32 015 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Nr. 43 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 maart 2011

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen (Kamerstukken II 2008/09, 32 015, nrs. 1–4 e.v.) (Handelingen II 2010/11, nr. 50, item 4, blz. 32–60) is gediscussieerd over de zogenoemde lichte maatregel. De heer Dijsselbloem heeft nu samen met mevrouw Van Toorenburg het amendement maatregel van opgroeiondersteuning (nr. 40) ingediend dat voortvloeit uit deze discussie. In deze brief geef ik mede namens de staatssecretaris van VWS mijn reactie op het amendement. Tevens maak ik een opmerking over het gewijzigde amendement Voordewind cs (nr.39).

Het amendement voegt een extra kinderbeschermingsmaatregel die door het amendement wordt geïntroduceerd, toe aan de bestaande maatregelen, namelijk de maatregel van opgroeiondersteuning. De grond van de nieuwe maatregel is nagenoeg gelijk aan de grond van de ondertoezichtstelling. Evenals bij de ondertoezichtstelling moet de kinderrechter de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige alsmede de daarop afgestemde duur van de maatregel in de beschikking opnemen. Bij de maatregel van opgroeiondersteuning moet de kinderrechter tevens in zijn beschikking aangeven waar de maatregel zich op richt en kan de maatregel slechts één keer verlengd worden (dus maximaal twee maal een jaar). Het bureau jeugdzorg voert de maatregel uit. Het geven van een schriftelijke aanwijzing en het doen van een verzoek tot uithuisplaatsing is niet mogelijk.

Door de nieuwe kinderbeschermingsmaatregel wordt de uitvoering veel complexer en daardoor minder efficiënt. De praktijk wordt bij aanvaarding van het amendement complexer omdat er straks twee kinderbeschermingsmaatregelen zijn in plaats van één. Dit levert complicaties op voor de onderlinge afstemming tussen organisaties. Bovendien vergt een overgang van de ene naar de andere maatregel een nieuwe gang naar de kinderrechter.

Omstandigheden binnen het gezin veranderen voortdurend; door de kunstmatige knip kan bureau jeugdzorg niet efficiënt inspelen op gewijzigde omstandigheden door bijvoorbeeld een schriftelijke aanwijzing te geven. Integendeel, het bureau jeugdzorg moet bij verzwaring van de problematiek naar de raad voor de kinderbescherming om te vragen of een ondertoezichtstelling aangewezen is. De raad gaat dan onderzoek doen en komt vervolgens al dan niet tot de conclusie dat een ondertoezichtstelling moet volgen. Een dergelijk proces is nauwelijks uit te leggen aan de ouders en hun kinderen. Bovendien gaat kostbare tijd verloren die niet in het gezin geïnvesteerd kan worden.

Dit klemt te meer nu te verwachten valt dat in een groot aantal gevallen de overgang van de ene naar de andere maatregel zich zal voordoen. In de praktijk zal veelal in eerste instantie de maatregel van opgroeiondersteuning worden opgelegd, omdat op grond van artikel 8 EVRM altijd gekozen dient te worden voor de lichtste maatregel die de minderjarige adequaat beschermt.

Verder is het verschil tussen de maatregelen onhelder. Wat houdt het in dat bureau jeugdzorg het gezin ondersteunt bij de uitvoering van de maatregel? Dat doet een gezinsvoogdijwerker toch ook? Het voorgestelde amendement is niet uitgewerkt op de consequenties voor de praktijk. Het heeft vele jaren geduurd om de Deltamethode voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling te ontwikkelen en in te voeren. Is een vergelijkbaar traject straks nodig voor de maatregel van opgroeiondersteuning waarbij tevens een deel uit de Deltamethode moet worden geschrapt? Dat lijkt mij zeer onwenselijk.

Ook wijs ik op een consequentie van dit amendement voor de werklast van de kinderrechters. Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer is door verschillende fracties zorg uitgesproken over de werklast van de kinderrechters. Dit amendement zal die werklast doen toenemen, nu er een extra toets door de kinderrechter wordt ingebouwd. Denk aan de gezinsvoogdijwerker die tijdens de periode van de maatregel van opgroeiondersteuning een schriftelijke aanwijzing wil geven; dat kan alleen binnen een ondertoezichtstelling en daarvoor moet de kinderrechter opnieuw worden benaderd. En zou te zijner tijd een uithuisplaatsing onvermijdelijk zijn, dan oordeelt een kinderrechter ten derden male over de gezinssituatie.

We hebben een juweel van een maatregel in huis: de ondertoezichtstelling. Alle varianten van licht tot zwaar ingrijpen zijn hierin mogelijk. Ik wil het voor de ouders en hun kinderen en het bureau jeugdzorg niet ingewikkelder maken dan nodig. Ik ontraad derhalve het amendement.

Tot slot maak ik nog een opmerking over het gewijzigde amendement Voordewind c.s. (nr. 39). Ondanks de wijzigingen die de heer Voordewind heeft aangebracht, handhaaf ik mijn bezwaren tegen het amendement. Ik vind het te ver gaan om in de wet dwingend voor te schrijven dat eerst een netwerkberaad moet worden georganiseerd tenzij de veiligheid van het kind dit niet toestaat. De werkwijze is al in de Deltamethode en ook in het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (artikel 43, tweede lid, onder d) vastgelegd en wordt ook door de uitvoering onderschreven. Het op deze wijze vastleggen kan bureaucratie en vertraging in de hand werken. Door het netwerkberaad op deze manier voor te schrijven, wordt het bureau jeugdzorg de flexibiliteit ontnomen om invulling te geven aan de concrete omstandigheden van het geval.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Naar boven