Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2011
Bij brief van 7 maart 2011 (uw kenmerk: 2011Z04454/2011D11295) verzoekt uw Vaste Commissie voor Infrastructuur en Milieu om de weggelakte passages in de brief van 26 oktober 2009 – met
inbegrip van de conclusie – openbaar beschikbaar te stellen. Deze brief maakt onderdeel uit van de correspondentie tussen
Nederland en de Europese Commissie in het staatssteundossier NN/43/2009 «Staatssteunmaatregelen Groningen Airport Eelde».
De openbare versie van de brief van 26 oktober 2009 heb ik u middels mijn brief van 24 januari 20111 doen toekomen.
Uw wens om de weggelakte passages in de brief van 26 oktober 2009 openbaar beschikbaar te stellen begrijp ik. In lijn met
de reactie van het toenmalige kabinet2 op de motie van uw Kamer van 2 februari 20103, hecht ook ik veel belang aan transparantie richting de Tweede Kamer over Europese wetgeving en beleid en communicatie daarover
met de instellingen in Brussel. Echter, op de openbaarheid daarvan bestaan enkele uitzonderingen. In dit dossier, en in het
bijzonder met betrekking tot de door u bedoelde weggelakte passages, is sprake van een dergelijke uitzonderingssituatie.
De weggelakte passages hebben betrekking op de afdekking door de Staat van de exploitatieverliezen van Groningen Airport Eelde
sinds de oprichting van de naamloze vennootschap. In haar beschikking van 19 november 2009 (C(2009)8677) heeft de Europese
Commissie ten aanzien van deze maatregelen aangekondigd dat zij nader onderzoek zal verrichten. Deze passages maken daarmee
onderdeel uit van een nog lopend onderzoek van de Europese Commissie. Juist ten aanzien van lopende staatssteunonderzoeken
hecht de Europese Commissie sterk aan het vertrouwelijke karakter van de informatie die haar ten behoeve van haar onderzoek
ter beschikking is gesteld. Zij hanteert als uitgangspunt dat om een onafhankelijk en Europees-rechtelijk juist oordeel te
kunnen vellen over nog te beoordelen maatregelen, informatie die daarop betrekking heeft vertrouwelijk moet blijven. Dat standpunt
is ondermeer gebleken uit overleg dat ik met de Europese Commissie over dit onderwerp heb gehad. Ook in de Europese variant
van de Wet Openbaarheid van Bestuur, de zogenoemde «Eurowob», Verordening (EG) 1049/2001, en de Europese rechtspraak daarover,
is dit uitgangspunt erkend.
Wanneer ik nu eenzijdig zou overgaan tot het openbaar maken van de bedoelde passages, zou dat inbreuk maken op het beginsel
van loyale samenwerking tussen de Europese Commissie en Nederland. Ik acht dat niet wenselijk. Daarom heb ik besloten om de
betreffende passages niet openbaar ter beschikking te stellen. Uiteraard zal ik, zodra de Europese Commissie een oordeel heeft
uitgesproken over de genoemde maatregelen en dit oordeel onherroepelijk is, de brief van 26 oktober 2009 in zijn geheel, dus
inclusief de weggelakte passages, openbaar aan u toezenden.
In dit verband wijs ik er nog op dat bij brief van 16 september 2010 (kenmerk: VENW/BSK-2010/117646) alle correspondentie
met de Europese Commissie inzake dit dossier, met inbegrip van de volledige versie van de brief van 26 oktober 2009, aan uw
Kamer ter beschikking is gesteld met een verzoek om vertrouwelijkheid in acht te nemen. De noodzaak om vertrouwelijkheid in
acht te nemen heeft mijn voorganger uitvoerig toegelicht in zijn brief van 1 juli 20104.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J. J. Atsma