32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 178 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 november 2013

Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg over pensioenonderwerpen op 6 februari jl. (Kamerstuk 32 043, nr. 160), doe ik u hierbij de evaluatie van de tijdelijke regeling Pensioenknip (Stcrt. 2009, nr. 10855; hierna: regeling Pensioenknip) toekomen1. Deze regeling maakt het mogelijk om bij premie- en kapitaalovereenkomsten de uitkering op de ingangsdatum te splitsen («knippen») in een direct ingaande tijdelijke uitkering van maximaal vijf jaar en een daarop aansluitende levenslange uitkering. Pensioenknippen kan tot 1 januari 2014. Het doel van de knip is het voorkomen dat de pensioenuitkering op één moment moet worden ingekocht en afhankelijk is van de rente- en beurskoersen op dat moment.

Uitkomsten evaluatie

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft een effectevaluatie van de regeling Pensioenknip uitgevoerd. De evaluatie gaat in op de vraag in hoeverre de regeling Pensioenknip bijdraagt aan een hoger pensioen ten opzichte van directe aankoop van een levenslange pensioenuitkering. De werking, het gebruik en het effect van de regeling Pensioenknip zijn onderzocht.

Uit de evaluatie blijkt ten eerste dat het gebruik van de regeling Pensioenknip zeer beperkt is. Minder dan 1% van de werknemers die gebruik had kunnen maken van de regeling Pensioenknip, heeft hier daadwerkelijk voor gekozen. Het gaat om in totaal ongeveer 100 personen. Ten tweede blijkt dat deelnemers tot op heden geen financieel voordeel van de regeling Pensioenknip hebben kunnen ervaren. Binnenkort bereiken de eerste gebruikers de maximale termijn van vijf jaar en dient het resterende kapitaal te worden omgezet in een levenslange uitkering. Naar alle waarschijnlijkheid is het pensioen van deze gebruikers lager dan wanneer zij direct een levenslang pensioen hadden aangekocht. Voorts is het pensioenknippen complex, adviesgevoelig en leidt het gesplitst aankopen tot extra uitvoeringskosten voor de verzekeraar die uiteindelijk drukken op het rendement van de uitgestelde waarde. Het behalen van een hoger pensioen wordt hierdoor moeilijk.

Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat sinds de invoering van de regeling Pensioenknip de ontwikkelingen niet hebben stilgestaan. Ik wijs bijvoorbeeld op de mogelijkheid dat deelnemers sinds de invoering van de Pensioenwet een keuze hebben om via het «life-cycle» beleggen kapitaal op te bouwen (het afbouwen van beleggingsrisico’s naarmate de pensioendatum nadert) en op «duration matching» (het afstemmen van de looptijd van obligaties op de verwachte uitkeringsduur van het aan te kopen pensioen). Deze mogelijkheden hebben de afgelopen jaren hun volledige werking in de praktijk gekregen.

Conclusie

De bovenstaande uitkomsten overwegend, ben ik tot de conclusie gekomen dat het beoogde doel van de regeling Pensioenknip niet is gerealiseerd. De regeling vindt zijn oorsprong in het slechte beleggingsjaar 2008. De verwachte voordelen van de regeling Pensioenknip waren dat de rentestand zou stijgen waardoor een deelnemer na enkele jaren het restkapitaal zou kunnen aanwenden tegen een hogere rentestand. Terugkijkend constateer ik dat de rentestand verder is gedaald in plaats van gestegen. De vooruitzichten zijn momenteel niet beter dan ten tijde van introductie van de tijdelijke regeling.

Ik zie daarom geen reden om de regeling Pensioenknip te verlengen of aan te passen. Ook zie ik geen toegevoegde waarde in de mogelijkheid van het meermaals knippen. Gegeven de kenmerken van de huidige regeling Pensioenknip is niet bij voorbaat de vraag te beantwoorden of de werknemer baat heeft bij het meermaals knippen. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2014 geen gebruik meer kan worden gemaakt van de mogelijkheid om het pensioen te splitsen. De regeling Pensioenknip blijft in stand tot 1 januari 2019 voor de huidige gebruikers.

Nadere analyse

Ik ben bereid om in overleg met marktpartijen te bezien of de overgang naar de uitkeringsfase langs een andere weg kan worden vormgegeven.

In dat verband wijs ik ook op het volgende. In Kamervragen van het lid Lodders (VVD) is vorig jaar de mogelijkheid van banksparen voor het aankopen van het pensioen aan de orde gesteld (Kamervragen d.d. 10 april 2012). De toenmalige Minister van SZW heeft in antwoord daarop aangegeven dat het aan marktpartijen is om te bekijken of en hoe bij banksparen het pensioen in de uitkeringsfase zou kunnen worden gesplitst in een bancair deel en een verzekeringsdekking, en hoe en waar het langlevenrisico in de uitkeringsfase verzekerd zou kunnen worden. Daarbij zouden marktpartijen ook kunnen aangeven hoe het opsplitsen van het pensioencontract kostentechnisch aantrekkelijk kan zijn. Tot nu toe is geen informatie van marktpartijen ontvangen. De betreffende marktpartijen zullen daarom niet alleen door het Ministerie van Financiën en het Ministerie van SZW worden verzocht om de bovenstaande punten te analyseren, maar ook om -voor zover daaraan behoefte bestaat- met voorstellen te komen tot een andere vormgeving van de overgang naar de uitkeringsfase bij premie- en kapitaalovereenkomsten.

Als uit die analyse blijkt dat het realistisch is dat uitwerking van beide onderwerpen mogelijk is, het product ook daadwerkelijk op de markt te verkrijgen zal zijn en tot voordeel van werkgevers en werknemers zal kunnen strekken, dan ben ik bereid om met marktpartijen in gesprek te gaan over een mogelijke wettelijke uitwerking.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven