31 923 Inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010, houdende wijziging van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien (Stb. 2010, 284)

Nr. 28 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 maart 2012

Hierbij informeer ik u, conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg over de Landbouw- en Visserijraad van 18 januari 2012 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 573), over de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van het legbatterijverbod in de EU-lidstaten en de inbreukprocedures daarover vanuit de Europese Commissie. Verder informeer ik u over de uitvoering van de tijdelijke voorziening voor legbatterijbedrijven in overmachtsituaties, het handhavingsprogramma en de motie van de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff (Kamerstuk 21 501-32, nr. 569).

Krachtens artikel 5, lid 2, van Richtlijn 1999/74/EG van de Raad moeten lidstaten er voor zorg dragen dat het houden van legkippen in legbatterijen vanaf 1 januari 2012 verboden is. In 13 EU-lidstaten is het verscheidene bedrijven met legbatterijen niet gelukt om tijdig om te schakelen naar verrijkte kooien of andere toegestane huisvestingssystemen.

De Europese Commissie heeft 13 lidstaten, waaronder Nederland, op 26 januari jl. een aanmaningsbrief gestuurd. In het kader van de inbreukprocedures van de EU hebben de betrokken lidstaten tot uiterlijk 26 maart a.s. om op de aanmaningsbrief van de Commissie te reageren.

De lidstaten die nog leghennen in legbatterijen gehuisvest hebben, hebben een actie- en handhavingsplan bij de Europese Commissie moeten indienen, op basis waarvan gewerkt wordt richting conformiteit met het legbatterijverbod. De lidstaten die dit betreft, zijn naast Nederland: België, Frankrijk, Polen, Letland, Hongarije, Spanje, Portugal, Italië, Roemenië, Bulgarije, Griekenland en Cyprus.

In de betreffende actie- en handhavingsplannen zijn traceringsregimes opgenomen, die er voor zorg moeten dragen dat batterijeieren alleen nog naar de nationale verwerkende industrie afgeleverd worden (tenzij op basis van een bilaterale afspraak vanwege gebrek aan verwerkingscapaciteit, verwerking in een andere lidstaat plaats vindt). In Italië en Cyprus worden de eieren van nog niet omgeschakelde legbatterijbedrijven overigens ook nog voor consumptie als tafelei afgezet, maar niet intracommunautair verhandeld. In de meeste lidstaten waar de omschakeling nog niet is voltooid, is nog sprake van een aanzienlijk aantal bedrijven met leghennen in legbatterijen, waarbij de vertraagde omschakeling overigens ook wordt toegeschreven aan financieel-economische oorzaken. Cijfers hierover worden niet door de Commissie naar buiten gebracht. De Commissie zit de betreffende lidstaten de komende periode op de huid om voort te maken met de omschakeling.

Ten aanzien van de uitvoering en de handhaving van het legbatterijverbod in Nederland is de situatie als volgt.

Zoals gemeld in de brief aan de Tweede Kamer met het verslag van een schriftelijk overleg van 17 januari 2012 (Kamerstuk 31 923, nr. 27) is, de mogelijkheid geboden aan pluimveehouders van legbatterijbedrijven om zich met een schriftelijke onderbouwing te melden bij Dienst Regelingen voor een tijdelijke voorziening voor overmachtsituaties. Er zijn in Nederland momenteel 919 legkippenbedrijven. In totaal zijn van 57 bedrijven in de eerste helft van januari meldingen voor één of meerdere stallen binnengekomen. Deze meldingen zijn individueel beoordeeld aan de criteria van het knelgevallenbeleid zoals weergegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 19 december 2011 (Kamerstuk 31 923, nr. 26). Van deze 57 bedrijven is van 40 bedrijven (ca. 2,5 miljoen legkippen) het verzoek om een tijdelijke voorziening gehonoreerd. Deze bedrijven moeten voor 1 juli 2012 de productie in legbatterijen hebben beëindigd. Van 17 legbatterijbedrijven is het verzoek om een tijdelijke voorziening afgewezen. Hiervan hebben 11 bedrijven de productie in legbatterijen inmiddels beëindigd, bij 6 bedrijven is een traject van bestuursdwang aangekondigd zodat de leghennen zo snel mogelijk worden afgevoerd.

Het handhavingsbeleid is aangescherpt om de productie op legbatterijbedrijven, die geen tijdelijke voorziening hebben, via een last onder bestuursdwang zo snel mogelijk te laten beëindigen. Bij de uitoefening van de bestuursdwang worden de op dat moment nog aanwezige legkippen in legbatterijen door de NVWA afgevoerd naar een slachterij en de op dat moment aanwezige eieren uit de legbatterijstal worden door de NVWA ter vernietiging afgevoerd. De kosten hiervan zijn voor de pluimveehouder.

Tot nu toe heeft de NVWA 70 bedrijven gecontroleerd, die (nog) stonden geregistreerd als legbatterijbedrijf en die geen melding voor een tijdelijke voorziening hebben gedaan. Tijdens deze 70 inspecties bleken vrijwel alle bedrijven hun legbatterijen voor of rond 1 januari 2012 geruimd te hebben.

Op één bedrijf werden kippen in batterijen aangetroffen waarna een bestuurlijk traject aangekondigd werd. Nog voor de datum van uitvoering ervan zijn de kippen door de pluimveehouder afgevoerd.

Verder zal van de pluimveebedrijven met een tijdelijke voorziening worden gecontroleerd of zij voldoen aan de voorwaarden zoals weergegeven in de brief van 19 december 2011 (Kamerstuk 31 923, nr. 26). Wanneer overtredingen worden geconstateerd, dan is dat reden voor intrekking van de tijdelijke voorziening van het desbetreffende bedrijf door Dienst Regelingen.

Tenslotte ga ik in op de uitvoering van de motie van de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff (Kamerstuk 21 501–32, nr. 569). In de motie wordt het kabinet gevraagd om voor alle legpluimveebedrijven, die wilden omschakelen naar koloniehuisvesting, een tijdelijke voorziening te treffen en hierover overleg te voeren met de Europese Commissie.

In het overleg met de Europese Commissie heeft de Commissie aangegeven een eventuele verruiming voor de koloniebedrijven als een zaak van de lidstaat Nederland te beschouwen. Bij de melding voor een tijdelijke voorziening in januari hebben 27 bedrijven een aanvraag ingediend ten behoeve van een omschakeling naar koloniehuisvesting. Bij de individuele beoordeling van deze meldingen is gebleken dat 22 van deze bedrijven vóór 1 januari 2011 zijn gestart met een MER- of vergunningtraject en conform het huidige knelgevallenbeleid in aanmerking komen voor uitstel tot 1 juli 2012. De drie bedrijven, die ten behoeve van omschakeling naar koloniehuisvesting in de loop van 2011 zijn gestart met een MER- of vergunningtraject, voldoen aan het tweede criterium (overmachtsituatie als gevolg van exogene factoren, waarvoor een uiterste startdatum voor een MER- of vergunningstraject geldt van 18 december 2011). Verder is bij de individuele beoordeling gebleken dat de twee bedrijven, die willen omschakelen naar koloniehuisvesting maar die op het moment van melding (medio januari 2012) nog niet gestart waren met een MER- of vergunningtraject, niet voldoen aan het knelgevallenbeleid. Er is mij bij deze bedrijven ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden die reden kunnen zijn voor het maken van een uitzondering op het strikte handhavingsbeleid.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Naar boven