclusief de bijbehorende wijzigingen in het fiscale kader en de waarborgen die gelden bij de transitie. Ik heb u eerder geïnformeerd over het voornemen om ook een financieel toetsingskader voor pensioenfondsen in de transitieperiode («transitie-ftk») op te nemen in het wetsvoorstel. 1 Daarnaast zal het wetsvoorstel ook wijzigingen bevatten voor het nabestaandenpensioen, een voorstel voor experimenteerwetgeving voor pensioenopbouw door zelfstandigen en een wijziging waardoor in de uitzendsector eerder pensioen opgebouwd zal worden dan nu (inperken wachttijd). Gezien de nauwe samenhang zullen al deze onderdelen in één wetsvoorstel bij uw Kamer worden ingediend. Het conceptwetsvoorstel is eind 2020 in consultatie gegaan en zal na verwerking van de consultatiereacties, de toezichtstoetsen en adviezen (waaronder de Afdeling advisering van de Raad van State) naar verwachting begin 2022 aan de Tweede Kamer worden aangeboden ter behandeling. Ik heb in mijn brief van 10 mei jl. aangegeven dat ik er naar streef het wetsvoorstel uiterlijk per 1 januari 2023 in werking te laten treden.2 Uiteraard moet het parlement dan wel hebben ingestemd met het wetsvoorstel. Zonder instemming kan het wetsvoorstel niet gepubliceerd worden in het Staatsblad en kan het wetsvoorstel niet in werking treden. In het wetsvoorstel zal worden voorzien in de mogelijkheid om verschillende inwerkingtredingsdata te kunnen gebruiken voor verschillende onderdelen van het voorstel, voor het geval dat in de tijd mogelijk en wenselijk mocht zijn. De mogelijkheid van verschillende inwerkingtredingsdata leidt ertoe dat, mits het parlementaire proces is afgerond (het parlement heeft ingestemd met het totale wetsvoorstel), er gewerkt kan worden met andere inwerkingtredingsdata dan bijvoorbeeld 1 januari 2023. Hierbij geldt uiteraard dat er geen onderdelen in werking kunnen treden nog voordat het parlementaire proces is afgerond.

In mijn brief van 10 mei jl. heb ik als voorbeeld het transitie-ftk genoemd, maar theoretisch zou een eerdere inwerkingtredingsdatum bijvoorbeeld ook kunnen gelden voor de inperking van de wettelijke mogelijkheid van een wachttijd voor pensioenopbouw in de uitzendsector. Het is daarbij relevant te bezien welke tijdwinst hiermee geboekt kan worden en of een dergelijke eerdere inwerkingtreding ook materieel van waarde is. Omdat het parlementaire proces pas start bij het indienen van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer, kan ik niet vooruitlopen op deze zaak. Een eerdere inwerkingtredingsdatum dan 1 januari 2023 bij de experimenteerwetgeving voor pensioenopbouw voor zelfstandigen is niet werkbaar, omdat het hier onder meer tijdelijke afwijkende wetgeving betreft van (nieuwe) fiscale wetgeving per 1 januari 2023. Eerder afwijken dan de inwerkingtredingsdatum is op dit onderdeel fiscaal niet mogelijk.

Transitieperiode en transitie-ftk

De leden van de VVD-fractie lezen dat de 90% dekkingsgraad-ondergrens voor kortingen nog in 2022 wordt gehanteerd. De leden van de VVD-fractie steunen dit, maar vragen de Minister wel om een toelichting hoe deze verlenging juridisch is onderbouwd. Biedt artikel 142 Pensioenwet hier voldoende grondslag voor? Daarnaast vragen deze leden de Minister om ook inzicht te geven in de generatie-effecten van deze verlengde maatregel.

Een optie die mijn voorkeur heeft, is een verlenging opnieuw te baseren op artikel 142 van de Pensioenwet. Dat artikel geeft mij de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen in geval economische omstandigheden daarom vragen. Na de zomer wordt beoordeeld welke maatregel nodig is en welke juridische grondslag daarbij passend is.

Gebruik van de vrijstellingsregeling heeft – doordat kortingen die volgens de huidige wetgeving nodig zijn niet worden doorgevoerd – vooral een positief effect voor oudere generaties. Die effecten zullen per pensioenfonds verschillen. Het gebruik van de regeling is vrijwillig. In de voorgaande vrijstellingsregelingen is daarom ook vereist dat pensioenfondsen onderbouwen waarom het in het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden gebruik maakt van de vrijstelling. De generatie-effecten van deze verlengde maatregel zijn door de beperkte duur beperkt.

Nabestaandenpensioen

De leden van de VVD-fractie lezen dat een variant voor de nabestaandenuitkering wordt onderzocht met een hoge uitkering tot maximaal een jaarsalaris gedurende een beperkte periode. Kan de Minister in de verkenning de fiscale gevolgen en verschillen daarvan expliciet meenemen? Daarbij vragen de leden van de VVD-fractie welke opties er zijn om eventuele negatieve fiscale gevolgen te ondervangen.

Ten behoeve van het wetsvoorstel wordt kwalitatief onderzoek gedaan naar de wenselijkheid van meer maatwerk in de nabestaandenpensioenuitkering. Daartoe zijn nabestaanden en financieel adviseurs geïnterviewd. Aan hen zijn verschillende maatwerkvarianten voor de nabestaandenpensioenuitkering voorgelegd, waaronder de variant die de leden van de VVD-fractie in hun vraag hebben opgenomen. Dit onderzoek kan aanleiding zijn voor een nadere verkenning waarin, naast de behoefte van nabestaanden, ook andere elementen worden meegenomen zoals de fiscaliteit, keuzebegeleiding en vormgeving van de zorgplicht.

Experimenten pensioensparen zelfstandigen

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister op welke manier bij experimenten met het zelfstandig zonder personeel (zzp)-pensioen wordt omgegaan met de mededingingsrechtelijke eisen. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoe wordt voorkomen dat zzp’ers die wel zelf pensioen opbouwen boven hun fiscale maxima uitkomen en daardoor een naheffing krijgen voor de inkomstenbelasting. Wordt bij de uitwerking van dit experiment ook gekeken naar het model van het Verenigd Koninkrijk waarbij iemand een aanbod krijgt binnen bepaalde randvoorwaarden? Ook vragen de leden van de VVD-fractie of de fiscale gelijkstelling van de derde pijler pensioen wel wordt ingevoerd in 2022. Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat zelfstandigen in het kader van de experimenten boven hun fiscale maxima uitkomen. In reactie op deze vraag wil ik graag een opmerking vooraf maken. Met de experimenteerwetgeving wordt het mogelijk dat zelfstandigen zich vrijwillig aansluiten bij een pensioenregeling in de tweede pijler. Zelfstandigen die reeds een pensioenvoorziening hebben getroffen, worden dus niet verplicht om additioneel pensioen op te bouwen in het kader van de experimenten. Als zelfstandigen echter bovenop een eigen pensioenvoorziening mee gaan doen in het kader van de experimenten en hierdoor boven hun fiscale maximum uitkomen, kan de zelfstandige bij de belastingaangifte een deel van de inleg in de derde pijler niet in aftrek laten komen omdat het fiscale maximum is bereikt. Het is inderdaad niet wenselijk dat zelfstandigen onbedoeld boven hun fiscale maximum uitkomen. Zelfstandigen die in het kader van een experiment zich willen aansluiten bij een pensioenregeling in de tweede pijler, zullen door de betreffende pensioenuitvoerder ingelicht worden dat dit mogelijk consequenties heeft voor de fiscale ruimte in de derde pijler. Doordat voor de fiscale ruimte in de derde pijler de pensioenopbouw in de tweede pijler van het voorafgaande kalenderjaar in mindering wordt gebracht, is er afdoende tijd om zelfstandigen hierover te informeren. Als zelfstandigen bijvoorbeeld vanaf 2023 pensioen opbouwen in de tweede pijler, werkt dit pas door in de fiscale ruimte voor de derde pijler in het jaar 2024. In dit verband is het tot slot vermeldenswaardig dat het conceptwetsvoorstel toekomst pensioenen het voorstel bevat voor de fiscale verruiming van de derde pijler. Voorgesteld wordt om de ruimte in de derde pijler gelijk te stellen aan de ruimte in de tweede pijler. Dit komt neer op 30 procent van de grondslag waar deze nu 13,3 procent is. Dit is een substantiële verruiming van de huidige grondslag in de derde pijler. Er ontstaat dus additionele ruimte voor zelfstandigen om pensioen te sparen.

De leden van de VVD-fractie vragen of voor de uitwerking van de experimenteerwetgeving is gekeken naar het model in het Verenigd Koninkrijk. Bij de uitwerking van de experimenteerwetgeving zijn gedragswetenschappelijke inzichten uit onderzoek en praktijkvoorbeelden betrokken en dient het experimentkader om te leren wat wel en niet werkt om zelfstandigen te stimuleren om vrijwillig pensioen te sparen. Uitgangspunt van de experimenteerwetgeving is dat zelfstandigen zich op vrijwillige basis kunnen aansluiten bij een pensioenregeling in de tweede pijler. Voor de uitwerking van de experimenteerwetgeving wordt dus aangesloten bij het Nederlandse stelsel.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de fiscale gelijkstelling van de derde pijler pensioen wel wordt ingevoerd in 2022. De fiscale verruiming van de derde pijler is onderdeel van het conceptwetsvoorstel toekomst pensioenen. De beoogde inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is uiterlijk 2023. Vanwege de grote inhoudelijke samenhang met de brede herziening van het pensioenstelsel, waarbij bijvoorbeeld de premiegrens voor de derde pijler wordt aangesloten op de nieuwe premiegrens in tweede pijler, acht ik het niet wenselijk een afzonderlijk wetstraject op te starten voor de fiscale verruiming van de derde pijler.

Pensioenakkoord – gezond werkend naar pensioen

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of de hoeveelheid middelen die wordt ingezet voor duurzame inzetbaarheid en voor vervroegde uittreding gemonitord kan worden. Voorts ontvangen deze leden ook graag meer inzicht in waarvoor de middelen gepland zijn om ingezet te worden. De genoemde leden vragen of de Kamer na het sluiten van het eerste aanvraagtijdvak hierover geïnformeerd kan worden.

De Tijdelijke maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) ziet op het faciliteren van sectorale maatwerkafspraken rondom duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden, met als doel eraan bij te dragen dat uiteindelijk alle werkenden hun AOW-leeftijd gezond werkend kunnen bereiken; ook degenen die zwaar werk verrichten. Samenwerkingsverbanden van sociale partners in sectoren kunnen gezamenlijk subsidievragen indienen. In totaal is in de periode 2021 tot en met 2025 circa 1 miljard euro beschikbaar, verdeeld over tenminste vier aanvraagtijdvakken.

De leden van de VVD-fractie vragen of de hoeveelheid middelen kan worden gemonitord. Naast evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van MDIEU, zal ook jaarlijks worden gemonitord hoe de subsidiegelden vanuit MDIEU zijn besteed en wat het bereik is van de regeling bij sectoren en branches. Een extern bureau zal de monitoring en evaluatie gaan uitvoeren.

De komende jaren zal ik uw Kamer geregeld informeren over de voortgang van de subsidieregeling. Om te beginnen zal ik uw Kamer dit najaar per brief informeren over de uitkomst van het eerste aanvraagtijdvak dat van 1 juni 2021 tot en met 30 juli 2021 is opengesteld voor activiteitenplannen voor duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. Ook zal ik in die brief aangeven wanneer komende jaren de voortgangsrapportages aan uw Kamer verstuurd zullen worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief Stand van zaken uitwerking pensioenakkoord en delen de opvatting van de Minister dat het belangrijk is dat de uitwerking van het totale pensioenakkoord een zorgvuldig proces moet zijn. Deze leden hebben daarom begrip voor de onvermijdelijke vertraging, ondanks dat deze leden hadden uitgezien naar indiening van de wet dit jaar.

De leden van de D66-fractie lezen dat betrokken partijen aangeven dat niet uitgesloten is dat in sommige situaties een transitieperiode van drie jaar niet volstaat. Deze leden vragen om de achterliggende redenen waarom langer dan drie jaar nodig zou zijn. Zij vragen tevens welke gevolgen kleven aan het verleggen van de maximale eindtermijn naar 1 januari 2027 voor deelnemers van pensioenfondsen.

In de transitieperiode moeten zowel het arbeidsvoorwaardelijk overleg tussen (vertegenwoordigers van) werkgevers en werknemers plaatsvinden, als de onderbrenging en implementatie van de pensioenregeling bij de pensioenuitvoerder. Elke stap in het proces kost tijd en moet zorgvuldig gezet kunnen worden. In het wetsvoorstel zullen daarom richtinggevende mijlpalen worden opgenomen om op tijd alle stappen gezet te hebben voor 1 januari 2027. Deze datum is de uiterste datum waarop de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel gerealiseerd moet zijn. Alle betrokken partijen hebben de ambitie uitgesproken dit sneller te willen doen, namelijk uiterlijk per 1 januari 2026. Die ruimte is er, aangezien het maximale mijlpalen zijn waarbinnen versneld kan worden als de situatie dat toelaat. In het geval van pensioencontracten bij verzekeraars geldt dat er een einddatum is overeengekomen waarop het contract afloopt. Er wordt veelal met contractduren van vijf jaar gewerkt. Met een transitieperiode van vier jaar, is er veel ruimte voor maatwerkoplossingen om de einddatum van het lopende contract naar wens op te laten volgen door een nieuw contract.

De leden vragen naar de gevolgen van het verleggen van de maximale eindtermijn naar 1 januari 2027 voor deelnemers van pensioenfondsen. Zoals hiervoor geschetst kunnen transities op eigen gekozen momenten in de transitieperiode (1 januari 2023–1 januari 2027) plaatsvinden. Het verleggen van de maximale einddatum naar 1 januari 2027 hoeft dan ook geen gevolgen te hebben als partijen eerder kunnen en willen overstappen. Daar waar vier jaar nodig is om de transitie zorgvuldig te kunnen uitvoeren, is die ruimte er ook. Voor deelnemers blijven tot de overgang de regels van het huidige pensioenstelsel gelden, en na de overgang gelden de nieuwe regels. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de einddatum van het voorgenomen transitie-ftk ook verschuift naar 1 januari 2027.

De leden van de D66-fractie lezen dat wordt bezien of het mogelijk is dat het transitiekader eerder in werking kan treden dan 1 januari 2023. Deze leden vragen of ook wordt overwogen het transitiekader in een aparte wet eerder naar de Kamer te sturen, of dat deze nog steeds begin 2022 verwacht dient te worden.

Gezien de nauwe samenhang en onderlinge verbanden tussen de onderdelen van het wetsvoorstel, zal ik één wetsvoorstel bij uw Kamer indienen. Zoals ik hiervoor bij de beantwoording van de eerste vraag van de leden van de VVD-fractie heb aangegeven, kan er te zijner tijd gekeken worden naar de wens en mogelijkheden van verschillende inwerkingtredingsdata voor verschillende onderdelen. Specifiek voor het transitie-ftk geldt dat dit onlosmakelijk is verbonden met de overstap naar het nieuwe stelsel. Beide onderdelen dienen in samenhang te worden behandeld.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister te bevestigen dat bij de uitwerking van het nabestaandenpensioen in het nieuwe stelsel centraal zal staan dat deelnemers er qua rechten niet op achteruit zullen gaan.

Sociale partners bepalen bij het sluiten van de pensioenovereenkomst of er sprake is van een nabestaandenpensioen in de pensioenregeling en bepalen eveneens de hoogte van het nabestaandenpensioen. Ik kan aan de leden van de D66-fractie bevestigen dat er met de herziening van het nabestaandenpensioen nadrukkelijk noch een versobering van het nabestaandenpensioen noch extra premiedruk is beoogd. Het nieuwe kader voor nabestaandenpensioen is erop gericht dat er door sociale partners ook in de toekomst een adequaat nabestaandenpensioen kan worden overeengekomen.

De leden van de D66-fractie lezen dat bij de verdere uitwerking van de experimenteerwetgeving ook het belang van de zelfstandige om toegang te hebben tot goede en passende pensioenvoorzieningen zal worden afgewogen. Deze leden vragen wat de Minister verstaat onder «goede en passende pensioenvoorzieningen». Kunnen deze leden hierin lezen dat het belang van zelfstandigen ook wordt meegenomen bij de experimenteerwetgeving? De leden van de D66-fractie lezen dat samen met de Stichting van de Arbeid in 2021 wordt begonnen met een inventarisatie van aanvullende mogelijkheden om zelfstandigen meer toegang te geven tot de tweede pijler. Deze leden vragen hoe zelfstandigen in dit proces betrokken worden.

In het wetsvoorstel toekomst pensioenen zal worden voorgesteld dat in het kader van de beoogde experimenten op een aantal onderdelen afgeweken mag worden van de Pensioenwet. Op deze manier wordt het mogelijk dat zelfstandigen zich vrijwillig aansluiten bij een pensioenregeling in de tweede pijler. Binnen het kader van de tweede pijler, waar door de experimenteerwetgeving zelfstandigen bredere toegang toe krijgen, kunnen goede en passende pensioenvoorzieningen geboden worden. Pensioenuitvoerders zullen bij de uitvoering van de pensioenregeling rekening moeten houden met de belangen van de zelfstandigen, waaronder het bieden van een goede en passende pensioenvoorziening. In het kader van de evenwichtige belangenafweging3 dient een pensioenfonds ook rekening te houden met de belangen van andere belanghebbenden, zoals de zittende deelnemers.

De Stichting van de Arbeid heeft in haar brief4 over pensioenopbouw door zelfstandigen aangegeven dat zelfstandigen betrokken worden bij de inventarisatie van gewenste aanvullende mogelijkheden voor zelfstandigen in de tweede pijler. Ik ben het met de Stichting van de Arbeid eens dat draagvlak en betrokkenheid van zelfstandigen belangrijk is. Om die reden zijn zelfstandigenorganisaties ook betrokken bij de vormgeving van de experimenteerwetgeving.

De leden van de D66-fractie vinden het jammer dat als gevolg van de vertraging ook de wachttijd voor uitzendkrachten later zal worden aangepast. Deze leden vragen welke mogelijkheden er bestaan om deze wetswijziging eerder dan per 1 januari 2023 te regelen.

Ik heb begrip voor de teleurstelling over het op een later moment aanpassen van de wachttijd voor uitzendkrachten. De leden van de D66-fractie vragen voorts naar welke mogelijkheden er bestaan om de wetswijziging (voor het verkorten van de wachttijd voor uitzendkrachten) eerder dan 1 januari 2023 te regelen. Er zijn hiervoor twee mogelijkheden. Eén daarvan is het opstellen van een separaat wetsvoorstel. Ik verwacht echter niet dat het opstellen van een nieuw, separaat wetsvoorstel om de wachttijd in de uitzendsector te verkorten tot een materieel eerdere verkorting van de wachttijd leidt in de praktijk. Een dergelijk wetsvoorstel zal immers hetzelfde proces moeten doorlopen alvorens door uw Kamer en de Eerste Kamer behandeld te worden. Vervolgens moeten de sociale partners in de uitzendsector tot nieuwe afspraken komen over de duur van de wachttijd passend binnen het aangepaste wettelijke kader. Tot slot hebben de pensioenuitvoerders doorgaans 6 maanden nodig om de administratie aan te passen en daarmee de kortere wachttijd te implementeren. De snelst mogelijke route voor het inwerking treden van het wettelijk kader is via het al reeds lopende traject van het conceptwetsvoorstel toekomst pensioenen. Dat neemt niet weg dat sociale partners in de uitzendsector de wachttijd voor uitzendkrachten al kunnen verkorten vooruitlopend op deze aanpassing van het wettelijke kader, door een nieuwe cao af te sluiten. Sociale partners hebben daarmee de sleutel in handen om de wachttijd voor uitzendkrachten al voor de inwerkingsdatum van het wetsvoorstel te verkorten. Ik heb eerder de wens uitgesproken naar sociale partners om hier hun gezamenlijke verantwoordelijkheid in te nemen.

De leden van de D66-fractie vragen of het beoogde budget voor de Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU), nu het eerste aanvraagtijdvak is afgerond, nog steeds als voldoende wordt ingeschat. Deze leden vragen of het klopt dat het Rijk als werkgever werknemers de mogelijkheden om eerder uit te treden heeft geweigerd. Zij vragen of de Minister van mening is dat de subsidieregeling in principe voor iedereen die een zwaar beroep heeft toegankelijk moet zijn. Deze leden vragen of de Minister van mening is dat het Rijk geen mensen in dienst heeft met een zwaar beroep. Indien de Minister van mening is dat het Rijk wel mensen in dienst heeft met een zwaar beroep vragen deze leden te motiveren waarom voor werknemers van het Rijk het vervroeg uittreden niet toegankelijk is.

Over de toereikendheid van het budget voor MDIEU kan nog geen nadere uitspraak worden gedaan. Binnen de MDIEU zijn twee soorten subsidies aan te vragen: een vaste subsidie van 20.000 euro voor een sectoranalyse en een grotere subsidie voor een activiteitenplan rond duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden.

Het eerste aanvraagtijdvak, dat heeft opengestaan van 1 februari 2021 tot en met 28 februari 2021, had betrekking op subsidie voor het uitvoeren van sectoranalyses. Een sectoranalyse vormt een belangrijk startpunt voor de probleemanalyse en planvorming rondom duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden in een sector. Er zijn in totaal 78 subsidies van 20.000 euro verleend voor het opstellen van een sectoranalyse.

Van 1 juni 2021 tot en met 30 juli 2021 is een eerste aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen opengesteld. Ik heb voor dit aanvraagtijdvak een ruim subsidieplafond ingesteld, te weten 350 miljoen euro. Mochten deze middelen niet geheel worden benut in dit aanvraagtijdvak, dan schuiven deze middelen door naar een volgend aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen, waarvan de eerstvolgende wordt opengesteld in februari 2022.

De MDIEU is beschikbaar voor alle sectoren in Nederland, ook voor de overheidswerkgevers. Het is aan werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties in een sector zelf om te bepalen of er sprake is van zwaar werk in een sector en zo ja, welke groep werknemers dit betreft en of zij in aanmerking komen voor een regeling vervroegd uittreden (RVU). Ook bepalen werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties in een sector zelf of zij al dan niet een subsidieaanvraag willen doen. Het is niet aan mij als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om hierover een standpunt in te nemen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

Nederland heeft naar de mening van de leden van de PVV-fractie het beste pensioenstelsel van de wereld. Dat laten het vermogen van de pensioenfondsen en de behaalde rendementen ook zien. Helaas worden pensioenfondsen gedwongen om zich arm te rekenen met een onrealistische en rigide rekenrente. Daardoor is er al jaren onnodig niet geïndexeerd en dreigen er ieder jaar opnieuw onnodig kortingen voor miljoenen pensioendeelnemers. Dit heeft een politieke oorzaak. Het uitblijven van verbeteringen van het huidige pensioenstelsel zorgt voor discussie en tast het vertrouwen in ons stelsel aan. Dit moet stoppen.

Het pensioenakkoord is geen verbetering van het huidige stelsel en zorgt voor een nog onzekerder pensioen. De leden van de PVV-fractie willen geen nieuw pensioenstelsel, maar het huidige behouden en verbeteren waar nodig is. We moeten daarbij alles doen om pensioenkortingen te voorkomen en indexeren weer sneller mogelijk te maken. Het invoeren van een reële rekenrente is daarbij van groot belang. Is de Minister bereid het pensioenakkoord op te zeggen en het huidige pensioenstelsel te behouden en de door de leden van de PVV-fractie voorgestelde verbetering van het huidige stelsel door het invoeren van een reële rekenrente dat recht doet aan behaalde rendementen en vermogen door te voeren?

Ik ben er trots op dat partijen vorig jaar een breed gedragen Pensioenakkoord tot stand hebben gebracht. Aanvullend daarop heb ik afspraken gemaakt met sociale partners over aanpassingen van het FTK op weg naar het nieuwe pensioenstelsel (het transitie-ftk). Via deze route is er een balans gevonden tussen gezond aan de start van het nieuwe stelsel komen, onnodige kortingen (met het oog op het nieuwe stelsel) voorkomen en eerder indexeren. Het aanpassen van de rekenrente verandert niks aan de daadwerkelijke financiële positie van pensioenfondsen, het ziet enkel op het inrekenen van nog te behalen rendementen. Dat is zeer onverstandig en ongewenst.

Voor de leden van de PVV-fractie is het onbegrijpelijk dat de Minister heeft aangegeven dat er geen vervroegde uitdiensttreding zal komen na 45 dienstjaren. Elders in Europa laten landen zien dat het wel degelijk kan. Het is dus wederom een politieke keuze om dit niet te doen. De leden van de PVV-fractie doen opnieuw de oproep de huidige Algemene Ouderdomswet (AOW)-leeftijd te verlagen en daarbij ook zware beroepen eerder met pensioen te laten gaan.

De situatie elders in Europa is vaak niet vergelijkbaar met de situatie in Nederland. Veel landen kennen een systeem van oudedagsvoorzieningen waarbij er geen onderscheid is tussen de eerste en tweede pijler en waarbij het totaal van de opbouw van oudedagsvoorziening afhankelijk is van het arbeidsverleden en het arbeidsverleden in dat kader ook altijd is bijgehouden. In Nederland is het arbeidsverleden in het kader van de eerste pijler niet van belang en is het arbeidsverleden in het kader van de tweede pijler maar beperkt beschikbaar, zoals in het rapport van het onderzoek 45 dienstjaren is aangegeven.5

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor de uitvoerige toelichting op de update van de voortgang van de uitwerking van het pensioenakkoord.

Planning

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de reden is dat het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen later bij de Kamer kan worden ingediend en of dat alleen komt door de vele waardevolle reacties op de internetconsultatie. Deze leden vragen de Minister tevens of het klopt dat in de planning voor de wetsbehandeling van het pensioenakkoord in zowel de Eerste Kamer als de Tweede Kamer nu één jaar is voorzien.

Zoals ik in mijn brief van 10 mei jl. heb weergegeven, kost de verwerking van de reacties uit de internetconsultatie op een aantal onderdelen meer tijd dan vooraf ingeschat.6 Het aantal reacties is heel fors, en bovendien bleken veel reacties ook gedetailleerde (technische) bijdragen en fundamentele vraagstukken te bevatten die zorgvuldig zijn beoordeeld. Naast het uitwerken van de afspraken uit het Pensioenakkoord in wetgeving heb ik ook de verantwoordelijkheid om in het kader van het algemeen belang bepaalde zaken opnieuw te bespreken met de partijen met wie het kabinet het Pensioenakkoord heeft afgesloten als de reacties uit de consultatie hierom vragen.

Ik verwacht het wetsvoorstel toekomst pensioenen begin 2022 bij uw Kamer in te kunnen dienen. De beoogde inwerkingtredingsdatum is naar uiterlijk 1 januari 2023 verschoven. Voor de parlementaire behandeling (behandeling in zowel uw Kamer als Eerste Kamer) van het wetsvoorstel resteert dan naar verwachting een klein jaar.

Consultatie en afstemming

De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat de internetconsultatie van het conceptwetsvoorstel ruim 800 reacties heeft opgeleverd. Deze leden vragen de Minister aan te geven wat de belangrijkste bevindingen zijn en op welke punten de consultatie heeft geleid tot wijzigingen in het conceptwetsvoorstel.

Ik kan in dit stadium van het wetstraject geen uitspraken doen over de inhoudelijke verwerking van ingebrachte reacties tijdens de internetconsultatie. Er volgen nog enkele reguliere stappen in het wetsproces tot aan indiening bij uw Kamer, naar aanleiding waarvan het conceptwetsvoorstel ook nog kan worden aangepast. De regering zal in aparte paragrafen in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel ingaan op de relevante onderdelen van de ontvangen commentaren, de toetsen en adviezen, en op de verwerking daarvan in het wetsvoorstel. Die informatie zal met het indienen van het wetsvoorstel bij uw Kamer openbaar worden.

Voor de inhoudelijke inbreng uit de internetconsultatie verwijs ik naar mijn antwoord op de tweede vraag van de leden van de SP-fractie hierna.

De leden van de CDA-fractie vragen tevens op welke punten uit de consultatie er nog afgestemd dient te worden met de sociale partners en uitvoerders. Tevens vragen deze leden of deze consultatie is afgerond als volgende maand getoetst gaat worden op uitvoerbaarheid.

Deze leden vragen dit omdat de Minister aangeeft dat de complexe materie en de benodigde afstemming met betrokken partijen als sociale partners, pensioenuitvoerders en toezichthouders meer tijd kost op een aantal onderdelen dan vooraf ingeschat. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hier nader op in te gaan en aan te geven hoe die afstemming plaatsvindt: op welke onderdelen zijn ze dusdanig complex en vraagt dat om meer tijd en gaat dat dan om een bepaalde wet of om fundamentele voorstellen?

De afgelopen periode heeft er op periodieke basis overleg plaatsgevonden met de sociale partners over de reacties in de internetconsultatie in relatie tot hetgeen is afgesproken in het Pensioenakkoord. Ook met pensioenuitvoerders is periodiek overlegd over de reacties in de consultatie. Hierbij is de insteek geweest om het nieuwe stelsel zodanig vorm te geven dat de belangen van de deelnemer goed geborgd zijn en de vormgeving zo min mogelijk belastend voor bij de uitvoering betrokken partijen (waaronder pensioenuitvoerders en werkgevers). Dit neemt niet weg dat de stelselherziening voor uitvoerende partijen ingrijpende gevolgen heeft. De complexiteit zit in verschillende thema’s zoals de techniek van de pensioencontracten, de voorwaarden inzake invaren en de juridische analyses. Over al deze onderwerpen heeft intensief contact plaatsgevonden met betrokken partijen en zijn diverse experts geraadpleegd om de consultatiereacties goed te kunnen beoordelen. Bij indiening van het wetsvoorstel wordt uitgebreid verantwoord op welke manier is omgegaan met de reacties uit de internetconsultatie.

Na de consultatie zal het conceptwetsvoorstel onder meer worden getoetst door de Autoriteit Toetsing Regeldruk en door de Belastingdienst op uitvoeringskwesties. De memorie van toelichting zal ook inzicht bieden in de wijze waarop alle toetsen en adviezen in het wetsvoorstel zijn verwerkt.

De leden van de CDA-fractie ondersteunen het initiatief dat er een gezamenlijk informatieplatform komt. Deze leden vragen de Minister voor welke betrokken decentrale partijen dit platform bedoeld is en wat voor soort informatie daarop gedeeld zal worden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister op welke wijze de Minister deelnemers zal informeren en meenemen in de transitie.

Het gezamenlijke implementatieplatform is bedoeld voor alle professionele partijen die direct betrokken zijn bij de besluitvorming over een andere pensioenregeling in het nieuwe pensioenstelsel. Te denken valt aan werkgever- en werknemersorganisaties, pensioenfondsen en verzekeraars. Naast algemene informatie over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel bevat het platform voor elke doelgroep informatie over de te nemen stappen in de verschillende fases van de transitie. Deze transitiehandleiding wordt opgesteld binnen de Stichting van de Arbeid. Doel van de transitiehandleiding is het overzichtelijk aanbieden van objectieve informatie op maat aan de verschillende partijen. Naar verwachting gaat rond deze zomer het gezamenlijk informatieplatform live. Met dezelfde partijen werk ik momenteel een gezamenlijke communicatiestrategie gericht op het grote publiek uit. Hierin komen onder meer doelen, doelgroepen, rolverdeling tussen stakeholders en fasering aan de orde. Ten behoeve van de publiekscommunicatie zal ook de relevante informatie centraal worden aangeboden in samenwerking met betrokken sectorpartijen.

De Minister geeft aan de Kamer te informeren op technisch niveau voorafgaand aan het moment dat de wet naar de Kamer wordt gestuurd. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hier nader op in te gaan hoe dit vorm te geven.

Ik heb in mijn brief van 10 mei jl. het aanbod gedaan dat indien uw Kamer voorafgaand aan indiening van het wetsvoorstel behoefte heeft om op technisch niveau geïnformeerd te worden over de afspraken uit het Pensioenakkoord, ik graag bereid ben dit te faciliteren. Uw Kamer heeft al het initiatief genomen om op 5 juli a.s. een technische briefing te organiseren over de toekomstbestendigheid van het pensioenstelsel. Mijn ministerie kan dergelijke briefings indien daar behoefte aan bestaat ook op deelonderwerpen verzorgen.

Transitieperiode en transitie-ftk

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister voor welke onderdelen van de wetgeving eerdere inwerkingtreding volgens de Minister gewenst of mogelijk zou zijn.

Vanwege de nauwe samenhang van veel onderdelen in het wetsvoorstel is een integrale parlementaire behandeling noodzakelijk. Daarom dien ik ook één wetsvoorstel in waar alle afspraken op het gebied van het tweede pijlerpensioen in zijn opgenomen. Bij de beantwoording van de eerste vraag van de leden van de VVD-fractie heb ik al aangegeven dat er gewerkt kan worden met verschillende inwerkingtredingsdata, mocht dat in de tijd mogelijk zijn en wenselijk zijn. In mijn brief van 10 mei jl. heb ik als voorbeeld het transitie-ftk genoemd, maar theoretisch zou een eerdere inwerkingtredingsdatum ook kunnen gelden voor bijvoorbeeld de inperking van de wettelijke mogelijkheid van een wachttijd voor pensioenopbouw in de uitzendsector. Het is daarbij relevant te bezien welke tijdwinst hiermee geboekt kan worden en of een dergelijke eerdere inwerkingtreding ook materieel van waarde is.

De leden van de CDA-fractie lezen dat betrokken partijen aangeven dat niet uitgesloten is dat in sommige situaties een transitieperiode van drie jaar niet volstaat. Daar hebben deze leden begrip voor, maar kan de Minister meer inzicht geven in de redenen daarvoor en op welke onderdelen dit met name ziet?

Een transitieperiode van vier jaar is met name relevant voor pensioencontracten die bij verzekeraars zijn ondergebracht. Zoals al eerder bij de beantwoording van vragen van de leden van de D66-fractie ook is weergegeven, geldt bij pensioencontracten bij verzekeraars dat er een einddatum is overeengekomen waarop het contract afloopt. Er wordt in de praktijk veelal met contractduren van vijf jaar gewerkt. Met een transitieperiode van vier jaar, is er veel ruimte voor maatwerkoplossingen om de einddatum van het lopende contract naar wens op te laten volgen door een nieuw contract. Maar ook in andere situaties is het niet uit te sluiten dat er gaandeweg het proces meer tijd nodig blijkt te zijn dan vooraf gedacht of gehoopt. Met een transitieperiode van 4 jaar is de inschatting dat het voor alle situaties voldoende is.

De leden van de CDA-fractie vragen welk parlementair proces er nodig is om het transitie-kader eerder in werking te laten treden dan 1 januari 2023. Deze leden vragen de Minister bovendien aan welke datum er wordt gedacht.

Vanwege de nauwe samenhang van veel onderdelen in het wetsvoorstel is een integrale parlementaire behandeling noodzakelijk. Daarom dien ik ook één wetsvoorstel in waar alle afspraken op het gebied van het tweede pijlerpensioen in zijn opgenomen. Indien er tijd resteert na instemming met het wetsvoorstel door het parlement en na publicatie van het wetsvoorstel is het eventueel mogelijk voor specifieke onderdelen van het wetsvoorstel een eerdere inwerkingtredingsdatum te hanteren dan 1 januari 2023. Deze mogelijkheid kan tijdens de wetsbehandeling worden besproken. Omdat het parlementaire proces pas start bij het indienen van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer, kan ik niet vooruitlopen op deze zaak en kan ik geen uitspraken doen over data.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de latere einddatum van de transitie voor de haalbaarheid van de door de Minister gestelde grens in de dekkingsgraad van 95% betekent. Zij vragen de Minister aan te geven hoe hier door de fondsen over wordt gedacht en voor welk deel van de fondsen de verlaagde indexatiegrens voor 1 januari 2023 al in beeld komt.

De Minister schrijft in zijn brief dat er immers tot inwerkingtreding van de nieuwe regels nog niet met de blik van het nieuwe pensioenstelsel naar de huidige situatie gekeken kan worden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit nader toe te lichten en ook aan te geven of dit voor alle onderdelen geldt.

Een latere einddatum van de transitie is niet relevant voor de haalbaarheid van de 95%. Dat is immers afhankelijk van de economische en financiële ontwikkelingen en van keuzes die sociale partners en pensioenfondsbesturen zelf maken de komende jaren. In het algemeen kan gesteld worden dat door de gestegen dekkingsgraden de afgelopen maanden het voor veel pensioenfondsen makkelijker is geworden om te voldoen aan de eisen die in het transitie-ftk zijn gesteld. Naar ik begrijp hebben pensioenfondsen zich gecommitteerd aan een voorspoedige transitie onder het transitie-ftk, maar waarschuwen zij ook dat het transitie-ftk – afhankelijk van de precieze economische en financiële ontwikkelingen de komende jaren – niet kan garanderen dat in het geheel geen kortingen nodig zijn tot 2027. Dat onderschrijf ik ook: het transitie-ftk is gericht op het bereiken van een goede uitgangspositie voor het overstappen naar het nieuwe stelsel en daarvoor kan het nodig zijn de financiële positie van een pensioenfonds te verbeteren.

De gemiddelde beleidsdekkingsgraad in de pensioensector ultimo mei 2021 ligt op 99,7%. Daarmee komt indexatie in zicht, maar is voor veel pensioenfondsen nog niet aan de orde. De gemiddelde actuele dekkingsgraad ligt fors hoger op 108%. Het is daarom waarschijnlijk dat de beleidsdekkingsgraad (het gemiddelde van de afgelopen 12 maanden) de komende maanden zal stijgen, waardoor het aantal fondsen waarvoor indexatie in zicht komt, verder zal stijgen.

Nabestaandenpensioen

De leden van de CDA-fractie hechten zeer veel waarde aan een goede en zorgvuldige vormgeving van het nabestaandenpensioen. De leden van de CDA-fractie krijgen niet het idee dat de Minister deze vormgeving serieus genoeg neemt. Nabestaandenpensioen is een zeer belangrijk onderdeel van het pensioenstelsel. Niet voor niets is dit een van de fundamenten waaruit ons pensioenstelsel ontstaan is. Dat het nabestaandenpensioen pas laat besproken is in het pensioenakkoord, dat de transitie niet was opgenomen in het geconsulteerde wetsontwerp en dat aan een oplossing hiervoor nu nog moet worden gewerkt, wekt voor de leden van de CDA-fractie de indruk dat het nabestaandenpensioen er voor de Minister maar een beetje bijhangt. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hier uitvoerig op te reageren.

Ik ben het zeer met de leden van de CDA-fractie eens dat nabestaandenpensioen een belangrijk onderdeel is van ons pensioenstelsel en ik wil dan ook het beeld wegnemen dat het nabestaandenpensioen onvoldoende aandacht krijgt. Het was inderdaad verkieslijk geweest als de transitie van het oude naar het nieuwe kader voor nabestaandenpensioen in het geconsulteerde conceptwetsvoorstel was opgenomen. Dit bleek evenwel niet mogelijk. Desondanks zijn er wel bruikbare reacties in de consultatie ingediend voor de vormgeving van die transitie. Naast reacties op de transitie van het nabestaandenpensioen, heeft de consultatie ook veel inbreng opgeleverd rondom het uniform partnerbegrip en de wijze waarop de risico’s bij verschillende life events zijn gemitigeerd in het consultatie wetsvoorstel. De vele consultatiereacties worden gewogen en verwerkt in de conceptwetgeving. Aangezien de voorstellen rondom nabestaandenpensioen grotendeels uitwerking betreft van het advies van de Stichting van de Arbeid over nabestaandenpensioen waarover ik uw kamer vorig jaar heb geïnformeerd, worden sociale partners nauw betrokken bij de verwerking van de consultatiereacties.

De Minister onderzoekt nu mogelijkheden tot maatwerk bij het nabestaandenpensioen, maar kan hij ook precies schetsen van welke vormgeving van het nabestaandenpensioen nu wordt uitgegaan, zo vragen de leden van de CDA-fractie aan de Minister. Tevens vragen deze leden de Minister in hoeverre er getoetst is of deze vormgeving afdoende is in een aantal standaardgevallen, zoals wanneer de deelnemer overlijdt op jonge of op oude leeftijd, tijdens zijn werkzame leven of na beëindiging van de dienstbetrekking, al dan niet na een periode van ziekte, al dan niet na een scheiding, et cetera.

Het geconsulteerde conceptwetsvoorstel gaat uit van een levenslange nabestaandenpensioenuitkering, dat is ook conform het advies van de Stichting van de Arbeid en het voornemen waarover ik vorig jaar met uw kamer heb gesproken. Zoals eerder in deze beantwoording is aangegeven, in reactie op een vraag van de leden van de VVD-fractie, is er in de afgelopen maanden ten behoeve van het wetsvoorstel onderzoek gedaan naar de wenselijkheid van nabestaanden voor meer maatwerk in de nabestaandenpensioenuitkering. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek, kan een verdere verkenning worden gedaan. Daarbij kunnen de verschillende situaties, zoals door de leden van de CDA-fractie in de vraagstelling beschreven, een rol spelen.

Experimenten pensioensparen zelfstandigen

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat wordt bedoeld met experimenteerwetgeving voor de pensioenopbouw van zelfstandigen. De Stichting van de Arbeid gaat op hoofdlijnen in op de knelpunten die pensioensparen door zelfstandigen in de weg staan. Zij constateert dat zelfstandigen beperkt gebruik maken van de mogelijkheden en dat zelfstandigen binnen de huidige wettelijke kaders beperkte toegang hebben tot de tweede pijler. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in te gaan op de mate van flexibiliteit en keuzemogelijkheden voor zelfstandigen aangaande hun pensioenbehoefte in de beoogde experimenteerwetgeving. Tevens vragen deze leden hoe de Minister staat tegenover bredere experimenten voor werkenden om een oudedagsvoorziening aan te leggen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een toelichting te geven op deze constatering en of er een financieel vangnet/paragraaf georganiseerd is in experimenteerwetgeving.

Zelfstandigen hebben naar huidig recht beperkt toegang tot de tweede pijlerpensioenregelingen. Met experimentwetgeving wordt de toegang tot de tweede pijlerpensioenregelingen voor zelfstandigen verbreed. Met de experimenteerwetgeving wordt bedoeld het faciliteren van experimenten in de tweede pijler. In het wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt ten behoeve hiervan voorgesteld een zogenoemde experimenteerbepaling in de Pensioenwet op te nemen. Hiermee wordt een grondslag gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur van de Pensioenwet af te wijken, zodat kan worden geëxperimenteerd met het aanbieden van een tweedepijlerpensioenregeling aan zelfstandigen, waarbij zelfstandigen op vrijwillige basis in de tweede pijler kunnen pensioensparen. In de fiscale wetgeving zal in de Wet inkomstenbelasting 2001 een bepaling worden opgenomen zodat dit experiment ook fiscaal wordt gefaciliteerd. Met de experimenten kan worden bezien welke vormgeving in de praktijk effectief is om zelfstandigen op vrijwillige basis te stimuleren tot pensioensparen.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de mate van flexibiliteit en keuzemogelijkheden voor zelfstandigen in de beoogde experimenteerwetgeving. Ik snap goed de achtergrond van deze vraag. Het doel van de experimenten is zelfstandigen te stimuleren pensioen op te bouwen. Zelfstandigen kunnen vaker dan werknemers te maken hebben met fluctuaties in het inkomen, waardoor zelfstandigen over het algemeen meer behoefte hebben aan flexibiliteit in de premie-inleg dan werknemers. Hier heb ik oog voor bij het nader uitwerken van de beoogde experimenteerbepaling. Flexibiliteit bij de premie-inleg bestaat in de praktijk reeds voor zelfstandigen die in het kader van de verplichtstelling of een vrijwillige voortzetting deelnemen aan een pensioenregeling. De flexibele premie-inleg is gerealiseerd doordat zelfstandigen een flexibel pensioenkeuzeloon kunnen opgeven (met een bepaald minimum en maximum). Op grond hiervan kunnen zelfstandigen periodiek zelf bepalen over hoeveel procent van het inkomen zij pensioen willen opbouwen. Over dat gedeelte van het inkomen wordt vervolgens de pensioenpremie berekend. Op het moment dat een zelfstandige een periode minder inkomsten vergaard kan er via het aanpassen van de pensioengrondslag minder premie worden ingelegd. De mogelijkheid om zelfstandigen in een pensioenregeling vrijheid te bieden bij het opgeven van het pensioenkeuzeloon is ook in het kader van de beoogde experimenten mogelijk. Daarnaast zullen voor zelfstandigen dezelfde keuzemogelijkheden gaan gelden als nu voor werknemers gelden. Zelfstandigen kunnen dan – voor zover de mogelijkheid wordt geboden in de pensioenregeling – ook gebruik maken van keuzemogelijkheden als het hoog-laagpensioen, uitruil van partner- en ouderdomspensioen en het vervroegen van de pensioeningangsdatum.

Een van de maatregelen die volgt uit het Pensioenakkoord is het aanvalsplan witte vlek. Dit aanvalsplan dat is opgesteld door de Stichting van de Arbeid bevat oplossingsrichtingen om het aantal werknemers dat geen arbeidsvoorwaardelijk pensioen opbouwt terug te dringen. Daarnaast is in het Pensioenakkoord afgesproken een meer arbeidsvormneutraal pensioenkader te realiseren. Voorstellen hiertoe maken onderdeel uit van het wetsvoorstel toekomst pensioenen, waaronder de verruiming van de premieaftrek in de derde pijler. Daarnaast is er ook nog de voorgenomen experimenteerwetgeving voor pensioensparen door zelfstandigen in de tweede pijler. Ik acht dit geheel aan voorgenomen initiatieven op dit moment voldoende om pensioensparen te stimuleren.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of er een financieel vangnet/paragraaf georganiseerd is in experimenteerwetgeving. Ik interpreteer deze vraag als: welke maatregelen zijn voorzien als de experimenten onverhoopt geen succes blijken te zijn en de experimenteerwetgeving niet omgezet wordt in structurele wetgeving? In dat geval kunnen zelfstandigen – indien de betreffende pensioenregeling die mogelijkheid biedt – de pensioenopbouw vrijwillig voortzetten. In aanvulling op deze mogelijkheid kan het wenselijk zijn de zelfstandige meer mogelijkheden te bieden dan de Pensioenwet naar huidig recht biedt, bijvoorbeeld tot een individuele waardeoverdracht. Dit zal bij in lagere regelgeving nader worden uitgewerkt.

Pensioenakkoord – gezond werkend naar pensioen

Zeventig sectoren hebben subsidie aangevraagd onder de tijdelijke MDIEU. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoeveel er is aangevraagd en welke sectoren eruit sprongen.

De leden van de CDA-fractie verwijzen naar het eerste aanvraagtijdvak dat heeft opengestaan van 1 februari 2021 tot en met 28 februari 2021, waarin een vaste subsidie van 20.000 euro voor een sectoranalyse kon worden aangevraagd. Er zijn in totaal 78 subsidies verleend voor het opstellen van een sectoranalyse. Aangezien het gaat om een vaste subsidie, is er geen sector die eruit sprong.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of de coronacrisis de levensverwachting beïnvloedt en, wanneer dat nu nog te vroeg is om te beoordelen, wanneer de Minister dat denkt te kunnen vaststellen.

De levensverwachting in 2020 is, als gevolg van de coronacrisis, lager dan in 2019: ruim 9 maanden lager voor mannen en 6 maanden lager voor vrouwen. 7 De verwachting is dat ook in 2021 de levensverwachting lager uitvalt dan wanneer er geen coronacrisis was geweest. Het CBS gaat er van uit dat de levensverwachting na corona weer terug zal gaan naar het oude niveau, net zoals na de Spaanse griep en na de Tweede Wereldoorlog.8 Met andere woorden, er wordt verwacht dat corona op de lange termijn de stijgende lijn in de levensverwachting niet nadelig zal beïnvloeden. Vooralsnog is er geen aanleiding om van deze veronderstelling af te wijken. De mogelijke effecten van de coronacrisis op de toekomstige levensverwachting zijn echter nog onbekend, maar dit wordt wel nauwgezet gemonitord. In het najaar publiceert het CBS een nieuwe prognose van de levensverwachting.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken uitwerking pensioenakkoord.

De leden van de SP-fractie verbazen zich over de positieve insteek van de brief van de Minister daar veel van de gemaakte beloften en toezeggingen niet nagekomen worden. Zij vragen de Minister hoe het komt dat hij zo vroeg in het proces al een jaar achterloopt op de planning. Was hij niet in staat een realistische planning te maken, of is hij verrast door het feit dat er veel kritiek is op zijn plannen voor een stelselherziening? Zijn er eerder wetten geweest waar zoveel consultaties op zijn binnengekomen? Daarbij vragen deze leden zich af of een jaar wel voldoende zal zijn voor een goede behandeling van al deze kritiek. Hoe groot is de kans dat de Minister opnieuw moet uitstellen? Wat zouden hiervan de gevolgen zijn?

Het Pensioenakkoord is een ambitieus pakket aan maatregelen, met bijbehorende ambitieuze wensen om die maatregelen snel inwerking te laten treden. Zoals ik u heb gemeld, is een flink aantal afspraken uit het Pensioenakkoord inmiddels al inwerking getreden. Denk aan de AOW-wetgeving, de RVU-afspraken, het uitbreiden van verlofsparen en de Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU, ad. 1 mrd. euro). Op het vlak van de tweede pijler gaat het om een fundamentele hervorming van het pensioenstelsel, met grote verdeelvraagstukken. Ik ben hier liever zorgvuldig dan te gehaast. De ambitie van de hervorming wordt nog steeds door alle betrokken partijen onderschreven, maar we nemen daar gepaste zorgvuldigheid in acht.

Het feit dat zoveel mensen en organisaties hebben gereageerd in de internetconsultatie onderstreept de grote maatschappelijke betrokkenheid bij dit wetsvoorstel en is waardevolle inbreng om het wetsvoorstel en daarmee het pensioenstelsel van de toekomst te verbeteren.

Ik ben niet bekend met aantallen reacties op andere wetstrajecten.

Ik verwacht het wetsvoorstel toekomst pensioenen begin 2022 bij uw Kamer in te kunnen dienen. De beoogde inwerkingtredingsdatum is naar uiterlijk 1 januari 2023 verschoven. Voor de parlementaire behandeling (behandeling in zowel uw Kamer als Eerste Kamer) van het wetsvoorstel resteert dan een klein jaar.

Met betrekking tot de internetconsultaties vragen deze leden om hen een overzicht van de meer dan 800 reacties toe te sturen waarin in categorieën uiteengezet wordt waarop kritiek geuit is, alsmede welke onderwerpen en probleempunten vaak terugkeerden in de reacties.

Een conceptversie van het wetsvoorstel toekomst pensioenen is van 16 december 2020 tot en met 12 februari 2021 opengesteld geweest voor internetconsultatie. Dit heeft 484 openbare reacties en circa 300 niet-openbare reacties opgeleverd.9 Direct na het sluiten van de internetconsultatie zijn alle reacties op mijn ministerie bekeken, zijn dubbellingen uit de stapel gehaald en zijn de overige reacties gecategoriseerd en beknopt samengevat. Reacties die geen verband houden met het geconsulteerde conceptwetsvoorstel of die – zonder inhoudelijke onderbouwing – oproepen tot het stoppen met uitwerken van het Pensioenakkoord, zijn niet verder in behandeling genomen. Van het restant is een intern werkdocument gemaakt. Om u een indruk te geven van de ontvangen reacties, is het document waarin de reacties zijn samengevat als bijlage10 bij deze beantwoording toegevoegd. Ik wil hierbij benadrukken dat dit een intern werkdocument betreft wat enkel is gebruikt voor het categoriseren en toedelen van de reacties ten behoeve van beoordeling en weging. Bij de inhoudelijke behandeling zijn de oorspronkelijke reacties gebruikt, zoals u die kunt inzien op www.internetconsultatie.nl.

Het geconsulteerde conceptwetsvoorstel bestaat uit een algemene toelichting, bestaande uit 14 hoofdstukken, een artikelsgewijze toelichting en een wettekst. Die volgorde is in het werkdocument aangehouden. Enkele reacties bleken niet eenvoudig toe te delen, deze zijn gecategoriseerd onder «overig». In de eerste kolom staan de thema’s of het wetsartikel waarop de reactie betrekking heeft. De kolom met afzenders is in deze openbare versie van het werkdocument geschrapt, omdat zowel de openbare als de niet-openbare reacties in het overzicht zijn opgenomen. Personen of organisaties die een niet-openbare reactie hebben ingestuurd, hebben hier bewust voor gekozen (dit vergt een extra handeling op www.internetconsultatie.nl).

De regering zal in een aparte paragraaf in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel ingaan op de relevante onderdelen van de ontvangen commentaren en op de verwerking daarvan in het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie zien naast een overzicht van en reactie op de kritiek van buiten de overheid ook graag een duidelijke reactie op de kritiek die vanuit alle (overheids)instituties wordt aangedragen. Daarbij valt te denken aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) welke bijvoorbeeld toch een gebrek aan concrete doelen en uitgewerkte alternatieven constateert, alsmede kanttekeningen plaatst bij de begrijpelijkheid. Ook de kritiek van bijvoorbeeld de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op de complexiteit van het wetsontwerp baart deze leden zorgen. Zij zien hier graag een reactie op en vragen hoe de Minister verwacht dat gewone mensen dit systeem moeten doorgronden wanneer zelfs gespecialiseerde academici kritiek hebben op de onoverzichtelijkheid en complexiteit. Kan de Minister daarbij zowel ingaan op het praktische aspect, hoe kan een werkende persoon of gepensioneerde snappen waar hij of zij aan toe is, alsmede de betekenis in democratische zin, hoe kan het bestuur van dit land democratisch gecontroleerd en afgerekend of beloond worden door de kiezer wanneer deze wetgeving maakt die dusdanig complex en onoverzichtelijk is?

Ik kan in dit stadium van het wetsvoorstel geen uitspraken doen over de inhoudelijke verwerking van ingebrachte reacties tijdens de consultatiefase. Dat geldt voor alle reacties, ongeacht wie de afzender is. Er volgen immers nog enkele (reguliere) stappen in het proces tot aan indiening bij uw Kamer, die ook nog kunnen leiden tot aanpassingen.

Na verwerking van de reacties uit de consultatie zal ik een officieel verzoek tot toezichttoets versturen aan De Nederlandsche Bank, de AFM en de Autoriteit Persoonsgegevens. Ik vraag een uitvoeringstoets aan de Belastingdienst, en ik vraag advies aan het ATR (nogmaals, na verwerking van hun eerste advies), het College voor de Rechten van de Mens en de Raad voor de Rechtspraak. De regering zal in een aparte paragraaf in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel ingaan op de relevante onderdelen van de ontvangen toetsen en adviezen en op de verwerking daarvan in het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vragen hoe gewone mensen het nieuwe pensioensysteem moeten doorgronden. Pensioen is in beginsel een bijzonder complex onderwerp wat betreft de onderliggende financieel-technische aangelegenheden. Dan heb ik het vooral over de vormgeving en de uitvoering ervan. Wat pensioendeelnemers moeten weten, is dat ze op hun pensioenleeftijd een pensioenuitkering ontvangen en dat ze hiervoor pensioenpremie betalen, samen met de werkgever, en dat hun premie, samen met die van vele anderen belegd wordt. Er zijn inspraakorganen die tot taak hebben om opvattingen van de pensioendeelnemer hierover in het pensioenfondsbestuur kenbaar te maken.

Volgend jaar gaan we pensioendeelnemers informeren over het wetsontwerp en wat het voor hen betekent. Voor de pensioendeelnemer is het vooral een actualisering van het pensioenstelsel. Werkgevers, werknemers, overheid en pensioenexperts hebben daar goed over nagedacht. En die actualisering is nodig omdat de maatschappij en de arbeidsmarkt veranderd is sinds het midden van de vorige eeuw toen het huidige pensioenstelsel ingevoerd werd. Met deze aanpassing blijft het goede behouden en kan het stelsel weer lang mee en tot de beste van de wereld blijven behoren. De wereld van vandaag en die van de komende decennia. Specifieke informatie zal de deelnemer erop wijzen waar hij of zij kan inzien hoeveel de verwachte pensioenuitkering zal zijn inclusief AOW en welke mogelijkheden de deelnemer heeft om het pensioen aan te passen.

Het verbaasde de leden van de SP-fractie eveneens te lezen dat, gezien de omvang en complexiteit van de voorgenomen stelselwijziging, de Minister voornemens is om enkele onderdelen eerder parlementair te behandelen en in werking te laten treden. Dit terwijl hij zelf aangeeft dat «vanwege de nauwe onderlinge inhoudelijke samenhang» een integrale en gelijktijdige parlementaire behandeling gewenst is. Hoe rijmt de Minister deze tegenstrijdigheden met elkaar? Waarom drijft hij de Kamer toch in de fuik van onoverzichtelijke deelkeuzes waardoor zij bij de uiteindelijke wetsbehandeling voor een voldongen feit komt te staan?

Vanwege de nauwe samenhang van veel onderdelen in het wetsvoorstel is een integrale parlementaire behandeling noodzakelijk. Daarom dien ik ook één wetsvoorstel in waar alle afspraken op het gebied van het tweede pijlerpensioen in zijn opgenomen. Bij de beantwoording van de eerste vraag van de leden van de VVD-fractie heb ik al aangegeven dat er gewerkt kan worden met verschillende inwerkingtredingsdata, mocht dat in de tijd mogelijk zijn en wenselijk zijn. Hierbij geldt uiteraard dat er geen onderdelen inwerking kunnen treden nog voordat het parlementaire proces is afgerond.

Daarbij merken deze leden ook op dat veel reacties op het wetsvoorstel zich richten op de juridische houdbaarheid van het pakket. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan en welke stappen zet hij om een schending van het recht, langdurige rechtszaken en bijbehorende kosten te voorkomen?

De juridische houdbaarheid van de voorgestelde maatregelen is uitgebreid bestudeerd voordat het wetsvoorstel in consultatie werd gebracht. Mogelijk leiden de reacties over de juridische houdbaarheid van de voorgestelde maatregelen tot nadere onderbouwingen in het conceptwetsvoorstel, maar ik heb geen reden om aan te nemen dat de voorgestelde maatregelen niet juridisch houdbaar zijn. Echter, ik kan niet voorkomen dat er rechtszaken aangespannen worden naar aanleiding van de voorgestelde maatregelen, waarbij het uiteindelijke oordeel over de juridische houdbaarheid is voorbehouden aan een rechter.

Voorts lezen de leden van de SP-fractie dat met betrekking tot de transitieperiode de uitvoering een belangrijk aandachtspunt is. Daarbij vragen deze leden welke problemen en obstakels hier als waarschijnlijk voorzien worden, alsmede welke problemen mogelijk zijn en in meer of mindere mate rekening mee moeten worden gehouden.

Allereerst is het van belang dat elke stap in het transitieproces op tijd wordt gezet. Daarom wordt in het wetsvoorstel gewerkt met mijlpalen. Dit zijn uiterste data die in combinatie ervoor moeten zorgen dat iedereen de transitiedatum van 1 januari 2027 haalt. Worden mijlpalen in het begin van de transitieperiode overschreden, dan heeft dat gevolgen voor de stappen die daarna nog moeten worden gezet. Daar is dan minder tijd voor. Alle betrokken partijen moeten dus goed communiceren met elkaar en al in een vroeg stadium afspraken maken en elkaar op de hoogte houden. De verwachting is dat dit geen problemen oplevert, aangezien pensioenuitvoerders bijvoorbeeld berekeningen aanleveren voor het arbeidsvoorwaardelijk overleg van sociale partners, of in het geval van verzekeraars en premiepensioeninstellingen zij de beschikbare pensioencontracten aanbieden. Het is een iteratief proces tussen sociale partners en pensioenuitvoerders. Naast voldoende voortgang in het transitieproces is het voor pensioenuitvoerders ook noodzakelijk om de eigen administratie en it-processen op orde te hebben voor de transitie.

Het valt deze leden op dat ook de verlaagde indexatiegrens wordt verlengd om «onnodige kortingen te voorkomen», daarover vragen zij of het al meer dan tien jaar uitblijven van indexatie – ondanks de overvolle pensioenpotten – niet ook gezien kan worden als onnodige korting. Welk effect op het vertrouwen in de overheid en in het pensioenstelsel wordt voorzien als gevolg van het constante uitblijven van indexaties en het schuiven met invoeringsdata?

De verlaagde indexatiegrens maakt onderdeel uit van het transitie-ftk, dat er overigens niet alleen op is gericht onnodige kortingen te voorkomen. In het transitie-ftk staat de (toekomstige) overstap naar het nieuwe pensioenstelsel centraal. Met de blik op dat nieuwe stelsel vind ik het verantwoord een lagere indexatiegrens toe te staan indien een fonds voornemens is om naar het nieuwe stelsel over te gaan. Het uitblijven van indexatie heeft diverse redenen die echter niets met het nieuwe stelsel te maken hebben. Ik kan me goed voorstellen dat het jarenlang uitblijven van indexatie iets doet met het vertrouwen in de overheid als wetgever en de sociale partners en pensioenfondsbestuurders als beheerders van ons pensioenstelsel. Juist ook daarom is gekozen voor een hervorming van dat stelsel.

De leden van de SP-fractie lezen dat er met betrekking tot het zelfstandigenpensioen goed gekeken wordt naar het voorkomen van strijdigheid met (Europese) mededingings- en gelijke behandelingswetgeving. Welke (Europese) wetgeving betreft dit specifiek en welke problematiek ligt precies voor?

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd op welke wijze wordt omgegaan met de mededingingsrechtelijke eisen en welke (Europese) wetgeving dit specifiek betreft en welke problematiek voorligt. Een soortgelijke vraag is ook gesteld door de leden van de VVD-fractie.

Voorkomen moet worden dat experimenteerwetgeving bij gebleken succes niet omgezet kan worden in structurele wetgeving omdat het strijdigheid oplevert met bijvoorbeeld Europeesrechtelijke regels of omdat de experimenteerwetgeving de collectieve en solidaire elementen van «de tweede pijler» onder druk zetten. De wettelijke kaders voor de experimenten worden daarom getoetst op Europeesrechtelijke aspecten. Deze toets zal deel uitmaken van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

Het mededingingsrecht is neergelegd in de Mededingingswet en in het Verdrag betreffende de Europese Unie. In artikel 6 van de Mededingingswet en artikel 101 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is geregeld dat overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst, verboden en nietig zijn, tenzij deze inbreuk kan worden gerechtvaardigd. Het is daarom van belang dat de wet- en regelgeving voor de experimenten en de pensioenafspraken die worden gemaakt tussen zelfstandigen en pensioenuitvoerders de mededingingsrechtelijke toets kunnen doorstaan.

Uitgangspunt van de experimenteerwetgeving is dat zelfstandigen toegang krijgen tot tweede pijler pensioenregelingen. Om dit te regelen zijn afwijkingen van het huidige wettelijke kader gerechtvaardigd. Echter, niet alle denkbare afwijkingen zijn beleidsmatig wenselijk. Voor een voldoende draagvlak voor collectiviteit en solidariteit tussen werknemers en zelfstandigen binnen een pensioenfonds is het onwenselijk dat er sprake is van een te vergaande ongelijke behandeling tussen werknemers en zelfstandigen, bijvoorbeeld doordat zelfstandigen veel meer keuzemogelijkheden worden geboden dan werknemers die verplicht aan een regeling deelnemen. Bovendien kunnen afwijkingen van het huidige wettelijke kader de collectieve en solidaire elementen van de tweede pijler onder druk zetten.

Voorts zijn zij ook benieuwd wat de Minister van plan is te gaan doen voor de pensioenopbouw van uitzendkrachten nu de onderhandelingen gestrand zijn. Deelt hij de mening dat de huidige situatie van onzekerheid en achterblijvend pensioen voor deze groep onacceptabel is en zorgt voor nog grotere tweedeling in onze samenleving?

Ik vind het belangrijk dat uitzendkrachten eerder pensioen gaan opbouwen dan ze nu doen. De Stichting van de Arbeid heeft in het aanvalsplan witte vlek geadviseerd om de wachttijd voor de uitzendsector in lijn te brengen met hetgeen wettelijk bepaald is voor andere sectoren. Dat advies heb ik overgenomen en dit advies wordt wettelijk verankerd in het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Met het oog op het nieuwe pensioenstelsel, waar het zwaartepunt voor pensioen opbouwen verschuift naar jongere jaren, is dat ook verstandig. Ik leg daarmee de wettelijke kaders vast. Het is vervolgens aan de sociale partners om, binnen die wettelijke kaders, afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarde pensioen en daarmee over de hoogte van het pensioen. Ik ga dus niet over de inhoudelijke afspraken tussen sociale partners. Ik heb eerder de wens uitgesproken dat sociale partners vooruitlopen op het aangepaste wettelijke kader en hun gezamenlijke verantwoordelijkheid nemen om de wachttijd voor pensioenopbouw in de uitzendsector te verlagen.

De leden van de SP-fractie lezen dat de mogelijkheid voor werkgevers om (tijdelijk) regelingen vervroegd uittreden (RVU’s) te financieren is ingegaan. Zij vragen in welke mate hiervan gebruik wordt gemaakt. Daarbij vragen zij ook om een uitsplitsing van naar welke doelgroepen, sectoren en inkomensniveau, de aan deze regeling gebonden gelden toe vloeien. Hetzelfde overzicht zouden zij ook graag ontvangen voor de andere in deze brief genoemde subsidieregelingen.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Bedrag ineens, RVU en verlofsparen in de Tweede Kamer is de motie van de leden Gijs van Dijk en Smeulders aangenomen.11 Naar aanleiding van deze motie wordt in het voorjaar van 2021 een snelle inventarisatie uitgevoerd naar de cao-afspraken en voor zover mogelijk de eerste signalen van het gebruik. Het onderzoek daartoe loopt. Ik streef ernaar uw Kamer voor de zomer nader te informeren.

Overigens wordt in september 2021 een nieuw aanvraagtijdvak voor sectoranalyses opengesteld. In dit aanvraagtijdvak krijgen sectoren die dit nog niet hadden gedaan in februari 2021 alsnog de kans om een vaste subsidie van 20.000 euro aan te vragen voor het opstellen van een sectoranalyse. Voorts wordt in februari 2022 een tweede aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen opengesteld. Ook in de jaren hierna wordt nog tenminste twee keer een aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen opengesteld. De komende jaren komt dus steeds meer informatie beschikbaar over het gebruik en de doelgroepen van de MDIEU. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie, zal ik uw Kamer hierover de komende jaren periodiek informeren.

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie waarom de uitkomsten van het onderzoek naar het koppelen van uittreding aan het aantal dienstjaren niet ook betrokken zijn in deze brief. Het verbaast hen dat over deze toezegging simpelweg wordt gerapporteerd dat dit niet mogelijk is. Zij vinden dit een onacceptabele uitkomst welke hun vertrouwen, alsmede het vertrouwen van gewone werkende mensen, in het komende pensioenstelsel zeer schaadt.

Op 10 mei jl. heb ik gelijktijdig met de brief over de stand van zaken van het Pensioenakkoord ook de kabinetsreacties op het «Onderzoek 45 dienstjaren»12 aan uw Kamer gestuurd.13 In de kabinetsreactie is gemeld dat in het Pensioenakkoord afspraken gemaakt zijn over duurzame inzetbaarheid, die eraan moeten bijdragen dat alle werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken. Het kabinet heeft daarin fors geïnvesteerd door een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd, zijn de mogelijkheden voor verlofsparen uitgebreid en ook zijn voor duurzame inzetbaarheid zowel structurele middelen als tijdelijke middelen ten behoeve van een impuls beschikbaar gesteld. Het kabinet en sociale partners zijn ervan overtuigd dat het met deze afspraken het voor eenieder haalbaar moet zijn om in goede gezondheid de pensioendatum te behalen.

Daarnaast zijn ook afspraken gemaakt over de situatie waarin dat niet meer lukt en kunnen werkgevers onder voorwaarden tijdelijk de mogelijkheid krijgen om aan oudere werknemers die, bijvoorbeeld vanwege de zwaarte van het werk, niet kunnen doorwerken een uitkering aan te bieden waarmee ze eerder kunnen uittreden. Het kabinet introduceerde hiertoe voor de periode 2021 tot en met 2025 een tijdelijke fiscale drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU). Om sociale partners te ondersteunen bij het maken van integrale sectorale maatwerkafspraken rondom duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden, stelt het kabinet bovendien € 1 miljard aan subsidie beschikbaar via de Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU). In de kabinetsreactie is aangegeven dat het van groot belang is dat sociale partners in sectoren eerst ervaring opdoen met de vormgeving van regelingen voor duurzame inzetbaarheid en vervroegde uittreding. De effecten van deze tijdelijke regeling zullen worden geëvalueerd. De uitkomsten van het onderzoek bieden een gedegen basis voor het kabinet en sociale partners om met elkaar over de knelpunten hierbij in gesprek te blijven. Daarbij kunnen de ervaringen met de tijdelijke maatregelen uit het Pensioenakkoord als input benut worden. Het zal aan het volgende kabinet zijn om op basis van de ervaringen met deze maatregelen met sociale partners in gesprek te blijven over de vraag hoe werkenden in de toekomst gezond hun pensioen kunnen bereiken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief Stand van zaken uitwerking pensioenakkoord en hebben nog enkele vragen.

Planning wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in een zorgvuldige behandeling en uitvoering van het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen. Dit wetsvoorstel gaat een grote impact hebben op iedereen die pensioen opbouwt of al pensioen ontvangt. Om als Kamer een goede afweging te kunnen maken, vragen deze leden of de Minister bereid is om ook alle interne adviezen, zoals die van de Landsadvocaat, naar de Kamer te sturen.

Bij de aanbieding van de Hoofdlijnennotitie uitwerking Pensioenakkoord in juli 202014 zijn diverse rapporten en onderzoeken meegestuurd. Bij indiening van het wetsvoorstel zullen ook nadere adviezen en onderzoeken, zo die nog mochten worden uitgevoerd, worden meegestuurd. Dit geldt ook voor eventuele algemeen juridische beleidsadviezen van de Landsadvocaat. Daarnaast zullen in lijn met de nieuwe afspraken bij indiening van het wetsvoorstel ook de beslisnota’s die zijn gebruikt ten behoeve van de besluitvorming openbaar worden gemaakt.

Transitieperiode en transitie-ftk

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden om te zien dat de Minister blijft proberen om onnodige kortingen te voorkomen. Wel maken deze leden zich zorgen over het feit dat fondsen, met name groene fondsen, mogelijk geen baat hebben bij het verlengen van het verruimen van het minimaal vereiste vermogen. Is de Minister bereid om, naast de huidige verruiming, ook op zoek te gaan naar manieren om ook deze fondsen te ondersteunen zodat zij geen korting hoeven doorvoeren?

De verlenging van de termijn voor het voldoen aan het minimaal vereiste eigen vermogen (MVEV) betekent dat álle fondsen uitstel kunnen krijgen. Deze verlenging werkt niet anders uit voor grijze of groene fondsen. Mogelijk doelen de leden van de PvdA-fractie op de verlenging van de termijn voor het voldoen aan het vereist eigen vermogen (VEV). Het kan zijn dat er bij fondsen met een bepaalde fondssamenstelling ondanks de verlenging van de termijn alsnog een korting moet worden doorgevoerd. Die fondsen kennen dan onvoldoende herstelkracht over een periode van 12 jaar of hebben een dusdanig lage dekkingsgraad dat de verlenging onvoldoende is om een korting te voorkomen. Ik ben mij er van bewust dat niet alle kortingen worden voorkomen door de vrijstellingsregeling. Dat is ook expliciet niet mijn doel geweest, om te allen tijde en onbeperkt alle kortingen te voorkomen. Ik vind het belangrijk dat fondsen niet te ver in onderdekking raken, ook gelet op de aanstaande transitie, en om te borgen dat de belangen van alle pensioendeelnemers in acht worden genomen.

Deze leden maken zich verder zorgen over de effecten van de commissie-Parameters op de dekkingsgraden van verschillende pensioenfondsen. Vanwege de gewijzigde omstandigheden vragen deze leden de Minister of hij bereid is om een nieuw advies te vragen over de parameters vanwege deze gewijzigde omstandigheden. Kan de Minister ook ingaan op het voorstel om pensioenfondsen die de overstap naar het nieuwe pensioencontract (willen) zetten uit te zonderen van de nieuwe, strengere, regels van de commissie-Parameters?

De Commissie Parameters heeft op basis van de financieel-economische ontwikkelingen in het verleden en realistisch inzichten ten aanzien van toekomstige financieel-economische verwachtingen een advies uitgebracht. Het is mij niet duidelijk op welke gewijzigde omstandigheden de leden doelen die een nieuw advies zouden rechtvaardigen. Bij de vaststelling van de Ultimate Forward Rate (UFR) wordt in ieder geval ook rekening gehouden met de huidige, feitelijke marktomstandigheden. De parameters zijn gebaseerd op de voornoemde inzichten uit het verleden en verwachtingen voor de toekomst. Het advies van de Commissie Parameters beoogt een objectieve, onder gebruikmaking van wetenschappelijk onderbouwde inzichten, inschatting van de financiële positie van pensioenfondsen te maken. Die positie is niet anders voor pensioenfondsen die wel of niet de overstap naar een van de nieuwe pensioencontracten willen maken. De economische realiteit is voor alle pensioenfondsen hetzelfde.

Verkorting wachttijd pensioenopbouw

De leden van de PvdA-fractie constateren dat uitzendwerkgevers Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) en Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) een collectieve arbeidsovereenkomst (cao)-akkoord hebben gesloten met een kleine bond, met vrijwel geen leden, waarmee vakbonden, met meer leden, buitenspel zijn gezet. De leden van de PvdA-fractie vinden dit zeer ongewenst en hebben de Minister dan ook al eerder opgeroepen om dit cao-akkoord nietig te verklaren. Daarbovenop constateren deze leden dat, ondanks de gedane toezegging vanuit de uitzendbranche, er afspraken zouden worden gemaakt over het verkorten van de wachttijd pensioenopbouw voor uitzendkrachten. Is de Minister het met de leden van de PvdA-fractie eens dat hiermee een afspraak uit het pensioenakkoord niet wordt uitgevoerd? Is de Minister het met deze leden eens dat de ABU en NBBU, door een akkoord te sluiten zonder afspraken over verkorten wachttijd, hiermee bewust dit proces heeft zitten traineren? Voelt de Minister zich, net zoals als deze leden, misleid door de ABU en NBBU door geen afspraken in het cao-akkoord te maken over het verkorten van de wachttijd? Is de Minister het daarom met deze leden eens dat met uitzendwerkgevers ABU en NBBU geen afspraken over verkorten wachttijd pensioenen te maken zijn? En is de Minister daarom bereid om per direct een wetsvoorstel te maken om de uitzondering voor uitzendkrachten met betrekking wachttijd pensioen volledig af te schaffen?

In het Pensioenakkoord is afgesproken dat het kabinet en sociale partners voorafgaand aan de introductie van het nieuwe pensioenstelsel een oplossing vinden voor de (zorgelijke) omvang van de witte vlek. Het bieden van een pensioenregeling aan werknemers is primair de verantwoordelijkheid van sociale partners. De oplossing heeft dan ook gestalte gekregen in de vorm van het aanvalsplan witte vlek van de Stichting van de Arbeid. Dit aanvalsplan wordt momenteel uitgevoerd. Begin 2022 informeer ik uw Kamer over de voortgang van het aanvalsplan en de ontwikkelingen in de omvang van de witte vlek. Het feit dat sociale partners in de uitzendsector in de huidige cao, vooruitlopend op het nieuwe wettelijke kader, vooralsnog geen afspraken hebben gemaakt over de verkorting van de wachttijd betekent niet dat de afspraken uit het Pensioenakkoord niet worden nagekomen.

Dat neemt niet weg dat ik hoop dat sociale partners in de uitzendsector tijdig een nieuw cao afsluiten, waarbij de wachttijd zal voldoen aan het toekomstig wettelijk kader. Ik heb daarbij eerder gewezen op de gezamenlijk verantwoordelijkheid van sociale partners. Zij hoeven daarbij niet te wachten tot wetsvoorstel toekomst pensioenen is behandeld in het parlement. Daarnaast zal ik in gesprek met sociale partners waarmee het Pensioenakkoord is gesloten, de urgentie van het op korte termijn verkorten van de wachttijd in de uitzendsector nogmaals benadrukken.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of ik bereid ben om de uitzondering voor uitzendkrachten met betrekking tot wachttijd pensioen per direct volledig af te schaffen. Zoals hiervoor uiteengezet in de beantwoording op de vragen van de leden van de fractie van D66 ben ik van mening dat de snelste route voor het inwerking laten treden van het wettelijk kader via het al lopende traject is van het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de uitzondering voor de uitzendsector een maximale wachttijd van 8 gewerkte weken. Hiermee komt deze globaal gezien overeen met de wachttijd die voor de andere sectoren geldt (maximaal 2 maanden), daarmee verdwijnt de uitzondering effectief.15 Sociale partners in de uitzendsector kunnen ervoor kiezen om een kortere wachttijd te hanteren dan het wettelijk maximum. Dat is en blijft een arbeidsvoorwaardelijk terrein.

Pensioenakkoord – gezond werkend naar pensioen

De leden van de PvdA-fractie vinden het van groot belang dat werknemers met een zwaar beroep eerder moeten kunnen stoppen met werken. De regeling om eerder uit te treden biedt daarvoor kansen en deze leden zijn tevreden dat het is gelukt om deze regeling eerder open te stellen. Deze leden ontvangen echter signalen, vanuit de schoonmaak, vleesverwerkende industrie en de wasserijen, dat werknemers daar vanwege het gebrek aan pensioen dat naar voren gehaald kan worden het zich financieel niet kunnen veroorloven om eerder te stoppen met werken. Om die reden vragen deze leden, zoals ook al eerder in de aangenomen motie van de leden Asscher en Klaver (Kamerstuk 32 043, nr. 458) verzocht, de Minister om de subsidieregeling ook open te stellen voor individuele werknemers zodat zij het zich ook financieel kunnen veroorloven om eerder te kunnen stoppen met werken na jarenlang zwaar werk te hebben gedaan. Is de Minister bereid om individuele werknemers, met een klein pensioentje, financieel te ondersteunen vanuit de MDIEU-regeling?

In de periode 2021 tot en met 2025 kunnen werkgevers aan werknemers die ten hoogste 3 jaar van hun AOW-leeftijd verwijderd zijn een RVU aanbieden, waarbij er tot een drempelbedrag van bruto 1.847 euro per maand geen fiscale eindheffing verschuldigd is. Voor een RVU is niet per definitie een cao-afspraak nodig, dit kan ook op individuele basis. De hoogte van de drempelvrijstelling is gelijk aan de netto-AOW voor alleenstaanden, waarmee met de RVU-uitkering die door de werkgever kan worden verstrekt in principe in het levensonderhoud van de werknemer kan worden voorzien.

Naast deze fiscale drempelvrijstelling kunnen sectoren in het kader van MDIEU-subsidie aanvragen voor een integraal activiteitenplan voor duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. Werkgevers en werknemers kunnen in dit verband met elkaar afspraken maken over de doelgroepen die zij een mogelijkheid willen bieden om eerder te stoppen met werken, bijvoorbeeld vanwege de zwaarte van hun werk. De subsidie dekt een deel van de kosten van de werkgever, want er geldt op sectorniveau een maximale subsidie van 25% voor RVU. De subsidie is bedoeld om werkgevers die zonder subsidie niet in staat zouden zijn werknemers een RVU te bieden toch in staat te stellen om werknemers een RVU aan werknemers die daar vanwege hun gezondheid behoefte aan hebben. Alleen samenwerkingsverbanden van werkgevers- en werknemersorganisaties kunnen een aanvraag doen in het kader van MDIEU; de regeling staat vooralsnog niet open voor individuele werkgevers of werknemers.

Overig

De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister verder of hij ook van mening is dat informatie over pensioenen laagdrempeliger dient te zijn. Is de Minister bereid om te kijken of er een onafhankelijke instantie, die laagdrempelige hulp en informatie kan bieden en tevens als klachtenloket kan fungeren, kan komen?

De Pensioenwet schrijft voor dat informatie over pensioen duidelijk dient te zijn. Concreet betekent dat dat pensioenuitvoerders dienen te informeren op een wijze die aansluit bij de doelgroep. Zij kunnen ook testen om te achterhalen of de informatie voldoende laagdrempelig is. Pensioeninformatie moet daarnaast inzicht geven in de gevolgen van keuzes. In het wetsvoorstel toekomst pensioenen zal tevens worden opgenomen dat pensioenuitvoerders deelnemers voortaan moeten begeleiden bij het maken van keuzes binnen de pensioenregeling. Als ook deze norm inwerking is getreden ondersteunen pensioenuitvoerders deelnemers straks niet alleen met goede informatie, maar ook met daadwerkelijke keuzebegeleiding. Instanties als het Nibud en Wijzer-in-geldzaken bieden daarnaast hulp en tools aan.

Deelnemers kunnen altijd een klacht indienen bij hun pensioenuitvoerder. Nadat deelnemers de interne klachtenprocedure hebben doorlopen kunnen zij in gevallen hun klacht voorleggen aan de Ombudsman Pensioenen die daarop voor hen gaat bemiddelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie danken de demissionaire Minister voor zijn brief van 10 mei 2021. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

Heeft de demissionaire Minister al opties in kaart gebracht met oplossingen voor zware beroepen na 2025 (naast het rapport over stoppen na 45 jaar werken)? Zo ja, wat zijn de opties? Zo nee, wanneer verwacht de demissionaire Minister deze opties aan de Kamer te sturen?

Op 10 mei jl. heb ik gelijktijdig met de brief over de stand van zaken van het Pensioenakkoord ook de kabinetsreacties op het «Onderzoek 45 dienstjaren»16 aan uw Kamer gestuurd.17 In de kabinetsreactie is gemeld dat in het Pensioenakkoord afspraken gemaakt zijn over duurzame inzetbaarheid, die eraan moeten bijdragen dat alle werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken. Het kabinet heeft daarin fors geïnvesteerd door een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd, zijn de mogelijkheden voor verlofsparen uitgebreid en ook zijn voor duurzame inzetbaarheid zowel structurele middelen als tijdelijke middelen ten behoeve van een impuls beschikbaar gesteld. Het kabinet en sociale partners zijn ervan overtuigd dat het met deze afspraken het voor eenieder haalbaar moet zijn om in goede gezondheid de pensioendatum te behalen.

Daarnaast zijn ook afspraken gemaakt over de situatie waarin dat niet meer lukt en kunnen werkgevers onder voorwaarden tijdelijk de mogelijkheid krijgen om aan oudere werknemers die, bijvoorbeeld vanwege de zwaarte van het werk, niet kunnen doorwerken een uitkering aan te bieden waarmee ze eerder kunnen uittreden. Het kabinet introduceerde hiertoe voor de periode 2021 tot en met 2025 een tijdelijke fiscale drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU). Om sociale partners te ondersteunen bij het maken van integrale sectorale maatwerkafspraken rondom duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden, stelt het kabinet bovendien € 1 miljard aan subsidie beschikbaar via de Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU). In de kabinetsreactie is aangegeven dat het van groot belang is dat sociale partners in sectoren eerst ervaring opdoen met de vormgeving van regelingen voor duurzame inzetbaarheid en vervroegde uittreding. De effecten van deze tijdelijke regeling zullen worden geëvalueerd. De uitkomsten van het onderzoek bieden een gedegen basis voor het kabinet en sociale partners om met elkaar over de knelpunten hierbij in gesprek te blijven. Daarbij kunnen de ervaringen met de tijdelijke maatregelen uit het Pensioenakkoord als input benut worden. Het zal aan het volgende kabinet zijn om op basis van de ervaringen met deze maatregelen met sociale partners in gesprek te blijven over de vraag hoe werkenden in de toekomst gezond hun pensioen kunnen bereiken.

De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag zien dat de verkorting van de wachttijd voor pensioenopbouw in de uitzendsector zo snel mogelijk wordt geregeld. In hoeverre is het mogelijk om dit onderdeel al eerder aan de Kamer te sturen?

Ik begrijp dat de leden van de fractie van GroenLinks graag zouden zien dat de verkorting van de wachttijd voor pensioenopbouw in de uitzendsector zo snel mogelijk wordt geregeld. Zoals ik in de beantwoording van de vraag van de leden van de D66-fractie hierover heb aangeven, loopt de snelst mogelijke route voor het inwerking treden van het wettelijk kader via het al reeds lopende traject van het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Dat neemt niet weg dat sociale partners in de uitzendsector de wachttijd voor uitzendkrachten al kunnen verkorten vooruitlopend op deze aanpassing van het wettelijke kader, door hier in een nieuwe cao afspraken over te maken.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben de brief van de Stichting van de Arbeid (22 december 2020) met interesse gelezen. Zij constateren dat de probleemanalyse ten tijde van het Pensioenakkoord nogmaals wordt bevestigd. Een heel klein deel van de zelfstandigen (2%–4%) bouwt pensioen op in de tweede pijler. Hoe beoordeelt de demissionaire Minister dit lage percentage? Wat is het doel voor 2026? Wanneer is het beleid om meer zelfstandigen pensioen op te laten bouwen geslaagd? Betreft dit 20%? 50%? 100%?

Indien er geen doelstelling wordt gehanteerd, hoe kan dan worden beoordeeld of het beleid effectief is geweest?

De Stichting van de Arbeid constateert dat slechts een klein deel van de zelfstandigen actief pensioen opbouwt via een pensioenregeling in de tweede pijler. Er zijn echter meer cijfers relevant om de pensioenpositie van zelfstandigen te beoordelen. Het merendeel van de zelfstandigen, circa 77 procent, heeft enige pensioenaanspraken in de tweede pijler opgebouwd (actieve dan wel niet-actieve pensioenaanspraken).18 Dit hoge percentage kan mede worden verklaard doordat veel zelfstandigen op enig moment in hun carrière in loondienst hebben gewerkt en op basis daarvan pensioenaanspraken hebben opgebouwd. Dit percentage wil echter niet zeggen dat het merendeel van de zelfstandigen ook een adequate pensioenvoorziening heeft. De pensioenopbouw van zelfstandigen blijft vaak achter ten opzichte van werknemers. Een (aanzienlijk) deel van de zelfstandigen haalt de norm van 70 procent van het bruto inkomen (vervangingsratio) niet.19 Uit onderzoek blijkt dat van de huishoudens met alleen zelfstandigen naar verwachting 43 procent (respectievelijk 37 procent bij huishoudens met 1 zelfstandige) niet een pensioen van 70 procent van het bruto huishoudinkomen zal bereiken ten opzichte van 31 procent van de huishoudens met alleen werknemers.20 Gegeven deze situatie vind ik het wenselijk om te bezien of zelfstandigen via vrijwillige aansluiting aan een tweede pijler pensioenregeling gestimuleerd kunnen worden om (meer) pensioen op te gaan bouwen. Daarom wil ik via de experimenten vrijwillige aansluiting aan een pensioenregeling in de tweede pijler mogelijk maken.

In de experimenteerbepaling in het wetsvoorstel wordt ook een evaluatie voorgeschreven. In de evaluatie zal worden ingegaan of het wenselijk is om de experimenteerwetgeving om te zetten in structurele wetgeving. In een algemene maatregel van bestuur wordt vastgelegd aan de hand van welke criteria en op welke wijze de experimenten worden geëvalueerd. De pensioenuitvoerders die mee doen met de experimenten worden verplicht om mee te werken aan een evaluatie, onder andere door het ter beschikking stellen van gegevens.

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat er aanpassing van de bestaande wetgeving nodig is om «automatisch inschrijven» te regelen en dat er nog bekeken moet worden hoe deze auto-enrollment moet worden georganiseerd (via een nationale regeling zoals in het Verenigd Koninkrijk of via de huidige pensioenfondsen). Wanneer gaan hier knopen over worden doorgehakt? Wanneer eindigt de tijd van probleemanalyse en begint het moment van actie?

De experimenteerwetgeving is onderdeel van het conceptwetsvoorstel toekomst pensioenen en volgt dezelfde planning als de andere onderdelen. In de brief van 10 mei jl. over de laatste stand van zaken van de uitwerking van het Pensioenakkoord heb ik aangegeven dat de eerstvolgende stap het uitvragen van de toezicht- en uitvoeringstoetsen is.21 Ten behoeve van de toezicht- en uitvoeringstoetsen zijn de reacties op de internetconsultatie verwerkt.

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat zelfstandigen zo snel als mogelijk doch uiterlijk bij de realisatie van het nieuwe pensioencontract begin 2026 meer mogelijkheden krijgen binnen de tweede pijler. Deze leden willen graag dubbelchecken bij de demissionaire Minister dat het niet de bedoeling is om nog jaren te wachten voordat meer zelfstandigen pensioen gaan opbouwen. De eerste grote stappen zouden toch op korte termijn gezet kunnen worden?

Wat is technisch gezien het vroegst mogelijke moment om experimentwetgeving voor pensioensparen bij zelfstandigen afgerond te hebben?

De experimenteerwetgeving is onderdeel van het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Daarmee volgt het ook de planning van dit wetsvoorstel. In de brief van 10 mei jl.22 heb ik aangegeven dat ik een inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023 realistisch acht. Dit betekent dat ook de experimenteerwetgeving in principe per 1 januari 2023 in werking treedt.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen welk percentage van de pensioenfondsen de optie aanbiedt van vrijwillige voortzetting (Artikel 54 Pensioenwet)?

In 2021 bood 32 procent van alle pensioenfondsen een regeling voor vrijwillige voortzetting aan (zie tabel 1 hieronder). Bedrijfstakpensioenfondsen – die gezien de omvang verreweg de meeste werknemers in de pensioenregelingen hebben zitten – bieden veelal wel de mogelijkheid aan om de pensioenregeling vrijwillige voort te zetten (86 procent).

Tabel 1

Type pensioenfonds

Absoluut

Relatief1

Bedrijfstakpensioenfonds

38

86%

Overig2

7

18%

Ondernemingspensioenfonds

17

15%

Totaal

62

32%

Bron: De Nederlandsche Bank, op basis van lopende reglementen 2021.

X Noot
1

Het aantal pensioenfondsen met een regeling voor vrijwillige voortzetting afgezet tegen het totaalaantal pensioenfondsen (van het betreffende type).

X Noot
2

Onder overig wordt verstaan de Beroepspensioenfondsen en Collectiviteitkringen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat de laatste stand van zaken is omtrent de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers. Is er nog nieuwe informatie over eventuele gevolgen voor de uitvoering?

In de brief van 26 maart jongstleden heeft het kabinet aangegeven het voorstel van de Stichting te omarmen, mits dit op een uitvoerbare, uitlegbare en betaalbare wijze kan worden vormgegeven.23 Daarbij is ingegaan op de complexiteit van een verplichte verzekering. De complexiteit noopt tot verdere verkenning en uitwerking. Samen met de Belastingdienst, UWV, Verbond van Verzekeraars en sociale partners werken wij aan de verdere uitwerking van een dergelijke verzekering, met inachtneming van het controversieel verklaren van AOV ZZP door uw Kamer.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister over de stand van zaken van de uitwerking van het pensioenakkoord. Zij hebben nog enkele vragen voor de Minister.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om toe te lichten welke problemen er spelen bij de uitvoering van het advies van de Stichting van de Arbeid over het nabestaandenpensioen, dat weer voortkwam uit de initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins (Kamerstuk 34 996): welke problemen spelen er bij de transitie van opgebouwd nabestaandenpensioen naar het nieuwe pensioenstelsel en bij de voorgestelde maatregelen voor een adequate dekking bij einde dienstverband? Kan de Minister aangeven welke varianten worden overwogen om bovenstaande problemen op te lossen?

De voorgestelde maatregelen zoals in het geconsulteerde conceptwetsvoorstel opgenomen vinden hun oorsprong in het advies van de Stichting van de Arbeid over nabestaandenpensioen. In de consultatie zijn veel reacties gekomen op met name de voorstellen die gedaan zijn om de risico’s bij verschillende life events, die inherent zijn aan een risicogedekt nabestaandenpensioen, te mitigeren. Daarnaast zijn er, zoals reeds eerder gezegd, veel reacties gekomen op de transitie naar het nieuwe stelsel voor nabestaandenpensioen. De reacties en oplossingsrichtingen worden beoordeeld en gewogen. Sociale partners en de uitvoerende partijen (Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars) zijn hier nauw bij betrokken. Over de daadwerkelijke vormgeving van het nabestaandenpensioen en de voorgestelde maatregelen bij einde dienstbetrekking kan ik op dit moment nog geen uitspraken doen. Bij indiening van het wetsvoorstel bij uw Kamer, zal ik duiden hoe is omgegaan met de consultatiereacties, de adviezen van de advies- en toezichtinstanties en het advies van de Raad van State.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om te bevestigen dat alle doelen van de initiatiefnota-Omtzigt/Bruins en het advies van de Stichting van de Arbeid, zoals het oplossen van de gaten in de dekking van het nabestaandenpensioen bij levensgebeurtenissen zoals werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid, nog steeds het uitgangspunt zijn.

Dat kan ik bevestigen.

Kan de Minister bevestigen dat de transitie naar een nieuw pensioenstelsel en een nieuw nabestaandenpensioen niet kan leiden tot lagere nabestaandenuitkeringen in vergelijking tot het huidige pensioenstelsel en huidige vormen van nabestaandenpensioen?

Evenals voor het ouderdomspensioen geldt voor het nabestaandenpensioen dat het standaard invaarpad («invaren, tenzij ...») het uitgangspunt is. De beschermende waarborgen die geïntroduceerd zijn bij het standaard invaarpad gelden daarmee evenzeer voor het nabestaandenpensioen. In de wetgeving zullen specifiek voor het nabestaandenpensioen door middel van overgangsrecht waarborgen geïntroduceerd worden zodat partners of eventuele ex-partners niet benadeeld worden door de transitie naar een nieuw kader voor nabestaandenpensioen. Voor de volledigheid merk ik nogmaals op dat met de vernieuwing van het nabestaandenpensioen versobering noch extra premiedruk is beoogd. Met dit uitgangspunt zullen partijen bij het invaren van de bestaande pensioenen derhalve rekening moeten houden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat in het onderzoek naar maatwerk in de hoogte van het nabestaandenpensioen de problemen worden meegenomen die spelen bij het wetsvoorstel dat het mogelijk wil maken om 10% van het ouderdomspensioen ineens uit te keren (Kamerstuk 35 555).

Zoals eerder in reactie op een vraag van de leden zowel de VVD-fractie als de CDA-fractie aangegeven, ben ik nog in afwachting van de onderzoeksresultaten naar de wenselijkheid van meer maatwerk in de nabestaandenpensioenuitkering. Dit is een eerste onderzoek, waarvan de uitkomsten aanleiding kunnen zijn voor een verdere verkenning van dit onderwerp.

Vragen en opmerkingen van het lid van de fractie-Den Haan

Het lid van de fractie-Den Haan heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief over de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van het pensioenakkoord.

Het lid van de fractie-Den Haan vindt het van groot belang dat er geen kortingen op de pensioenen plaatsvinden totdat de transitie is voltooid. Het lid van de fractie-Den Haan is het eens met het feit dat het nabestaandenpensioen niet apart behandeld moet worden, maar dat alle onderdelen in één keer gewijzigd worden.

Het lid van de fractie-Den Haan is van mening dat, in lijn met commissie-Borstlap (Kamerstuk 29 544, nr. 970), de vorm waarin de arbeid is aangegaan niet bepalend moet zijn voor de bescherming. Om die reden zou het niet moeten uitmaken; noch qua verplichtstelling noch qua uitvoering, noch qua solidariteit. Met andere woorden: er is geen reden voor verschil. Alle werkenden hebben dezelfde rechten én plichten ten aanzien van pensioen. Het lid van de fractie-Den Haan ziet dan ook graag de aanwijzingen in het rapport-Borstlap geïntegreerd.

Ik interpreteer de vraag van het lid van de fractie-Den Haan als hebbende betrekking op het verschil in pensioenopbouw tussen werknemers en zelfstandigen. Pensioen is een arbeidsvoorwaarde, waar (vertegenwoordigers van) werkgevers en werknemers gezamenlijk afspraken over maken. Indien er geen arbeidsrelatie is, kan er ook geen pensioen worden opgebouwd in die hoedanigheid. In het Pensioenakkoord is afgesproken dat er voor de fiscale facilitering van pensioenopbouw een arbeidsvormneutraal kader komt. Dat houdt in dat de fiscale mogelijkheden voor pensioenopbouw in de tweede pijler en derde pijler worden gelijkgetrokken. Deze aanpassing maakt ook onderdeel uit van het wetsvoorstel toekomst pensioenen.

Wat zijn de ideeën van de Minister om het AOW-gat te financieren als iemand drie jaar eerder met pensioen gaat? Denkt hij aan een spaarregeling?

De zware beroepen-discussie biedt al jaren geen oplossing vanwege de moeite om vast te stellen wat een zwaar beroep is. Hoe ziet de Minister dat?

Voor een duurzame inzetbaarheid en een Leven Lang Leren is 10 miljoen euro beschikbaar voor het verspreiden van kennis en het stimuleren van bewustwording. Het lid van de fractie-Den Haan vraagt de Minister of dit bedrag volstaat voor ca. 8,5 miljoen werkenden, waarvan een groot deel 50 jaar of ouder is.

In de brief aan uw Kamer is gemeld dat in het Pensioenakkoord afspraken gemaakt zijn over duurzame inzetbaarheid, die eraan moeten bijdragen dat alle werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken. Het kabinet heeft daarin fors geïnvesteerd door een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd en ook zijn voor duurzame inzetbaarheid zowel structurele middelen als tijdelijke middelen ten behoeve van een impuls beschikbaar gesteld. Daarnaast zijn ook afspraken gemaakt over de situatie waarin dat niet meer lukt en kunnen werkgevers onder voorwaarden tijdelijk de mogelijkheid krijgen om aan oudere werknemers die, bijvoorbeeld vanwege de zwaarte van het werk, niet kunnen doorwerken een uitkering aan te bieden waarmee ze eerder kunnen uittreden. Het kabinet introduceerde hiertoe voor de periode 2021 tot en met 2025 een tijdelijke fiscale drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU). Om sociale partners te ondersteunen bij het maken van integrale sectorale maatwerkafspraken rondom duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden, stelt het kabinet bovendien 1 miljard euro aan subsidie beschikbaar via de subsidieregeling MDIEU. Voor werknemers die gebruik willen maken van deze regeling en drie jaar voor de AOW-leeftijd stoppen met werken, is er in beginsel geen sprake van een AOW-gat (in de zin van overbrugging van de jaren tot aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd), omdat werkgevers hen een bijdrage kunnen bieden ter hoogte van de AOW voor alleenstaanden.

In het Pensioenakkoord is een oplossing gevonden voor het vraagstuk over zware beroepen door de afspraak dat het aan werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties in sectoren zelf is om te bepalen wat valt aan te merken als zwaar werk in hun sector of branche. De sociale partners bepalen – al dan niet bij cao – aan welke werknemers zij een uitkering voor eerder uittreden willen aanbieden, omdat doorwerken tot het bereiken van de AOW-leeftijd voor hen niet lukt.

Voor het meerjarig investeringsprogramma Duurzame Inzetbaarheid en Leven Lang Ontwikkelen is tien miljoen euro per jaar gereserveerd. Hiermee zijn er ruim middelen beschikbaar voor een subsidieregeling ter bevordering van kennisontwikkeling en toepassing, kennisontsluiting en bewustwordingscommunicatie op deze onderwerpen. Onderdeel van de subsidieregeling zal zijn stevige evaluatie en monitoring waardoor toepasbare kennis met anderen gedeeld kan worden zodat er zo breed mogelijk geprofiteerd kan worden van de activiteiten.

Dit programma bestaat naast staand beleid op deze terreinen en naast regelingen zoals MDIEU en SLIM.

In de brief wordt uitgegaan van 10 procent opname bij pensioen. Het lid van de fractie-Den Haan vindt dat haaks staan op de verplichtstelling. Waarom bemoeit de overheid zich enerzijds met een goede verplichte oudedagsvoorziening, maar mag iemand anderzijds opeens pensioengeld opnemen? Dit suggereert dat iemand te veel heeft opgebouwd. Kan de Minister hier uitleg over geven?

In het Pensioenakkoord is de afspraak opgenomen om mogelijk te maken dat mensen op pensioeningangsdatum maximaal 10 procent van de waarde van hun ouderdomspensioen mogen opnemen als bedrag ineens. Deze afspraak is inmiddels in wetgeving omgezet, door het parlement aanvaard en gepubliceerd in het Staatsblad.24 Ik vind het belangrijk te benadrukken dat het opnemen van een bedrag ineens een vrijwillige keuze van een deelnemer is. Als een deelnemer geen keuze maakt dan komt het bedrag ineens niet tot uitkering. Het uitgangspunt blijft hoe dan ook een levenslange uitkering, maar na opname van een bedrag ineens zal die uitkering wel wat lager zijn. Met de keuzemogelijkheid is tegemoetgekomen aan de behoefte die mensen hebben aan uitbreiding van de huidige keuzemogelijkheden bij pensioen. Het lid van de fractie-Den Haan vraagt of met het keuzerecht bedrag ineens niet wordt gesuggereerd dat een deelnemer te veel pensioen heeft opgebouwd. Gedurende het werkende leven bouwen mensen pensioen op voor de periode vanaf pensionering. Op voorhand is niet te voorspellen hoe de pensioenopbouw exact gaat lopen en wat de uiteindelijke pensioenopbouw op de pensioeningangsdatum gaat zijn. Daarom is pas op de pensioeningangsdatum duidelijk welk pensioenvermogen een deelnemer heeft opgebouwd. Op dat moment kan een deelnemer op een verantwoorde manier (nadat aan de voorwaarden is voldaan) besluiten om 10 procent of minder in één keer op te nemen. Of het opnemen van een bedrag ineens wenselijk is, is afhankelijk van de individuele situatie en aan de deelnemer om te beoordelen. Het keuzerecht suggereert in mijn optiek niet dat door een deelnemer 10% te veel pensioen wordt opgebouwd.

Met de huidige rente zorgt het aflossen van een hypotheek bij veel mensen nauwelijks voor lastenverlaging. Daarom pleit het lid van de fractie-Den Haan ervoor dat mensen 10 procent van hun pensioen kunnen opnemen voor het bekostigen van om- en bijscholing. Bijvoorbeeld tijdens het tweede deel van hun werkzame leven. Hoe ziet de Minister dat?

Het kunnen opnemen van 10 procent van het pensioen voor het bekostigen van om- en bijscholing betekent een opname tijdens het werkende leven, dus (ruim) voor pensionering. Bij het wettelijke keuzerecht bedrag ineens is bij de vormgeving expliciet gekozen om dit enkel mogelijk te maken op pensioeningangsdatum. Dit in verband met het risico op selectie-effecten. Daarbij komt dat het koppelen van een bedrag ineens aan een specifiek bestedingsdoel afbreuk doet aan het doel van keuzevrijheid en bovendien heel moeilijk te handhaven is. Of in het nieuwe stelsel naast bedrag ineens ook nieuwe, extra keuzemogelijkheden worden toegevoegd, is een politieke keuze. In het Pensioenakkoord hebben partijen afgesproken om de aandacht eerst te richten op het belangrijkste: namelijk een zorgvuldige transitie naar het nieuwe stelsel. Door stappen te zetten naar het nieuwe stelsel ontstaat er ruimte voor nieuwe keuzemogelijkheden. Daarmee wil ik niet zeggen dat we de mogelijkheid om tijdens het werkende leven pensioenvermogen aan te wenden voor om- en bijscholing moeten invoeren. Het voortijdig aanwenden van pensioenvermogen geeft huishoudens weliswaar meer mogelijkheden om te investeren in om- en bijscholing, maar zoals recent onderzoek naar diverse keuzemogelijkheden bij pensioen25 laat zien, zijn er voor de deelnemer risico’s verbonden aan het voortijdig gebruiken van pensioenvermogen. Denk hierbij aan het vervallen van het fiscaal voordeel, dat voor pensioensparen beschikbaar is, en prijsopdrijvende effecten in dit geval in de markt voor om- en bijscholing.

Daarnaast vindt het lid van de fractie-Den Haan het cruciaal dat het invaren rechtvaardig gebeurt.

Wat de Stichting van de Arbeid in haar brief stelt is niet nieuw. Het lid van de fractie-Den Haan is benieuwd hoe de Minister hierover denkt. Als hij deze lijn niet steunt hoe wil hij er dan voor zorgen dat zzp’ers zich gaan aansluiten en zorgen voor aanvullend pensioen?

De Stichting van de Arbeid heeft onderzoek gedaan naar de bestaande mogelijkheden voor zelfstandigen om binnen de tweede en derde pijler pensioen op te bouwen. De Stichting constateert onder meer dat zelfstandigen binnen de huidige wettelijke kaders beperkte toegang hebben tot de tweede pijler en concludeert dat het vergroten van de toegankelijkheid van de tweede pijler voordelen met zich meebrengt voor zelfstandigen. Deze constatering en conclusie onderschrijf ik en werk om deze reden experimenteerwetgeving uit waardoor het mogelijk wordt dat zelfstandigen zich vrijwillig aansluiten bij een pensioenregeling in de tweede pijler. Daarmee wordt de toegankelijkheid van de tweede pijler voor zelfstandigen dus verbreed.


X Noot
1

Kamerstuk 32 043, nrs. 549 en 554.

X Noot
2

Kamerstuk 32 043, nr. 559.

X Noot
3

Artikel 15 Pensioenwet.

X Noot
4

Stichting van de Arbeid, Pensioenopbouw zelfstandigen, 22 december 2020.

X Noot
5

Kamerstuk 32 043, nr. 556.

X Noot
6

Kamerstuk 32 043, nr. 559.

X Noot
9

Op www.internetconsultatie.nl/wettoekomstpensioenen zijn de 484 openbare reacties integraal beschikbaar.

X Noot
10

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
11

Kamerstuk 35 555, nr. 13.

X Noot
12

Kamerstuk 32 043, nr. 556.

X Noot
13

Kamerstuk 32 043, nr. 560.

X Noot
14

Kamerstuk 32 043, nr. 520.

X Noot
15

De uitzonderingsbepaling wordt in lijn gebracht met hetgeen bepaald is voor andere sectoren omdat de uitzonderingsbepaling beschreven is in termen van weken en de administraties in de uitzendsector werken in termen van weken in plaats van maanden.

X Noot
16

Kamerstuk 32 043, nr. 556.

X Noot
17

Kamerstuk 32 043, nr. 560.

X Noot
19

Zie onder andere: W. Zwinkels, M. Knoef, J. Been, K. Caminada, K. Goudswaard, Zicht op zzp-pensioen, Netspar Design Paper 91, november 2017 en Min. SZW [et al.] (2013) Pensioen van zelfstandigen: Onderzoek naar de oorzaken van beperkte pensioenopbouw van zelfstandigen en mogelijke oplossingsrichtingen hiervoor, januari 2013.

X Noot
20

Netspar Design Paper 91, W. Zwinkels, M. Knoef, J. Been, K. Caminada, K. Goudswaard, Zicht op zzp-pensioen, november 2017.

X Noot
21

Kamerstuk 32 043, nr. 559.

X Noot
22

Kamerstuk 32 043, nr. 559.

X Noot
23

Kamerstuk 29 544, nr. 1044.

X Noot
25

Kamerstuk 32 043, nr. 561.

Naar boven