32 015 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Nr. 42 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 maart 2011

Tijdens de behandeling van het voorstel tot wijziging van verschillende wetten waaronder de Wet op de jeugdzorg in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming (Kamerstukken II 2010/11, 32 015, nr. 2) (Handelingen II 2010/11, nr. 50, item 4, blz. 32–60) heb ik u toegezegd u voor de stemmingen over de volgende twee onderwerpen te informeren: de uitkomsten van gesprekken met de betrokken veldpartijen in het kader van de informatieuitwisseling tussen professionals en de meldplicht voor onderwijs. Met deze brief wil ik u, mede namens staatssecretaris Teeven, informeren.

1. Uitkomsten gesprekken met veldpartijen inzake de informatieuitwisseling

De leden Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA) hebben een amendement ingediend (Kamerstukken II 2010/11, 32 015, nr. 21) waarin een verplichting aan derden wordt opgelegd om informatie die noodzakelijk kan worden geacht voor de ondertoezichtstelling te verstrekken aan de stichting die deze uitvoert. Tijdens het debat heb ik toegezegd met de betrokken partijen in gesprek te gaan.

Om een duidelijk beeld te krijgen van de verschillende ervaringen en standpunten heb ik gesproken met de KNMG, GGZ Nederland en Jeugdzorg Nederland. Verder heb ik informatie ingewonnen bij de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en heb ik mij verdiept in uitspraken van verschillende regionale tuchtcolleges.

De veiligheid van het kind staat zonder twijfel bij iedereen voorop. Geconstateerd is dat er belemmeringen bestaan in de uitwisseling van informatie tussen gezinsvoogdijwerkers enerzijds en artsen en GGZ-medewerkers anderzijds. Het bovengenoemde amendement versterkt de positie van de gezinsvoogdijwerker en is in die zin een sympathiek voorstel. Bij de afweging al dan niet gegevens uit te wisselen in het kader van een ondertoezichtstelling is het oordeel van de gezinsvoogdijwerker van groot belang. Hij heeft een integraal beeld van de gezinssituatie en kan een goede inschatting geven van de veiligheidsrisico’s.

Tegenover de versterking van de positie van de gezinsvoogdijwerker staat de verzwaring van verantwoordelijkheden voor de gezinsvoogdijwerker die het amendement tot gevolg zal hebben. Immers, de volledige verantwoordelijkheid voor de inwinning van informatie en de afwegingen en besluitvorming daaromtrent komt door het amendement voor rekening van de gezinsvoogdijwerker.

Zorgvuldigheid ten aanzien van gegevensuitwisseling wordt niet voor niets geëist. Gegevensuitwisseling kan namelijk vèrstrekkende gevolgen hebben, zoals een onterecht stigma of zorgmijdend gedrag van de betrokkenen resulterend in het discontinueren van de noodzakelijke behandeling. Het is voor de medisch professional echter mogelijk om het beroepsgeheim te doorbreken, zolang dat geschiedt op basis van een zorgvuldige afweging binnen een conflict van plichten. In artikel III, onder B, van het huidige wetsvoorstel wordt deze mogelijkheid geëxpliciteerd en vergemakkelijkt, omdat het voorstel toestaat gegevens te verwerken zonder toestemming van betrokkenen en met doorbreking van het beroepsgeheim. De dialoog tussen de gezinsvoogdijwerker en de medisch professional moet bijdragen aan de benodigde zorgvuldige afweging.

Een medisch professional werkt vanuit het perspectief van de behandelrelatie met een individueel lid van een gezin. De persoon die hij in behandeling heeft, kan ook iemand anders uit het gezin zijn dan de jeugdige die in het perspectief van de gezinsvoogdijwerker centraal staat. Het gebeurt zelfs dat een behandelend professional in het geheel niet op de hoogte is van het feit dat zijn patiënt kinderen heeft die onder toezicht staan. Het is dus van groot belang dat medische professionals zich er bewust van worden dat er mogelijk kinderen betrokken zijn bij hun patiënt, die direct de gevolgen van de ziekte en de behandeling van die patiënt zullen merken. Het amendement zal niet aan deze bewustwording bijdragen, en zal – vanwege versterkt wederzijds onbegrip – beroepsgroepen mogelijk scherper ten opzichte van elkaar plaatsen.

Om de dialoog verder op gang te krijgen hebben de KNMG, GGZ Nederland, NVvP, en Jeugdzorg Nederland aangegeven te zullen onderzoeken of een gezamenlijk kader een oplossing biedt. Dat kader kan invulling geven aan een zo zorgvuldig mogelijke uitwisseling van gegevens, waarbij zorgmijdend gedrag zoveel mogelijk wordt voorkomen en ouders dus in zorg blijven. De NVvP is daarnaast betrokken bij een richtlijn Jeugdzorg en Jeugdgezondheidszorg die bij het Trimbos-instituut wordt ontwikkeld. In deze richtlijn worden afspraken over samenwerking en gegevensuitwisseling vastgelegd. KNMG en GGZ Nederland bezien of en hoe de aanscherping van hun meldcodes kan bijdragen aan een betere informatie-uitwisseling.

Met hun meldcodes zetten de KNMG en GGZ Nederland in op vergrote bewustwording door de (zorgvuldige) uitwisseling van de gegevens als uitgangspunt uit te dragen. De handreiking «Gebruik Meldcode kindermishandeling in de psychiatrie» die in ontwikkeling is bij de NVvP moet bijdragen aan de bewustwording bij de beroepsgroep aangaande de verantwoordelijkheid van de psychiater ten aanzien van de patiënt als ouder. Zo beschrijft het instrument onder meer dat een psychiater bespreekt of zijn volwassen patiënt het gezag over of de zorg voor kinderen heeft en dat bij elke ouder de bekwaamheid als opvoeder moet worden getoetst. Bij twijfel dient de behandelend psychiater, primair in dialoog met betrokkenen, naar een redelijke en gepaste oplossing te zoeken die leidt tot een stabiele en veilige opvoedingssituatie van de kinderen die aan de zorg van deze patiënt zijn toevertrouwd. Met deze handreiking wordt voorzien in hetgeen waar mevrouw Van der Burg (VVD) aan refereerde tijdens het AO inzet strafrecht bij kindermishandeling van 9 maart, namelijk dat professionals in de geestelijke gezondheidszorg informeren naar de aanwezigheid van kinderen in het gezin. Mevrouw Van der Burg sprak eveneens de wens uit dat advies wordt ingewonnen bij het AMK als er kinderen aanwezig zijn. In de meldcode kindermishandeling van de KNMG, die ook voor psychiaters geldt, is voorgeschreven dat artsen in stap twee (het vragen van advies aan collega’s) verplicht zijn het AMK te consulteren bij vermoedens van kindermishandeling. Naleving van de afspraken die professionals maken in de meldcode is hetgeen waar de tuchtrechter en de inspectie op toetsen.

De hiervoor beschreven bevindingen leiden ertoe dat ik het amendement ontraad. De verplichting tot gegevensuitwisseling zoals voorgesteld in het amendement, is mijns inziens een te zwaar middel in verhouding tot de inbreuk op de belangen van de betrokken patient. Bovendien acht ik een wetswijziging niet noodzakelijk om tot de gewenste informatieuitwisseling te komen.

Indien uw Kamer een andere afweging maakt, geef ik in overweging het amendement in ieder geval zodanig aan te passen, dat het begrip derden specifieker wordt omschreven en dat de mogelijkheid wordt opgenomen voor de nader omschreven derde om met redenen omkleed niet te voldoen aan de plicht gegevens te verstrekken.

2. Meldplicht voor onderwijs

Kamerlid Van der Burg verzoekt in een motie (kamerstukken 2010/2011, nr. 33) de regering om in het onderwijs een meldplicht voor kindermishandeling in te voeren, conform de meldplicht voor zedenmisdrijven die nu reeds voor het onderwijs geldt. Hieronder treft u de reactie op deze motie.

Naast de meldplicht die voor zedenmisdrijven geldt, is er op dit moment al de mogelijkheid voor iedereen die bij het onderwijs betrokken is (ouders, leerlingen, leraren, schoolleiders, besturen) om ernstige klachten over onder andere fysiek geweld en grove pesterijen voor advies voor te leggen aan een vertrouwensinspecteur. Deze mogelijkheid geldt dus ook voor gevallen van kindermishandeling door professionals in het onderwijs. Zo nodig kan de vertrouwensinspecteur begeleiden in het traject naar het indienen van een formele klacht of het doen van aangifte. De Onderwijsinspectie doet via het Onderwijsverslag jaarlijks verslag over de meldingen die bij de vertrouwensinspecteurs zijn binnen gekomen.

Er zijn geen signalen uit de praktijk dat het hierboven beschreven systeem onvoldoende zou functioneren om misstanden aan de orde te stellen. Naar de mening van het kabinet moeten we ervoor waken scholen teveel nieuwe regels op te leggen, hoe goed bedoeld deze ook zijn. De regering ziet dan ook geen reden om de wettelijke verplichting te verbreden en ontraadt de motie daarom.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

Naar boven