32 007 Voorstel van wet van het lid Biskop houdende wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht inzake de aanscherping van het toezicht bij nieuw bekostigde scholen

Nr. 19 BRIEF VAN HET LID BISKOP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 april 2012

Hierbij zend ik u mijn reactie op het uitgebrachte advies door de Onderwijsraad1 over de ingediende amendementen bij het initiatiefwetsvoorstel Biskop over verscherpt toezicht voor nieuw bekostigde scholen. Ik dank de Onderwijsraad voor het opgestelde advies dat kort ingaat op het initiatiefwetsvoorstel en uitvoerig op de daarbij ingediende amendementen. Het advies van de Onderwijsraad d.d. 23 juli 2010 is reeds gezonden naar de Tweede Kamer, maar sluit ik volledigheidshalve als bijlage bij deze brief bij. Hieronder zal ik kort het oordeel van de Onderwijsraad over het initiatiefwetsvoorstel weergeven. Daarna wordt ingegaan op de reactie van de Onderwijsraad over de ingediende amendementen. Tenslotte zal ik kort reageren op het advies.

1. Oordeel Onderwijsraad over het initiatiefwetsvoorstel

De Onderwijsraad oordeelt dat de bedoeling en motieven van de indiener van het wetsvoorstel ondersteund kunnen worden en dat de huidige wetgeving geen belemmering vormt voor de voorgestelde verscherping van het toezicht en de sanctionering. De Onderwijsraad zet wel vraagtekens bij de meerwaarde van aanpassing van de WOT en wil de huidige flexibele werkwijze van de Inspectie zoveel als mogelijk handhaven. Aangezien de Onderwijsraad niet is gevraagd een oordeel te vellen over het initiatiefwetsvoorstel, maar alleen over de ingediende amendementen, laat zij het hierbij.

2. Oordeel Onderwijsraad over de ingediende amendementen

Het gewijzigd amendement Kraneveldt-van der Veen c.s. (32 007, voorheen nr. 9, nu nr. 13) bepaalt in het kort dat de Minister kan besluiten dat een schoolbestuur niet in aanmerking komt voor bekostiging van een nieuwe school indien dit bestuur één of meer scholen onder haar hoede heeft die ernstig of structureel tekortschieten in de leerresultaten voor rekenen en taal, of indien het bestuur een aanwijzing heeft gekregen wegens wanbeheer en deze aanwijzing niet heeft opgevolgd. Het gewijzigd amendement Dezentjé Hamming -Bluemink c.s. (32 007, voorheen nr. 12, nu nr. 14) bepaalt dat de school – alvorens plaatsing op het plan van scholen wordt goedgekeurd door de Minister – moet voldoen aan eisen ten aanzien van de bekwaamheid van leraren, de onderwijstijd en het schoolplan.

2a. Amendement Kraneveldt-van der Veen c.s.

De Onderwijsraad oordeelt dat de bedoeling en motieven van de indieners van het amendement ondersteund kunnen worden, maar geeft het hiernavolgende verbetervoorstel. In de toelichting dient te worden aangegeven dat het tijdelijk moratorium als sanctiemiddel is bedoeld. Wel vermoedt de Onderwijsraad dat het amendement gemakkelijk te omzeilen is door middel van aparte rechtspersonen waardoor de juridische uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het amendement in het geding komen. Daarom adviseert de Onderwijsraad dat de wet moet bepalen dat bestuurders niet mogen participeren in nieuwe rechtspersonen zolang er sprake is van een school zoals bedoeld in artikel 10a WPO en 23a lid 1 WVO

2b. Amendement Dezentjé Hamming-Bluemink c.s.

Ook bij dit amendement is de Onderwijsraad van mening dat de bedoeling en motieven van de indieners van het amendement ondersteund kunnen worden. Volgens de Onderwijsraad dient dit amendement wel beperkt te worden tot de bekwaamheid van leraren. Het schoolplan is volgens de Onderwijsraad niet objectief te toetsen als het gaat om de voorspellende waarde ten aanzien van kwaliteit omdat dit pas mogelijk is later in de tijd. Tevens geeft de Onderwijsraad aan dat in de toelichting kan worden opgenomen dat de toets van bekwaamheid van leraren moet plaatsvinden na oprichting, maar voordat de bekostigingsbeschikking wordt geëffectueerd. De toetsing moet geschieden door de Inspectie.

3. Reactie initiatiefnemer

In haar oordeel over het initiatiefwetsvoorstel zet de Onderwijsraad vraagtekens bij de voorgestelde aanpassing van de Wet op het Onderwijstoezicht (hierna: WOT) omdat zij de flexibele werkwijze van de Inspectie wil behouden. In de memorie van toelichting bij het initiatiefwetsvoorstel is het lid J.J. van Dijk uitvoerig ingegaan op de noodzaak om uit oogpunt van uniformiteit en duidelijkheid bestaande praktijk te codificeren en daarmee het wijzigen van de WOT. Bovendien zal in de praktijk de werkwijze van de Inspectie niet wezenlijk veranderen omdat de Inspectie nu ook al grotendeels deze procedure volgt bij nieuw bekostigde scholen.

3a. Amendement Kraneveldt-van der Veen c.s.

Alhoewel er discussie kan zijn of dit amendement strijdig is met artikel 23, indien de slechte kwaliteit wel toe is te rekenen aan het bestuur, blijven de eerder naar voren gebrachte argumenten in de Memorie van Toelichting en tijdens de plenaire behandeling overeind staan. De Onderwijsraad onderkent deze bezwaren ook in haar advies. Ik zie dan ook geen reden het eerdere advies over het amendement te wijzigen. Zie voor een uitgebreidere reactie paragraaf 3.a. in de reactie van de indiener op het advies van de Raad van State d.d. 11 april 2012.2

3b. Amendement Dezentjé Hamming-Bluemink c.s.

Ten aanzien van het amendement Dezentjé Hamming-Bluemink c.s. biedt volgens de Onderwijsraad artikel 23 van de Grondwet enige ruimte om voorwaarden te stellen voordat een school op een plan van scholen kan worden gezet. Deze voorwaarden moeten wel noodzakelijk, relevant, objectief en proportioneel zijn. Want, zo stelt de Onderwijsraad: «... wanneer de overheid (of toezichthoudende instanties zoals de Inspectie) een te grote interpretatievrijheid zou hebben om initiatieven «aan de poort» te toetsen, kan dit wel strijdig zijn met artikel 23 Grondwet

In het meest recente advies van de Onderwijsraad over artikel 23, dat 5 april jl. is gepubliceerd, gaat de Onderwijsraad overigens verder ten aanzien van de wenselijkheid van het stellen van deugdelijkheidseisen voor de start van de bekostiging van de nieuwe school dan in het advies over de ingediende amendementen bij het initiatiefwetsvoorstel. Waar de Onderwijsraad in haar advies over het amendement Dezentjé Hamming-Bluemink c.s. nog stelt dat het niet wenselijk is om vooraf te toetsen op het schoolplan, zie ook paragraaf 2.b van deze brief, stelt zij in haar meest recente publicatie over artikel 23 «Artikel 23; Grondwet in maatschappelijk perspectief» d.d. 5 april wel voor om in de fase tussen het moment van in aanmerking komen voor bekostiging en de daadwerkelijke start van de bekostiging te toetsen op het schoolplan. De Onderwijsraad geeft zelfs aan dat het bij het primair onderwijs gaat om voorwaarden voorafgaande aan opname van een nieuwe school in het scholenplan. Dat wil zeggen in fase I, ruim 1,5 jaar voor de feitelijke start! (zie p. 47 advies van het advies d.d. 5 april jl.) Naar mijn mening gaat de Onderwijsraad hier voorbij aan de praktische onmogelijkheid van het vooraf toetsen op het schoolplan en gaat zij in tegen haar eerdere advies over het amendement Dezentjé Hamming-Bluemink c.s. Het schoolplan behoeft immers instemming van de Medezeggenschapsraad van de school en dat is niet mogelijk bij een school voordat de bekostiging is gestart. Ook hierbij verwijs ik naar de reactie van de indiener op het advies van de Raad van State voor een uitgebreidere toelichting.2

Biskop


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Kamerstuknummer 32 007, nr. 18.

Naar boven