32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 261 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 juni 2015

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 13 februari 2015 over het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met aanpassing van de regels bij waardeoverdracht (Kamerstuk 32 043, nr. 252).

De vragen en opmerkingen zijn op 2 maart 2015 aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 24 juni 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk

Inhoudsopgave

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

1.

Vragen van de leden van de VVD/D66/GroenLinks-fracties

2

 

2.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

2

 

3.

Vragen van de leden van de 50PLUS-fractie

4

       

II

Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

5

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Vragen van de leden van de VVD/D66/GroenLinks-fracties

De leden van de fracties van de VVD-, D66- en GroenLinks-fracties hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Deze leden zijn tevreden dat middels het amendement-Klaver, Lodders en Van Weyenberg (Kamerstuk 33 972, nr. 51) de waardeoverdrachtsperiode is omgezet van zes maanden na een baanwissel tot een onbeperkte periode. Dit amendement bevatte een mogelijkheid om door middel van een algemene maatregel van bestuur (AMvB) nadere eisen te stellen. De genoemde leden hebben nog enkele vragen over deze AMvB, die zij de Staatssecretaris hierbij voorleggen.

Klopt het dat de Staatssecretaris heeft gekozen om de datum van indiensttreding te kiezen bij een waardeoverdracht en niet voor de datum van aanvraag? Zo ja, kan de Staatssecretaris aangeven waarom hier voor gekozen is? Dat betekent dat bijvoorbeeld bij een aanvraag vijf jaar na het verlaten van een werkgever er een aanvraag wordt gedaan, maar dat de overdrachtsdatum dan op vijf jaar eerder wordt gebaseerd. De leden van genoemde fracties menen dat dit in de praktijk tot eventuele uitvoeringsproblemen kan leiden, zoals langjarig terugrekenen en gedragseffecten. Kan de Staatssecretaris hier op reageren, zo vragen de genoemde leden.

De leden van deze fracties vinden het belangrijk dat ook met de financiële situatie van de werkgever rekening gehouden wordt. Daarom is bij kleine werkgevers een maximum van bijbetaling bij € 15.000 of 10% van de overdrachtswaarde. Ook grote werkgevers kunnen in de problemen komen bij een grote waardeoverdracht. Deze leden vinden het niet goed te verdedigen dat grote werkgevers financiële problemen krijgen door een bijbetaling bij waardeoverdracht. Echter houdt de huidige pensioenwet (art. 72c) daar al rekening mee. Daarin worden grote werkgevers in die situatie beschermd. De hier aan het woord zijnde leden zien dan ook niet direct in waarom de uitbreiding (€ 15.000 en 10%) nu ook voor grote (en dus alle) werkgevers gaat gelden. Kan de Staatssecretaris daar op ingaan, zo vragen de genoemde leden.

2. Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. De leden waarderen het amendement-Klaver, Lodders en Van Weyenberg om de termijn van zes maanden voor waardeoverdracht uit de wet te schrappen. Zij hebben echter nog enkele vragen over de aanvullende regels die nu bij waardeoverdracht worden geïntroduceerd.

De leden begrijpen dat er rekening gehouden moet worden met overgangsrecht en calculerend gedrag. Zij kunnen zich vinden in de constructie dat de onbepaalde aanvraagtermijn alleen geldt indien baanwisseling ertoe leidt dat vanaf 1 januari 2015 pensioenaanspraken worden verworven in een nieuwe pensioenregeling.

Klopt het, zo vragen deze leden, dat door voorliggend ontwerpbesluit de waarde die wordt overgedragen wordt gebaseerd op het moment van baanwissel en niet zoals nu gebaseerd op het moment van het aanvragen van de waardeoverdracht. Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?

Deelt de Staatssecretaris de mening van de leden dat het onwenselijk is als deelnemers onbeperkt offertes voor waardeoverdracht kunnen aanvragen? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid het opvragen van offertes per jaar te maximeren, zo vragen genoemde leden.

Het bevreemd deze leden dat de tijdelijke beperking van waardeoverdracht bij bijbetalingsproblematiek van meer dan € 15.000,– en meer dan 10% van de overdrachtswaarde ook van toepassing wordt op de overige werkgevers. De leden hadden bij de introductie van de tijdelijke regeling al de nodige twijfels over het nut hiervan. Immers, bij (dreiging van) faillissement is waardeoverdracht al niet mogelijk (artikel 72 Pensioenwet). Het schrappen van de zes-maandentermijn voor waardeoverdracht leidt volgens de leden niet per se tot meer bijbetalingslasten bij werkgevers, omdat werknemers ook in de huidige situatie alle vorige pensioenopbouw kunnen overdragen naar de nieuwe pensioenregeling. Alleen was de periode waarbinnen dit moest gebeuren beperkt. Alleen in die situaties waar de werknemer te laat is geweest met waardeoverdracht én de nieuwe regeling aantrekkelijker is dan de oude, zullen er meer gevallen van waardeoverdracht plaatsvinden. Maar ook in deze situaties is waardeoverdracht nu mogelijk bij een volgende stap in de carrière. De leden zijn van mening dat werkgevers niet te maken krijgen met hogere bijbetalingslasten nu de zes-maandentermijn voor waardeoverdracht geschrapt is.

In hoeverre is de tijdelijke beperking per 1 januari 2013 van het besluit waardeoverdracht eigenlijk nuttig geweest? Hoeveel keer heeft er geen waardeoverdracht plaatsgevonden sinds 1 januari 2013, toen kleine werkgevers niet meer altijd meer hoefden mee te werken aan waardeoverdracht, omdat de bijbetaling meer dan € 15.000,– bedroeg en meer dan 10% van de overdrachtswaarde? Is sinds 1 januari 2013 de urgentie gebleken van de tijdelijke beperking waardeoverdracht voor kleine werkgevers, waar toenmalig Minister SZW zelf ook al de nodige vraagtekens bij plaatste, zo willen deze leden weten.

In hoeverre, zo vragen genoemde leden, werd in de tijdelijke regeling gehouden met de situatie waarin de kleine werkgevers de bijbetalingslasten wel konden voldoen (en niet vielen onder artikel 72 van de Pensioenwet), maar hierdoor in grote financiële problemen zouden kunnen komen. Het in grote financiële problemen raken, staat volgens de leden nergens vermeld in de tijdelijke regeling. Klopt dit, zo informeren zij.

Deelt de staatsecretaris de mening van deze leden dat verzekeraars zelf het risico aangaan wat betreft de rekenrente in verzekeringscontracten, en dat zij dus ook de consequenties moeten accepteren als de actuele rente lager ligt dan in het contract is afgesproken? Klopt het dat er sprake is van bijbetalingsproblematiek als er een verzekeraar is betrokken bij de waardeoverdracht, omdat zij een hogere reservering treffen voor de pensioenopbouw dan zij bij waardeoverdracht bereid zijn mee te geven? Waarom zijn verzekeraars niet verplicht om de totale reservering over te dragen als zij een hoger rentepercentage in pensioencontracten zijn overeengekomen? De bijbetalingsproblematiek voor werkgevers kan sterk worden verminderd als verzekeraars de reservering gewoon overdragen. Deelt de Staatssecretaris deze mening? Zo nee, waarom niet?

De genoemde leden vragen waarom de rentetermijnstructuur (rts) van 1 oktober van het voorgaande jaar bij waardeoverdracht gebruikt moet worden. Waarom kan niet de actuele rts gebruikt worden? Zeker nu 1 oktober 2014 nog viel binnen de periode waarin de rente over drie maanden werd gemiddeld, en per 2015 deze drie-maandsmiddeling niet meer geldt, levert dit een vertekend beeld op voor waardeoverdrachten in 2015.

Wanneer, zo vragen deze leden, kan de Tweede Kamer de herziening van de waardeoverdracht tegemoet zien.

3. Vragen van de leden van de 50PLUS-fractie

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van dit ontwerpbesluit. Het lid van deze fractie constateert dat met dit besluit beperkt uitvoering wordt gegeven aan het mede door hem gesteunde amendement dat de aanleiding vormt voor dit ontwerpbesluit.

Het amendement-Klaver, Lodders en van Weyenberg over individuele waardeoverdracht regelt, dat de termijn van zes maanden komt te vervallen waarbinnen een deelnemer een verzoek moet doen om het proces van een bepaalde mogelijkheid van waardeoverdracht in gang te zetten. Het amendement voorziet er tevens in, dat nadere eisen en voorwaarden aan waardeoverdracht kunnen worden geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Het lid van deze fractie wijst er op dat dit amendement is ingediend vanuit de gedachte dat waardeoverdracht in veel gevallen een verbetering betreft voor deelnemers en dat het onwenselijk is, dat de mogelijkheden voor waardeoverdracht te veel worden beperkt. In de toelichting bij het amendement wordt vermeld dat pensioendeelnemers te allen tijde over moeten kunnen gaan tot waardeoverdracht «zolang het pensioenfonds niet kampt met een te lage dekkingsgraad». Dit draagt ook bij aan een beter zicht op de ontwikkeling van de waarde van het pensioen voor deelnemers.

Het lid van deze fractie constateert dat in het ontwerpbesluit inderdaad de beperkende termijn voor overdracht van overwaarde van zes maanden komt te vervallen. Tegelijk echter wordt de mogelijkheid om waardeoverdracht te allen tijde te kunnen doen gelijk weer ingeperkt.

Voorwaarde voor overdracht wordt toegestaan, indien baanwisseling ertoe leidt dat vanaf 1 januari 2015 pensioenaanspraken worden verworven in een nieuwe pensioenregeling. De regeling van de beperking van bijbetalingslasten voor de kleine werkgevers per 1 januari 2015, zal bovendien worden uitgebreid naar alle werkgevers.

Het lid van deze fractie is van mening dat deze belangrijke beperkende voorwaarden nog onvoldoende door de Staatssecretaris worden gemotiveerd. Kan dit alsnog gebeuren? Kan nader onderbouwd worden dat uitvoering van het amendement leidt tot een opeenhoping van gevallen van waardeoverdracht en forse liquiditeitsproblemen en wellicht zelfs continuïteitsproblemen, óók bij grote werkgevers? Gevraagd wordt met name aan te tonen, dat continuïteitsproblemen kunnen ontstaan voor grote werkgevers.

Kan in dit verband ingegaan worden op het aantal (verwachte) en gerealiseerde waardeoverdrachten, en de daarmee gemoeide kosten? Hoeveel «achterstallige» waardeoverdrachten zijn er momenteel? Welke bijbetalingen kunnen hiermee gemoeid zijn? Is naar dit alles na 2010 nog onderzoek gedaan, zijn er inmiddels recentere gegevens, zo informeert het genoemde lid.

Ook vraagt dit lid, of grote werkgevers niet reeds voldoende beschermd worden tegen financieel niet haalbare bijbetalingen, via artikel 72c van de Pensioenwet.

Het genoemde lid stelt met de Pensioenfederatie vast, dat dit besluit er toe kan leiden dat deelnemers vanuit een verzekerde regeling geen enkel recht meer hebben op waardeoverdracht. Volgens het lid van deze fractie was dat niet de bedoeling van dit amendement.

Het lid van deze fractie wijst er op, dat de oorzaak van mogelijk hoge noodzakelijke bijbetalingen mede gelegen is in de lage rente van dit moment. De gedaalde rente kan er bij pensioenen in verzekerde regelingen toe leiden, dat de betaalde premies ver onder de economische waarde liggen die een pensioenfonds bij waardeoverdracht nodig heeft. Verzekeraars echter, kunnen bij overdracht naar een pensioenfonds volstaan met overdracht van ingelegde premies. Werkgevers moeten vervolgens het gat opvullen, wat kan leiden tot zeer forse bijbetalingen. Het lid van deze fractie kan zich voorstellen, dat verzekeraars de economische waarde van de polis bij waardeoverdracht ter beschikking zouden moeten stellen, en niet de ingelegde premie. Wellicht zijn andere oplossingen denkbaar. Maar vooral voor dit deel van de overdrachtsproblematiek zal spoedig een oplossing moeten worden gevonden. Kan de Staatssecretaris dieper op dit vraagstuk ingaan? Welke stappen gaat zij ondernemen, zo vraagt dit lid.

Het genoemde lid vraagt nog aandacht voor mogelijke knelpunten in de uitvoering van de voorgestelde regeling. Dit lid constateert met de Pensioenfederatie, dat de overdrachtsdatum de datum van aanvraag van de waardeoverdracht zou moeten zijn, in plaats van de datum van indiensttreding. In de huidige vorm leidt het wetsvoorstel in de toekomst mogelijk tot aanzienlijke uitvoeringsproblemen, doordat een groot gat kan ontstaan, tussen de indiensttreding en het moment van waardeoverdracht. Graag ontvangt dit lid hierop een reactie.

Tot slot merkt het lid van deze fractie op dat waardeoverdracht een complex vraagstuk is. Zinvolle waardeoverdracht tegen niet te hoge kosten staat of valt met goede voorlichting en grondige informatie en kennis bij alle betrokken partijen. Vooral bij werknemers ontbreekt het daar nog al eens aan. Vraag is vaak ook wie voor het advies moet betalen. Is de Staatssecretaris voornemens, bij de voorziene brede aanpassing van de regels voor waardeoverdracht, ook goed te kijken naar het informatie- en communicatie-aspecten van dit pensioenvraagstuk, zo wil het genoemde lid weten.

II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

De leden van de fracties van de VVD, D66 en GroenLinks vragen of het klopt dat voor de overdrachtsdatum bij waardeoverdracht in het ontwerpbesluit is gekozen voor de datum van indiensttreding en niet voor de datum van de aanvraag. Zij vragen waarom hiervoor is gekozen. Deze leden menen dat deze keuze in de praktijk tot eventuele uitvoeringsproblemen kan leiden, zoals langjarig terugrekenen en gedragseffecten en vragen hierop een reactie. De leden van de fracties van de PvdA vragen ook of het klopt dat in het ontwerpbesluit die overdrachtsdatum is gebaseerd op het moment van de baanwissel en niet zoals nu op het moment van het aanvragen van de waardeoverdracht. Het lid van de fractie van 50 PLUS constateert dat de overdrachtsdatum de datum van de waardeoverdracht zou moeten zijn in plaats van de datum van indiensttreding. Dit lid stelt dat in de huidige vorm dit wetvoorstel (bedoeld zal zijn het ontwerpbesluit) in de toekomst mogelijk leidt tot aanzienlijke uitvoeringsproblemen, doordat een groot gat kan ontstaan tussen de indiensttreding en het moment van waardeoverdracht. Dit lid vraagt hierop een reactie.

De overdrachtsdatum bij waardeoverdracht is vanaf de totstandkoming van de rekenregels waardeoverdracht in 1994, de datum waarop de deelnemer aanvangt in de nieuwe pensioenregeling. Deze overdrachtsdatum is thans opgenomen in artikel 1 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. In het ontwerpbesluit was de overdrachtsdatum bij waardeoverdracht niet aangepast ten opzichte van de bestaande regeling over waardeoverdracht.

Ik deel het standpunt dat het vervangen van de huidige overdrachtsdatum (het moment waarop de deelnemer aanvangt in de nieuwe pensioenregeling) door het moment van de aanvraag van de waardeoverdracht, de uitvoeringsproblemen voor pensioenuitvoerders vermindert. Ik ben daarom bereid het ontwerpbesluit in die zin aan te passen.

Ik teken hierbij aan dat het vervangen van de overdrachtsdatum in de bestaande regelgeving door het moment waarop de aanvraag om waardeoverdracht wordt gedaan, de gevolgen van het amendement van de leden Klaver, Lodders en Van Weyenberg (Kamerstuk 33 972, nr. 51), namelijk het gevaar van calculerend gedrag en daardoor het gevaar van stapeling van gevallen van waardeoverdracht in combinatie met de bijbetalingsproblematiek per geval, niet wegneemt.

Voorts leidt het vervangen van de huidige overdrachtsdatum door het moment van de aanvraag van de waardeoverdracht ertoe dat waardeoverdracht niet meer direct gerelateerd is aan de baanwissel maar wordt bepaald door andere factoren. Dat betekent dat het stelsel van waardeoverdracht steeds verder verwijderd raakt van het oorspronkelijke doel ervan: het voorkomen van pensioenverlies bij eindloonregelingen bij baanwissel. Ik zal er voor zorgen dat dergelijke gevolgen bij de fundamentele discussie over waardeoverdracht nader aan de orde komen.

De leden van de fracties van de VVD, D66 en GroenLinks vinden het belangrijk dat ook met de financiële situatie van de werkgever rekening gehouden kan worden en vinden het niet goed te verdedigen dat grote werkgevers financiële problemen krijgen door een bijbetaling bij waardeoverdracht. Deze leden vragen erop in te gaan dat grote werkgevers al worden beschermd door artikel 72, onderdeel c, van de Pensioenwet en stellen niet direct in te zien waarom het maximum van de bijbetaling bij kleine werkgevers van € 15.000 of 10% van de overdrachtswaarde nu ook voor grote (en dus voor alle) werkgevers gaat gelden. Ook de leden van de fracties van de PvdA en van 50 PLUS vragen daarnaar.

Ik deel het standpunt van de leden van de fracties van de VVD, D66 en GroenLinks dat het niet goed te verdedigen is dat grote werkgevers financiële problemen krijgen door een bijbetaling bij waardeoverdracht. Ik meen dat het in geen geval te verdedigen is dat een werkgever door waardeoverdracht in financiële problemen komt. Waardeoverdracht komt bij alle werkgevers voor. Grote werkgevers zullen meer gevallen van waardeoverdracht kennen dan kleine werkgevers.

Artikel 72, onderdeel c, van de Pensioenwet geldt voor alle werkgevers. De bepaling voorziet in een uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met de financiële positie van de werkgever. De plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang de overdragende pensioenuitvoerder een verzekeraar is en de financiële toestand van die werkgever aanvullende bijdragen inzake waardeoverdracht niet toelaat blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan die onderneming van de werkgever verbonden registeraccount of accountant-administratieconsulent. Artikel 72, onderdeel c, Pensioenwet heeft echter betrekking op werkgevers die in een slechte financiële positie verkeren en daardoor niet in staat zijn om aanvullende bijdragen te betalen. Ik ben van mening dat ook financieel meer gezonde werkgevers niet in de problemen mogen komen als gevolg van de bijbetalingslasten van waardeoverdracht. Ik heb daarbij uitdrukkelijk betrokken de vaststelling dat de oorspronkelijke doelstelling van waardeoverdracht, het voorkomen van pensioenverlies bij baanwisseling, buiten beeld is geraakt na de overgang van eind- naar middelloonregelingen. Om die reden is ervoor gekozen om het maximum van de bijbetaling voor alle werkgevers te laten gelden.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de mening wordt gedeeld dat het onwenselijk is als deelnemers onbeperkt offertes voor waardeoverdracht kunnen aanvragen. Deze leden vragen of er de bereidheid is het opvragen van offertes per jaar te maximeren.

Het vragen van een opgave van pensioenaanspraken (hierna: «aanvragen van een offerte») is geregeld in artikel 71, derde lid, PW. Het amendement waarmee de termijn van 6 maanden is komen te vervallen, heeft het punt van het aantal offertes niet geadresseerd.

De mogelijkheid om het aantal offertes te maximeren kan de administratieve lasten voor de pensioenuitvoerders beperken. Het maximeren van het aantal offertes neemt evenwel het boven aangegeven gevaar niet weg dat pensioenkapitaal onderhevig wordt aan calculerende overwegingen van een deelnemer. Om die reden zal ik in het ontwerpbesluit geen maximering voor het aantal aan te vragen offertes opnemen. Wel zal ik in overleg met pensioenuitvoerders monitoren of in de praktijk misbruik van deze regeling voorkomt. Als op termijn zou blijken dat zich misbruik van de regeling voordoet, zal ik alsnog overgaan tot het maximeren van het aantal offertes in de regelgeving.

De leden van de fractie van de PvdA vragen in hoeverre de tijdelijke beperking per 1 januari 2013 van het besluit van beperking bijbetalingslasten voor kleine werkgevers nuttig is geweest. Zij vragen hoeveel keer kleine werkgevers niet meer hoefden mee te werken aan waardeoverdracht, omdat de bijbetaling meer dan € 15.000,– bedroeg en meer dan 10% van de overdrachtswaarde. Zij vragen ook in hoeveel gevallen kleine werkgevers de bijbetalingslasten wel konden voldoen (en niet vielen onder artikel 72 van de Pensioenwet), maar hierdoor in grote financiële problemen zouden kunnen komen. De leden van de fractie van 50 PLUS vragen in dit verband in te gaan op het aantal (verwachte) en gerealiseerde waardeoverdrachten, en de daarmee gemoeide kosten. Deze leden vragen hoeveel «achterstallige» waardeoverdrachten er momenteel zijn. Zij vragen welke bijbetalingen hiermee gemoeid kunnen zijn. En zij vragen of naar dit alles na 2010 nog onderzoek is gedaan en of er inmiddels recentere gegevens zijn.

De door deze leden gevraagde gegevens zijn niet bekend omdat zij niet centraal worden bijgehouden. In het genoemde rapport «De Praktijk van waardeoverdracht», dat vooral betrekking heeft op de situatie in 2006 en 2007, is daarop ingegaan. Sindsdien is hiernaar geen nader onderzoek gedaan. In het advies van de adviescommissie pensioenrecht Nederlandse orde van advocaten van 3 november 20141 wordt gesteld dat gevallen bekend zijn waarin – jaren na uitdiensttreding – werkgevers die net niet als kleine werkgever worden beschouwd, worden aangesproken voor aanzienlijke bedragen (tot wel € 70.000). Deze commissie constateert dat die bedragen in geen verhouding staan tot de over te dragen pensioenaanspraken of het met de waardeoverdracht te dienen belang (dat feitelijk meestal niet meer inhoudt dan het samenvoegen van verspreid opgebouwde pensioenen, uit praktische overwegingen) en niet bijdragen aan een hoger pensioen voor de ex-werknemer, maar geen ander effect hebben dan het uitsluitend versterken van het vermogen van de verzekeraar die de bijbetaling ontvangt.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de mening wordt gedeeld dat verzekeraars zelf het risico aangaan wat betreft de rekenrente in verzekeringscontracten, en dat zij dus ook de consequenties moeten accepteren als de actuele rente lager ligt dan in het contract is afgesproken. Deze leden vragen of het klopt dat er sprake is van bijbetalingsproblematiek als er een verzekeraar is betrokken bij de waardeoverdracht, omdat zij een hogere reservering treffen voor de pensioenopbouw dan zij bij waardeoverdracht bereid zijn mee te geven. Deze leden vragen waarom verzekeraars niet verplicht zijn om de totale reservering over te dragen als zij een hoger rentepercentage in pensioencontracten zijn overeengekomen. Zij stellen dat de bijbetalingsproblematiek voor werkgevers sterk kan worden verminderd als verzekeraars de reservering gewoon overdragen.

Het lid van de fractie van 50PLUS stelt in dit verband dat het zich kan voorstellen, dat verzekeraars de economische waarde van de polis bij waardeoverdracht ter beschikking zouden moeten stellen, en niet de ingelegde premie. Dit lid stelt dat wellicht andere oplossingen denkbaar zijn, dat voor dit deel van de overdrachtsproblematiek spoedig een oplossing zal moeten worden gevonden en of dieper op dit vraagstuk kan worden ingegaan.

Ik meen dat deze vragen over de financieringsmethodieken die verzekeraars hanteren, vallen buiten dit kader dat betrekking heeft op het beperken van de gevolgen van het besluit de periode van 6 maanden te laten vervallen. Mocht immers worden besloten tot aanpassing van die financieringsmethodieken met het oog op waardeoverdracht, dan zal dat moeten leiden tot een algemene wijziging van de financieringsmethodieken van verzekeraars op dit terrein.

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom bij waardeoverdracht de rentetermijnstructuur (rts) van 1 oktober van het voorgaande jaar gebruikt moet worden en waarom niet de actuele rts.

Met het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Stb. 2006, 709) is erin voorzien dat de te hanteren rente bij waardeoverdracht wordt gebaseerd op marktwaardering. Hieronder wordt verstaan de rentetermijnstructuur die DNB publiceert in het kader van de berekening van de technische voorzieningen. Vervolgens is in de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaald dat, om uitvoerders voldoende tijd te geven de rente in hun systemen te verwerken, de rente in enig jaar wordt vastgesteld op 1 oktober in het jaar voorafgaand. De vastgestelde rente geldt vervolgens van 1 januari tot en met 31 december van het daaropvolgende kalenderjaar.

De leden van de fractie van de PvdA vragen wanneer de Tweede Kamer de herziening van de waardeoverdracht tegemoet kan zien.

Uw Kamer is op 1 mei jl. geïnformeerd over de actuele planning van diverse pensioendossiers (Kamerstuk 32 043, nr. 257). Daarin heb ik aangeven dat uw Kamer de fundamentele herziening waardeoverdracht in het eerste kwartaal van 2016 tegemoet kan zien.

De leden van de fractie van 50PLUS vragen tenslotte of het de bedoeling is bij de voorziene brede aanpassing van de regels voor waardeoverdracht, ook goed te kijken naar het informatie- en communicatie-aspecten van dit pensioenvraagstuk.

Dat zal inderdaad gebeuren.

Het ontwerpbesluit dat op 13 februari 2015 is voorgehangen, voorziet erin dat waardeoverdracht met onbepaalde termijn alleen is toegestaan als de baanwisseling ertoe leidt dat vanaf 1 januari 2015 pensioenaanspraken in een nieuwe pensioenregeling worden verworven. Dat ontwerpbesluit voorziet er tevens in dat de regeling van de beperking van bijbetalingslasten voor de kleine werkgevers van toepassing zal zijn op alle werkgevers als de baanwisseling ertoe leidt dat vanaf 1 januari 2015 pensioenaanspraken in een nieuwe pensioenregeling worden verworven.

Op deze voorzieningen, die met terugwerkende kracht worden gerealiseerd, kan worden geanticipeerd.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven