32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 101 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 februari 2012

Tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg Pensioenen op 14 december 2011 (Handelingen II 2011/12, nr. 36, behandeling verslag algemeen overleg over pensioenonderwerpen) heeft het Kamerlid Omtzigt een motie ingediend met betrekking tot de uitwerking van het Pensioenakkoord (Kamerstukken II 2011/12, 32 043, nr. 77). Deze motie heeft uw Kamer op 20 december 2011 aangenomen.

Meer in het bijzonder heeft deze motie betrekking op de aanpassing van de Pensioenwet in verband met de introductie van de nieuwe pensioencontracten en het daarbij horende financieel toezicht. De motie vraagt het kabinet om in februari 2012 een brief te mogen ontvangen waarin wordt aangegeven welke regels in de Pensioenwet worden vereenvoudigd, gestandaardiseerd of afgeschaft én waarin wordt aangegeven op welke wijze versplintering van het financieel toetsingskader (ftk) wordt voorkomen.

Ik beschouw deze motie als een aanvulling op en nadere invulling van de eerder aangenomen motie waarin de Tweede Kamer heeft gevraagd om het nieuwe stelsel begrijpelijk te houden (Kamerstukken II 2011/12, 32 043, nr. 61).

Laat ik vooropstellen en benadrukken dat ik mij kan vinden in de bedoeling van deze moties. De houdbaarheid van ons pensioenstelsel is naar mijn mening gebaat bij het zo eenvoudig mogelijk houden van het stelsel. Juist de begrijpelijkheid van het stelsel is een belangrijke reden geweest dat ik een onderzoek ben gestart naar de communicatievoorschriften in de Pensioenwet om de communicatie te kunnen verbeteren. Dat hoeft niet te betekenen dat de achterliggende techniek van het pensioencontract altijd even eenvoudig zal zijn, maar mijn doel is dat de werknemer inzicht kan krijgen in de hoogte van het te verwachten pensioen. Ook moet het de deelnemer duidelijk zijn welke risico’s hij loopt.

Verder is het nadrukkelijk mijn bedoeling versplintering van het ftk te voorkomen. De termen ftk 1 en ftk 2 zijn ontstaan om aan te geven dat bij de nieuwe contracten zoals beoogd door de Stichting van de Arbeid een ander toezicht (aangeduid als ftk 2) past dan bij de bestaande uitkeringsovereenkomsten (ftk 1). Om een en ander in perspectief te plaatsen is het goed om te markeren dat er ook nu een grote diversiteit aan pensioenregelingen bestaat. De bestaande wetgeving onderscheidt drie soorten overeenkomsten: premieovereenkomsten, kapitaalovereenkomsten en uitkeringsovereenkomsten. Voor alle drie is het financieel toezicht in de Pensioenwet vastgelegd met het financieel toetsingskader. Het nieuwe contract zal door wijziging van de Pensioenwet worden mogelijk gemaakt en het financieel toetsingskader zal zodanig worden ingericht dat ook het financieel toezicht op die contracten is geregeld.

De uitvoering van deze motie hangt nauw samen met het verdere proces ten aanzien van de uitwerking van de afspraken met betrekking tot de tweede pijler, zoals die in het Pensioenakkoord zijn opgenomen. Zoals ik heb aangegeven in het Algemeen Overleg op 16 november 2011, zal ik in april van dit jaar een hoofdlijnennotie naar de Kamer sturen, waarin ik zal aangeven hoe de uitwerking van het ftk vorm kan krijgen. Op dat moment zal ik ook de resultaten van de onderzoeken die ik heb opgestart in het kader van het Pensioenakkoord, aan uw Kamer doen toekomen. De tussengelegen periode heb ik nodig om de resultaten te bestuderen en te betrekken bij de invulling van de hoofdlijnennotitie. De resultaten van het onderzoek met betrekking tot de mogelijkheid om reeds opgebouwde rechten collectief of individueel onder te brengen bij de nieuwe contracten, zijn namelijk ook richtinggevend voor de hoofdlijnennotitie inzake het ftk. Met name de berekeningen van het CPB zijn essentieel voor de verdere vormgeving van het financieel toezicht. Het is daarom niet mogelijk om al in februari aan te geven hoe de hoofdlijnen van het nieuwe ftk eruit komen te zien.

Ik beoog het uiteindelijke wetsvoorstel in de loop van 2013 aan uw Kamer aan te bieden. Dat is ook het moment waarop ik – waar nodig – kan aangeven in hoeverre de Pensioenwet wordt vereenvoudigd.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Naar boven