32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 358 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2017

De pensioenfondsen hebben een turbulent jaar achter de rug. De financiële positie van de pensioenfondsen heeft het afgelopen jaar grote schommelingen laten zien. In de eerste drie maanden van 2016 daalde de gemiddelde dekkingsgraad van alle fondsen met ongeveer 8%-punt. Dit werd met name veroorzaakt door een forse daling van de rente. Veel mensen maakten zich zorgen over mogelijke kortingen van pensioenfondsen. Samen met de sector, sociale partners, DNB en CPB heb ik daarom de situatie nauwgezet in de gaten gehouden. In het voorjaar heb ik de Kamer geïnformeerd over het aantal fondsen dat bij de stand van de dekkingsgraden aan het einde van het eerste kwartaal zou moeten korten in 2017 (Kamerstuk 32 043, nr. 312). Aan het eind van het derde kwartaal hebben we deze exercitie herhaald. In beide gevallen was er sprake van een scenario waarbij ruim 2 miljoen deelnemers met een korting zouden worden geconfronteerd. Tevens heb ik geschetst welke mogelijkheden de verschillende partijen kunnen benutten om met een dergelijke situatie om te gaan en gewezen op de onderscheiden verantwoordelijkheden.

Bijna geen kortingen in 2017

De laatste maanden van 2016 is, als gevolg van gestegen aandelenkoersen en een stijgende rente, de gemiddelde actuele dekkingsgraad van de fondsen fors gestegen. Eind 2016 blijkt de gemiddelde dekkingsgraad op het niveau van eind 2015 te zijn beland (circa 102%). Als gevolg van deze positieve ontwikkelingen hoeven 285 van de 290 onder toezicht staande pensioenfondsen sowieso geen kortingen door te voeren in 2017. Op basis van de door de fondsen gerapporteerde cijfers per jaareinde 2016, heeft DNB berekend dat maximaal vijf fondsen in 2017 mogelijk een beperkte korting hoeven door te voeren, van minder dan 1%1. Dit betreft fondsen met relatief weinig deelnemers: het gaat om 0,1% van het totaal aantal deelnemers en 0,1% van het aantal gepensioneerden met pensioenaanspraken in de tweede pijler. Deze vijf vormen een bovengrens: DNB houdt in de berekening geen rekening met eventuele beleidswijzigingen die fondsen of sociale partners nog kunnen besluiten door te voeren, zoals bijvoorbeeld een premieverhoging of een bijstorting van de werkgever, waardoor een korting niet nodig is. Ook wordt in deze analyse geen rekening gehouden met de verhoging van de pensioenrichtleeftijd vanaf 2018, waardoor de premies kunnen dalen ten opzichte van de huidige situatie. Fondsen of sociale partners kunnen besluiten deze vrijval in te zetten om de financiële positie te verbeteren. In de herstelplannen kunnen de kortingsfondsen beleidskeuzes maken waardoor de financiële situatie verbetert. DNB heeft contact gehad met de kortingsfondsen. Een aantal van deze fondsen heeft aangegeven er alles aan te zullen doen om de mogelijke korting te voorkomen. Fondsen dienen uiterlijk 1 april een herstelplan in te dienen bij DNB. Pas na het beoordelen van de herstelplannen zal op 1 juni duidelijk worden of deze vijf fondsen werkelijk een korting moeten doorvoeren en wat de omvang van deze korting zal zijn.

Financieel toetsingskader zorgt voor stabiliteit

De schommelingen van het afgelopen jaar in de financiële positie van pensioenfondsen tonen aan dat pensioenfondsen sterk afhankelijk zijn van de ontwikkelingen in de financiële markten, met name als het gaat om de rente. Zoals ook aangegeven bij de najaarsrapportage heeft het CPB in een recente studie laten zien dat dit voor elk kapitaalgedekt stelsel geldt. Belangrijk is vooral hoe pensioenfondsen om kunnen gaan met deze schommelingen. Met de aanpassing van het financiële toetsingskader is hier specifiek naar gekeken. Zo is er door de geïntroduceerde herstelsystematiek niet langer sprake van abrupte en forse kortingen.

Niet alle landen met een kapitaalgedekt stelsel gaan op dezelfde manier om met veranderingen op de financiële markten. In andere landen met uitkeringsovereenkomsten, zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, zijn er pensioenfondsen waarvan de dekkingsgraden gedaald zijn naar zo’n 70% en deelnemers met forse kortingen worden geconfronteerd. Daarnaast is het effect van een lage rente ook te zien in landen met premieovereenkomsten, waar deelnemers een rendementsgarantie krijgen of een rentedaling verwerkt wordt bij het inkopen van een pensioenuitkering. In Zwitserland is afgelopen najaar bekend gemaakt dat toekomstige uitkeringen met 12% worden gekort en in Denemarken is het gegarandeerd rendement bijgesteld tot 0%, wat betekent dat deelnemers alleen de minimale garantie hebben dat ze hun inleg terug zien.

Verlengen hersteltermijn niet nodig en niet opportuun

Het kabinet heeft in de najaarsrapportage de mogelijkheden en keuzes in kaart gebracht om met een situatie van mogelijke kortingen om te gaan (Kamerstuk 32 043, nr. 347). Daarbij heeft het kabinet de mogelijkheid benoemd om de hersteltermijn te verlengen. Artikel 142 van de Pensioenwet biedt de ruimte om in uitzonderlijke economische omstandigheden, waardoor een groot aantal pensioenfondsen niet meer kan voldoen aan de verplichtingen, de hersteltermijn te verlengen na overleg met de toezichthouder. Bij de najaarsrapportage heeft DNB in kaart gebracht wat het verlengen van de hersteltermijn zou betekenen voor de kans op korten en heeft het CPB de generatie-effecten berekend. Bij de huidige economische situatie vind ik het om twee redenen niet opportuun om de hersteltermijn te verlengen. In de eerste plaats is er sprake van een zeer beperkt aantal fondsen dat mogelijk met een korting wordt geconfronteerd. In de tweede plaats vind ik het criterium van bijzondere economische omstandigheden op dit moment niet verdedigbaar, aangezien de financiële positie van pensioenfondsen eind 2016 gelijk is aan die van eind 2015 en de economische situatie gedurende 2016 is verbeterd. Ik zie daarom geen aanleiding om gebruik te maken van de mogelijkheid om de hersteltermijn te verlengen.

Positie fondsen komende jaren

Het goede nieuws dat het aantal fondsen dat dit jaar vermoedelijk zal moeten korten zeer beperkt blijft, neemt niet weg dat de meerderheid van de fondsen (ongeveer 85%) zich in een tekortsituatie bevindt (de dekkingsgraad bevindt zich onder het vereist eigen vermogen). Fondsen streven naar een geïndexeerd pensioen. Om dat waar te kunnen maken is in veel gevallen een dekkingsgraad van ruim 120% benodigd. De gemiddelde dekkingsgraad van alle fondsen is op dit moment 102%. Indexatie is voor veel deelnemers en gepensioneerden nog uit zicht. Ook blijft het risico aanwezig dat fondsen onvoorwaardelijke kortingen moeten doorvoeren als de dekkingsgraad vijf jaar aaneengesloten onder het minimaal vereist eigen vermogen zit (104,2%).

Dichten kloof verwachtingen en uitkomsten

In 2017 wordt de overgrote meerderheid van de fondsen en de deelnemers niet geconfronteerd met een korting van de pensioenen. De komende jaren zal het kabinet samen met de sector, sociale partners, DNB en CPB de financiële positie van pensioenfondsen nauwgezet blijven volgen. Het kabinet heeft de voorbereidingen getroffen om het stelsel toekomstbestendig te maken voor de 21e eeuw. Een nieuw stelsel kan natuurlijk geen extra geld creëren voor pensioenfondsen. Wel kan het ervoor zorgen dat deelnemers meer duidelijkheid krijgen over wat zij wel en niet mogen verwachten van hun pensioen en kan het sociale partners de mogelijkheid geven om anders met de afweging tussen premie, risico en ambitie om te gaan. De kloof tussen verwachtingen en uitkomsten moet worden gedicht. Een nieuw type pensioenovereenkomst kan daarbij helpen. De sociale partners zijn daarbij vooral aan zet. Het is van belang dat zij in SER-verband de komende periode stappen zetten zodat een volgend kabinet wettelijke verankering vorm kan geven.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven