32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 257 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 mei 2015

Planning pensioenonderwerpen

In de afgelopen periode is op pensioenterrein een groot aantal wetsvoorstellen afgerond en inwerking getreden. Deze wetsvoorstellen, de aanpassing van het Witteveenkader, de introductie van het nettopensioen, de wet versterking bestuur pensioenfondsen en de verbetering van het financieel toetsingskader, hebben ten doel het pensioenstelsel te versterken.

De komende weken hoop ik dat de Eerste Kamer instemt met het wetsvoorstel Pensioencommunicatie (Kamerstuk 34 008) en zal het wetsvoorstel Algemeen pensioenfonds (Kamerstuk 34 117) in de Tweede Kamer behandeld kunnen worden. Daarnaast heeft het kabinet nog een wetsvoorstel in voorbereiding om opgebouwde pensioenafspraken in de derde pijler buiten beschouwing te laten voor de vermogenstoets van de bijstand, een wetsvoorstel ter wijziging van de WOR en een Amvb op het terrein van waardeoverdracht in verband met het vervallen van de 6 maandentermijn.

Naast deze wetstrajecten zal het kabinet komen met een hoofdlijnennota over de toekomst van het pensioenstelsel. De hoofdlijnennota zal naar verwachting in de tweede helft van juni aan uw Kamer aangeboden kunnen worden, waarbij ik wel een voorbehoud maak in verband met een zorgvuldige besluitvorming.

De complexiteit van de verschillende onderwerpen is groot en is het nodig om geregeld overleg te hebben met sociale partners en pensioenuitvoerders. Tegelijkertijd wordt er vanuit het pensioenveld en ook vanuit uw Kamer aandacht gevraagd voor actuele ontwikkelingen. Dat is logisch en onvermijdelijk gezien de ontwikkelingen in en rond het pensioenstelsel. De afronding van de aangenomen en lopende wetstrajecten, de implementatie ervan en de verzoeken die uw Kamer naar aanleiding daarvan heeft gedaan, leggen een fors beslag op de beschikbare capaciteit.

Tegen deze achtergrond is het noodzakelijk om periodiek de keuzes over wat wanneer kan worden geleverd tegen het licht te houden. Bijgevoegd is de actuele planning van de pensioenonderwerpen voor de komende maanden1. Op één onderdeel, het wetsvoorstel Optimalisering premieovereenkomst, zal ik hieronder uitgebreider ingaan, omdat ik eerder een voortgangsrapportage heb toegezegd. Hiermee voldoe ik tevens aan het verzoek in de brief van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 april jongsleden.

Voortgangsrapportage optimaliseren premieovereenkomst

Het optimaliseren van de premieovereenkomst heeft tot doel de contractspartijen (sociale partners) in staat te stellen om met de ingelegde premies een beter verwacht pensioenresultaat te realiseren. Dit is mogelijk door deelnemers niet te verplichten op pensioendatum hun kapitaal om te zetten in een vaste uitkering. Dat betekent wel dat de deelnemers ook in de uitkeringsfase beleggingsrisico’s blijven lopen. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is de bescherming van deelnemers tegen beleggingsrisico’s en andere risico’s. Het geoptimaliseerde wettelijk kader voor premieovereenkomsten moet een nieuw evenwicht bieden tussen contractsvrijheid en bescherming.

Na de aanbieding van de hoofdlijnennota is – in overleg met diverse partijen – gestart met de uitwerking van de in die nota geformuleerde randvoorwaarden en met de invulling van de bescherming van deelnemers. Daarbij is geïnventariseerd aan welke contractsvarianten in het veld behoefte bestaat. Om de complexiteit te beperken en een snelle implementatie te bespoedigen wordt de uitwerking beperkt tot premieovereenkomsten die een variabele levenslange uitkering mogelijk maken. Uitgezocht wordt welke bepalingen aan de beoogde optimalisatie van het wettelijk kader voor premieovereenkomsten in de weg staan en hoe deze op verantwoorde wijze kunnen worden aangepast. Daarbij wordt tevens bezien op welke wijze de randvoorwaarden voor de optimale premieovereenkomst in de regelgeving kunnen worden verankerd.

Bij de aanpassing van het wettelijk kader komen complexe juridische en uitvoeringstechnische vragen op, die in het wetsvoorstel beantwoord moeten worden. Voorbeelden daarvan zijn de concrete invulling van de zorgplicht voor pensioenuitvoerders, ingeval de deelnemer de verantwoordelijkheid krijgt voor de beleggingen tijdens de uitkeringsfase en van het «prudent person» beginsel dat uitvoerders van premieovereenkomsten bij hun beleggingsbeleid dienen te hanteren. Een ander voorbeeld betreft de vormgeving van de keuzemogelijkheden die de deelnemer in de optimale premieovereenkomst (minimaal) zou moeten hebben. Verder wordt onderzocht welke normering nodig is om te voorkomen dat de deelnemer met te grote schommelingen in het pensioen wordt geconfronteerd, alsmede hoe de optimale premieovereenkomst binnen het fiscale kader voor deze overeenkomsten is in te passen. Om onnodige complexiteit en versnippering van de regelgeving te voorkomen dient het wettelijk kader voor de optimale premieovereenkomst zo veel mogelijk consistent te zijn met dat voor andere pensioenovereenkomsten.

Met inbegrip van de afstemming met betrokken partijen en het inwinnen van commentaar bij de toezichthouders (AFM en DNB) duurt de afronding van het concept wetsvoorstel naar verwachting nog circa tien weken. Met de besluitvorming over en de formele vaststelling van het wetsvoorstel zijn naar verwachting nog circa vijf maanden gemoeid. Het wetsvoorstel kan in dat geval tegen het eind van dit jaar worden ingediend. Ik houd daarbij de mogelijkheid van een internetconsultatie tijdens de zomer open, mits dat past in het geschetste tijdpad.

Bij een voortvarende behandeling in beide Kamers kan het gewijzigde wettelijk kader voor premieovereenkomsten dan op 1 juli 2016 in werking treden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven