31 923 Inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010, houdende wijziging van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien (Stb. 2010, 284)

Nr. 27 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 januari 2012

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 hebben enkele fracties de behoefte enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 19 december 2011 inzake handhavingsstrategie van de overheid m.b.t. het legbatterijverbod voor legkippen per 1 januari 2012 (Kamerstuk 31 923, nr. 26).

De op 27 december 2011 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 17 januari 2012 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van der Ham

De adjunct-griffier van de commissie, Schüssel

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief ten aanzien van de handhavingsstrategie van de overheid met betrekking tot het legbatterijverbod voor legkippen per 1 januari 2012. Op basis van de brief hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen en opmerkingen.

Dertien Europese lidstaten, waaronder Nederland, zijn in gebreke gesteld bij de doorvoering van het kooiverbod, zo hebben de leden van de VVD-fractie vernomen. Dat Nederland in gebreke is gesteld, heeft te maken met de ruim vijftig knelgevallen waarmee Nederland nog worstelt. De Nederlandse kabinet heeft dat tijdig aan de Europese Commissie laten weten en heeft voor deze gevallen zelfs nog een voorziening getroffen. Waarom is Nederland dan alsnog in gebreke gesteld volgens de staatssecretaris? Hoe hoog acht de staatssecretaris de kans op een boete? Is hiervoor een voorziening getroffen in de begroting? Van de nu benaderde landen wordt verwacht dat ze met een actieplan komen. Wordt dit van Nederland ook verwacht? Zo ja, dan worden de leden van de VVD-fractie graag geïnformeerd over de voortgang en inhoud van het actieplan.

De staatssecretaris geeft in zijn brief aan dat de handhavings-strategie uit vier onderdelen bestaat, met als laatste onderdeel handhaving. De leden van de VVD-fractie lezen dat een passend handhavingsinstrumentarium wordt ingezet dat ervoor moet zorgen dat de productie in legbatterijen op de betreffende bedrijven op zo korte mogelijke termijn wordt beëindigd. Wat verstaat de staatssecretaris precies onder een «passend handhavingsinstrumentarium»? Welke instrumenten wil de staatssecretaris concreet inzetten om te zorgen dat de regelgeving omtrent het legbatterijverbod voor legkippen wordt nageleefd?

De staatssecretaris heeft een tijdelijke voorziening in het leven geroepen voor knelgevallen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Op basis van twee criteria wordt bekeken of een knelgeval in aanmerking komt voor een beperkte tijdelijke voorziening. Het eerste criterium is dat een ondernemer tijdig, dat wil zeggen vóór een bepaalde datum, begonnen is met de Milieu Effect Rapportage (MER) en vergunningstrajecten en nog geen onherroepelijke vergunning heeft. De staatssecretaris hanteert twee data, namelijk 1 januari 2010 voor bedrijven die willen overschakelen op scharrel- of volièrestallen en 1 januari 2011 voor bedrijven die willen overgaan op koloniehuisvesting. Is deze datum vooraf bekend gemaakt aan de pluimveehouders? Zo nee, waarom niet? Deelt de staatssecretaris de opvatting van de leden van de VVD-fractie indien dit niet geval is de pluimveehouders getoetst worden op een criterium waarover zij vooraf niet over zijn geïnformeerd?

De staatssecretaris geeft aan dat er vertraging is opgetreden in de inwerkingtreding van de wetgeving, waarin de welzijnsnormen voor de koloniehuisvesting zijn opgenomen. De Eerste Kamer behandelt momenteel een wetsvoorstel voor de inwerkingtreding van de overgangstermijn van de verrijkte kooi. Dit brengt volgens de leden van de VVD-fractie onzekerheden met zich mee voor de betreffende ondernemers. Waarom ziet de staatssecretaris dit niet als voldoende reden om te wachten met het starten van MER- en vergunningsprocedures? De staatssecretaris noemt een aantal factoren welke bepalend kunnen zijn voor de voortgang van de MER- en vergunningsprocedures van bedrijven. Op deze factoren heeft de ondernemer geen invloed. Er is dan reden om voor genoemde situaties een voorziening te treffen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Wat verstaat de staatssecretaris precies onder een voorziening? Hoe kunnen de ondernemers een voorziening treffen als zij nog geen definitief uitsluitsel hebben van een vergunningsprocedure en de wet hieromtrent nog niet in werking is getreden?

De staatssecretaris noemt een aantal voorwaarden voor de tijdelijke voorziening. Eén van deze voorwaarden is dat de voorziening in beginsel voor een half jaar geldt (tot 1 juli 2012). De leden van de VVD-fractie vragen of deze termijn nog kan worden verlengd. Hoe zien de tijdelijke voorzieningen in andere Europese lidstaten eruit en op basis van welke criteria toetsen zij of een bedrijf in aanmerking komt voor een tijdelijke voorziening? Is de tijdelijke voorziening zoals de staatssecretaris deze voorstelt vergelijkbaar ten opzichte van andere Europese lidstaten? Voert de staatssecretaris hierover nog overleg in Europa?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie delen vanuit principieel oogpunt niet de conclusie van het kabinet om aan de groep pluimveehouders (in elk geval 15), die wil omschakelen naar de koloniehuisvesting, een uiterste startdatum van 1 januari 2011 te verbinden. Hoewel zij al op de hoogte waren van de welzijnsnormen voor de koloniehuisvesting welke in april 2009 zijn gepubliceerd (Wijzigingsbesluit Legkippenbesluit 2003) was allerminst zeker of deze doorgang kunnen zouden vinden. Het wetsvoorstel (Kamerstuk 31 923, nr. 8) is immers pas op 27 september 2011 aangenomen door de Tweede Kamer. Met daarbij mogelijkerwijs een aantal amendementen die in zouden kunnen grijpen op hokafmetingen en dergelijke. Deze amendementen zijn weliswaar verworpen, maar bij het aannemen zouden deze wel degelijk ingrijpende gevolgen kunnen hebben. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 20 december 2011 als hamerstuk afgedaan. De leden van de CDA-fractie vragen of je van iemand mag verwachten voor 1 januari 2011 een vergunning voor koloniehuisvesting te hebben aangevraagd, terwijl wettelijke verankering dus nog niet zonder meer zeker was. Daarbovenop remt het ondernemers die voor de troepen uitlopen omdat nog eens te doen als het kabinet deze conclusie er aan verbindt. De leden van de CDA-fractie gaan er vanuit, gezien het voorafgaande, dat het kabinet voor alle ondernemers die naar koloniehuisvesting willen omschakelen een tijdelijke voorziening zal treffen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de handhavingsstrategie van deze overheid m.b.t. het legbatterijverbod voor legkippen per 1 januari 2012 en vinden dit onvoldoende recht doen aan het reeds lang geleden aangekondigde verbod.

De staatssecretaris geeft aan de ene kant aan dat hij het legbatterijverbod streng wil handhaven, maar gaat aan de andere kant pas na 1 januari a.s. op zoek naar de nog eierenproducerende legbatterijen. Hij probeert daarnaast ook nog te legitimeren dat er een aantal legbatterijen gewoon door blijven draaien. Hij verzint daarbij als handhaver zelf de rechtvaardiging voor de overtredende legbatterijbedrijven.

Wat de leden van de fractie van Partij voor de Dieren betreft, hebben kippenboeren die niet zijn omgeschakeld en die geen gebruik hebben gemaakt van de zeer ruime overgangstermijn, geen «license to produce». Waarom krijgen de bedrijven met kooihuisvesting in het Koppel Informatiesysteem Pluimvee (KIP) geen brief dat op 1 januari a.s. geïnspecteerd zal worden of zij hun zaakjes op orde hebben en dat anders het bedrijf per direct zal worden gesloten?

In 1999 kwamen de EU-lidstaten al overeen om 1 januari 2012 als streefdatum te beschouwen voor een verbod op deze ongewenste vorm van kippenhouderij. Daarmee kreeg de pluimveehouderij ruim de tijd om zich op de ingang van dit verbod voor te bereiden. Hoe rechtvaardigt de staatssecretaris zijn coulante houding voor overtreders naar de pluimveehouder die wel hemel en aarde heeft bewogen om voor 1 januari 2012 de huisvesting voor zijn kippen te verbeteren? Hoe wordt met dit gedoogbeleid recht gedaan aan de ondernemers die investeren in echte systeemdoorbraken?

Waarom toont de staatssecretaris alle begrip voor degenen, die ruim 10 jaar hebben gewacht om actie te ondernemen om over te schakelen naar een meer diervriendelijke vorm van kippenhouderij? Van de 39 legbatterijen, die hun dieren nog steeds in legbatterijen houden, blijken 15 er ook nog eens voor te kiezen om hun duizenden kippen ook na het legbatterijverbod gewoon in kooien te blijven huisvesten. In het debat over het verbod op de verrijkte kooien voor leghennen heeft de staatssecretaris laten weten dat geen enkel Nederlands pluimveebedrijf er voor had gekozen om te investeren in de koloniehuisvesting. Nu blijken er toch 15 bedrijven te zijn die al stappen in die richting zouden hebben gezet. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen waarom de staatssecretaris dit niet eerder heeft aangegeven.

Naast een veel te lange overgangstermijn voor het verbod op de verrijkte kooi – wat betekent dat tussen 2017 en 2021 nog 15 miljoen kippen onnodig zullen lijden in een achterhaald systeem, wat de verrijkte kooi is – staat de staatssecretaris nu ook nog eens toe dat miljoenen kippen hun leven in legbatterijen moeten blijven slijten. Dit staat haaks op de ambitie van dit kabinet om hoog in te zetten op dierenwelzijn.

De staatssecretaris zegt in reactie op de motie van de leden Ouwehand en Jacobi (Kamerstuk 21 501-32, nr. 534) dat hij het legbatterijverbod vanaf januari 2012 streng wil gaan handhaven en ziet zijn gedoogbeleid voor wetsovertreders van dit legbatterijverbod niet als verlenging van de overgangstermijn. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden de reactie van de staatssecretaris over de uitvoering van deze motie onbevredigend. Waarom accepteert de staatssecretaris als handhaver van het verbod dat er pluimveebedrijven zijn die al voor de ingangsdatum van het verbod aangeven dat zij zich niet aan dit verbod zullen houden?

Ditzelfde geldt voor zijn reactie op de motie van de leden Van Gerven en Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 533). Hoewel er per 1 januari 2012 een verbod is op legbatterijen krijgt de Nederlandse consument deze illegale legbatterijeieren toch voorgeschoteld in allerlei producten. Ook na de ingang van het verbod op de legbatterij worden Nederlandse batterijeieren nog afgezet worden in de markt. Waarom helpt de handhaver van het verbod de overtreders hun illegale producten af te zetten?

Nederland is het land met de meeste kippen per vierkante kilometer ter wereld. Wij moeten geen volger zijn maar een trendsetter. Dat is onze plicht. Daarin past een toekomstgerichte stap richting een legbatterijvrije pluimveesector. Met dit gebrek aan handhaving van een lang gekoesterde wens om een eind te maken aan deze vorm van dierenleed geeft dit kabinet het signaal af dat zij het niet zo nauw neemt met de deadlines voor welzijnsverbetering.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen dan ook of de staatssecretaris ook al een hardheidsclausule aan het voorbereiden is voor varkensboeren die te laat in actie komen om de groepshuisvesting voor dragende zeugen in 2013 rond te hebben?

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

Nederland heeft tijdig aan de Europese Commissie laten weten dat een beperkt aantal bedrijven nog niet heeft kunnen omschakelen en dat voor deze gevallen een voorziening wordt getroffen. De VVD-fractie vraagt waarom Nederland dan alsnog in gebreke is gesteld? Hoe hoog acht de staatssecretaris de kans op een boete? Is hiervoor een voorziening getroffen in de begroting? Van de nu benaderde landen wordt verwacht dat ze met een actieplan komen. Wordt dit van Nederland ook verwacht? Zo ja, dan worden de leden van de VVD-fractie graag geïnformeerd over de voortgang en inhoud van het actieplan.

Nederland heeft aangegeven per 1 januari 2012 de betreffende Europese regelgeving te hebben geïmplementeerd. In het kader van de handhaving is aangegeven een voorziening te treffen voor die bedrijven die in een overmachtssituatie verkeren. Gelet op deze keuze is voor deze specifieke groep bedrijven een gecontroleerd en gekanaliseerd afzettraject opgezet. Ik heb dit dan ook gemeld aan de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft Nederland tot op heden niet in gebreke gesteld. Wel heeft de Europese Commissie lidstaten benaderd voor een actieplan.

De door de Commissie benaderde landen hebben een actieplan gestuurd of moeten dat nog doen. Nederland heeft richting de Commissie aangegeven dat in het kader van het handhavings- en actieplan:

  • Alle legpluimveebedrijven met kooihuisvesting in december 2011 een brief over het verbod hebben ontvangen;

  • Mogelijke overtreders worden opgespoord en geïnspecteerd;

  • Handhaving wordt ingezet;

  • In het kader van een tijdelijke voorziening voor een zeer beperkte groep van knelgevallen, batterijeieren uit deze bedrijven voor een half jaar voor verwerking naar de Nederlandse eiproductenindustrie moeten worden afgezet;

  • Deze batterijeieren onderscheidend moeten worden gemerkt op het legpluimveebedrijf;

  • Geen nieuwe rondes legkippen in 2012 mogen worden opgezet in de legbatterijen.

De handhavingsstrategie bestaat uit vier onderdelen met als laatste onderdeel de inzet van een passend handhavingsinstrumentarium. De VVD-fractie vraagt wat precies onder een «passend handhavingsinstrumentarium» moet worden verstaan? Welke instrumenten worden concreet ingezet om te zorgen dat de regelgeving omtrent het legbatterijverbod voor legkippen wordt nageleefd?

Het legbatterijverbod zal primair bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. Aan een pluimveehouder, bij wie de NVWA constateert dat er nog dieren gehouden worden in legbatterijen, zal een last onder dwangsom (LOD) opgelegd worden, al dan niet in combinatie met het opmaken van een proces-verbaal. De pluimveehouder zal er zorg voor moeten dragen dat binnen een bepaalde termijn de dieren van het bedrijf afgevoerd worden. Als hij dat niet doet, dan moet hij de dwangsom betalen. De hoogte van de LOD kent een minimum en is gerelateerd aan het economische voordeel dat een pluimveehouder heeft door het huisvesten van legkippen in legbatterijen. Als de pluimveehouder, ondanks de dwangsom, de overtreding niet opheft, zullen de legkippen zonodig met toepassing van bestuursdwang op kosten van de pluimveehouder van het bedrijf afgevoerd worden.

Uiteindelijk is de handhaving erop gericht dat op zo kort mogelijke termijn een situatie beëindigd wordt die in strijd is met de welzijnsvoorschriften uit het Legkippenbesluit 2003 en de voorschriften op het gebied van handelsnormen voor eieren.

Er is een tijdelijke voorziening in het leven geroepen voor knelgevallen. Hiervoor gelden twee criteria. Het eerste criterium is dat een ondernemer tijdig, dat wil zeggen vóór een bepaalde datum, begonnen is met de Milieu Effect Rapportage (MER) en vergunningstrajecten en nog geen onherroepelijke vergunning heeft. Hiervoor worden twee data gehanteerd, namelijk 1 januari 2010 voor bedrijven die willen overschakelen op scharrel- of volièrestallen en 1 januari 2011 voor bedrijven die willen overgaan op koloniehuisvesting. De VVD-fractie vraagt of deze datum vooraf bekend gemaakt is aan de pluimveehouders? Zo nee, waarom niet? Deelt de staatssecretaris de opvatting van de leden van de VVD-fractie indien dit niet geval is de pluimveehouders getoetst worden op een criterium waarover zij vooraf niet over zijn geïnformeerd?

Voorop staat dat legbatterijen per 1 januari 2012 verboden zijn. Pluimveehouders dienen daaraan te voldoen en dus te zorgen dat zij – waar nodig – tijdig zijn omgeschakeld en dus tijdig over de benodigde vergunningen beschikken. Gebleken is dat sommige pluimveehouders niet aan het verbod kunnen voldoen vanwege omstandigheden buiten hun invloedssfeer.

Het betreft onder meer de situatie dat het MER- en vergunningstraject relatief lang duurt waardoor betrokkene nog niet beschikt over de benodigde vergunning. In dat geval kan het betrokkene niet worden verweten dat hij nog niet is omgeschakeld en is er reden voor toepassing van de tijdelijke voorziening. Indien een pluimveehouder lang heeft gewacht met het starten van het MER- en vergunningstraject en wel zo lang dat er een reële kans is dat hij niet tijdig over de benodigde vergunning zou kunnen beschikken, is dat wel aan betrokkene tegen te werpen. In dat geval komt een legpluimveehouder niet in aanmerking voor een tijdelijke voorziening tenzij het tweede criterium van toepassing is. De bedoelde data dienen als objectieve maatstaf om te bepalen of aan een pluimveehouder kan worden verweten dat hij te laat is gestart met de vergunningprocedure.

In het kader van de handhavingscommunicatie konden pluimveehouders zich met een schriftelijke onderbouwing aanmelden bij Dienst Regelingen voor een tijdelijke voorziening. De pluimveehouders zijn hierover eind 2011 geïnformeerd. Van elke aanmelding wordt op basis van de schriftelijke onderbouwing individueel beoordeeld of voldaan wordt aan één van de twee criteria. De bedrijven komen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor een tijdelijke voorziening in de vorm van een gedoogbesluit. De tijdelijke voorziening houdt in dat deze bedrijven tot 1 juli 2012 kippen in legbatterijen mogen houden onder de voorwaarde dat de eieren worden afgezet naar en verwerkt door de eiproductenindustrie in Nederland, de eieren onderscheidend worden gestempeld en dat er in 2012 geen nieuwe ronde legkippen wordt opgezet in legbatterijen.

De vertraagde inwerkingtreding van de wetgeving, waarin de welzijnsnormen voor de koloniehuisvesting zijn opgenomen, brengt volgens de leden van de VVD-fractie onzekerheden met zich mee voor de betreffende ondernemers. Waarom ziet de staatssecretaris dit niet als voldoende reden om te wachten met het starten van MER- en vergunningsprocedures?

De welzijnsnormen voor de koloniehuisvesting zijn in april 2009 gepubliceerd en aansluitend heeft de nahangprocedure plaatsgevonden van het desbetreffende besluit (besluit van 30 maart 2009 tot wijziging van het Legkippenbesluit 2003). Deze procedure was aanleiding voor een heroverweging van de overgangstermijn voor het verbod op de verrijkte kooien maar heeft niet geleid tot een wijziging van de welzijnsnormen. De normen voor de koloniehuisvesting waren vanaf dat moment duidelijk. De discussie met de Tweede Kamer ging over de lengte van de overgangstermijn voor bestaande verrijkte kooien.

Mede op verzoek van het pluimveebedrijfsleven zijn in mei 2009 de milieunormen voor de koloniehuisvesting bekend gemaakt. Pluimveehouders, die met het oog op het legbatterijverbod wilden omschakelen naar de koloniehuisvesting, konden vanaf dat moment plannen maken en de vergunningprocedures starten.

In de najaarsinventarisatie is gebleken dat van de 15 bedrijven, die hebben aangegeven te willen omschakelen naar de koloniehuisvesting en MER- en vergunningprocedures hebben lopen, er 14 al zijn gestart met deze procedures voordat in september 2011 de behandeling van het wetsvoorstel tot inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010, houdende wijziging van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden.

Hieruit blijkt dat de onzekerheid over het traject van regelgeving voor veel bedrijven geen overwegende beperking was om eerder te starten met de vergunningprocedures.

Ik vind het van belang om ook voor de bedrijven, die willen omschakelen naar de koloniehuisvesting, een uiterste startdatum voor MER- en vergunningprocedures te hanteren. Anders zou richting de al omgeschakelde pluimveehouders het beeld kunnen ontstaan dat een afwachtende houding beloond wordt. Ik hanteer voor deze groep bedrijven de datum van 1 januari 2011. Op dat moment was anderhalf jaar verstreken sinds de publicatie van de welzijns- en milieunormen voor de koloniehuisvesting, hetgeen ruim voldoende is om plannen uit te werken en te starten met de MER- en vergunningprocedures.

Er is een aantal factoren die bepalend kunnen zijn voor de voortgang van de MER- en vergunningsprocedures van bedrijven. Op deze factoren heeft de ondernemer geen invloed. Er is dan reden om voor genoemde situaties een voorziening te treffen. De VVD-fractie vraagt wat precies onder een voorziening moet worden verstaan? Hoe kunnen de ondernemers een voorziening treffen als zij nog geen definitief uitsluitsel hebben van een vergunningsprocedure en de wet hieromtrent nog niet in werking is getreden?

Voor bedrijven die voldoen aan één van de twee criteria wordt een tijdelijke voorziening getroffen. Ten aanzien van een bedrijf waarop deze voorziening van toepassing is, worden geen handhavingsmaatregelen getroffen.

De criteria betreffen ten eerste de eerdere bedoelde uiterste data voor het starten van het MER- en vergunningtraject en ten tweede exogene factoren, die voor de betrokken ondernemers relevant en belemmerend zijn voor het opstellen van omschakelingsplannen en het voeren van MER- en vergunningprocedures. Onduidelijkheden en vertragingen die samenhangen met deze factoren kunnen voor ondernemers reden zijn geweest om in een later stadium dan 1 januari 2010 (bij omschakeling naar scharrelstallen) of 1 januari 2011 (bij omschakeling naar koloniehuisvesting) vergunningtrajecten te starten en kunnen bij die trajecten vertraging hebben opgeleverd. Als een bedrijf denkt te voldoen aan één van de twee criteria, kon het zich met een schriftelijke onderbouwing aanmelden bij Dienst Regelingen om in aanmerking te komen voor een tijdelijke voorziening. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op een eerdere vraag van de VVD-fractie.

Eén van de voorwaarden voor een tijdelijke voorziening is dat het in beginsel voor een half jaar geldt (tot 1 juli 2012). De leden van de VVD-fractie vragen of deze termijn nog kan worden verlengd. Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoe de tijdelijke voorzieningen in andere Europese lidstaten eruit zien en op basis van welke criteria zij toetsen of een bedrijf in aanmerking komt voor een tijdelijke voorziening? Is de tijdelijke voorziening van Nederland vergelijkbaar ten opzichte van andere Europese lidstaten? Voert de staatssecretaris hierover nog overleg in Europa?

De tijdelijke voorzieningen zullen gelden tot 1 juli 2012. Daarna zal het legbatterijverbod ook voor deze bedrijven onverkort gaan gelden.

Ik hecht net als de Tweede Kamer (motie Van Dekken c.s. (TK 31 923-18)) aan een zo snel mogelijke maar verantwoorde implementatie van het legbatterijverbod voor alle bedrijven in Nederland.

Alle Lidstaten, waar met ingang van 1 januari 2012 nog gebruik gemaakt wordt van niet-verrijkte kooien, dienen de Commissie informatie te zenden over hun situatie, de stappen die ondernomen zijn om er op toe te zien dat het houden van legkippen in niet-verrijkte kooien vanaf 1 januari 2012 verboden is en om aan te geven wanneer men volledig aan het legbatterijverbod denkt te voldoen. De exacte inhoud van de actieplannen van deze Lidstaten, inclusief eventuele tijdelijke voorzieningen, is mij vooralsnog niet bekend. Lidstaten zullen over de stand van zaken met betrekking tot hun actieplan rapporteren in het Permanent Comité voor de Voedselketen en Diergezondheid van de Europese Commissie. Na de discussie over het inmiddels verworpen herenakkoord is er geen overleg geweest binnen de EU over een tijdelijke voorziening.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie stellen vraagtekens bij het hanteren van een uiterste termijn van 1 januari 2011 voor het aanvragen van een vergunning voor bedrijven die willen omschakelen naar koloniehuisvesting, gelet op het feit dat wetsvoorstel 31 923 eerst in de tweede helft van 2011 door het parlement is aanvaard. De leden van de CDA-fractie verzochten om voor alle ondernemers, die naar koloniehuisvesting willen omschakelen, een tijdelijke voorziening te treffen.

Zoals ik naar voren heb gebracht in mijn brief van 23 september 2011 (TK 31 923, nr. 22), betrof wetsvoorstel 31 923 de inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010 tot wijziging van het Legkippenbesluit 2003, waarmee het einde van de overgangstermijn voor het verbod op de verrijkte kooi wordt vastgesteld op 1 januari 2021. Reden voor de indiening van dit wetsvoorstel was het verzoek daartoe van meer dan een vijfde van het aantal leden van de Tweede en Eerste Kamer naar aanleiding van de voorlegging van het besluit van 30 juni 2010 in het kader van de z.g. nahangprocedure. Dat besluit – en dus ook wetsvoorstel 31 923 – betreft alleen de overgangstermijn voor het verbod op de verrijkte kooi en niet de welzijnsnormen voor koloniehuisvesting. Deze welzijnsnormen waren reeds vastgelegd in het besluit van 30 maart 2009 tot wijziging van het Legkippenbesluit 2003. De parlementaire behandeling van wetsvoorstel 31 923 heeft dus enige onzekerheid kunnen genereren, maar ik beschouw dat niet als een voldoende reden om te wachten met het starten van MER- en vergunningprocedures.

Tegen deze achtergrond ben ik van oordeel dat van pluimveehouders die willen omschakelen naar koloniehuisvesting verwacht mag worden dat zij voor 1 januari 2011 (ruim anderhalf jaar na de publicatie van de welzijns- en milieunormen voor de koloniehuisvesting) zijn gestart met het MER- en vergunningtraject. Alleen als zich bepaalde exogene factoren voordoen, die voor de pluimveehouder een overmachtsituatie hebben opgeleverd, kan deze ook bij een latere start van het MER- en vergunningstraject in aanmerking komen voor een tijdelijke voorziening.

Vragen en opmerkingen van de fractie van de Partij voor de Dieren

Wat de leden van de fractie van Partij voor de Dieren betreft, hebben kippenboeren die niet zijn omgeschakeld en die geen gebruik hebben gemaakt van de zeer ruime overgangstermijn, geen «license to produce». Waarom krijgen de bedrijven met kooihuisvesting in het Koppel Informatiesysteem Pluimvee (KIP) geen brief dat op 1 januari a.s. geïnspecteerd zal worden of zij hun zaakjes op orde hebben en dat anders het bedrijf per direct zal worden gesloten?

Ik heb meerdere keren aangegeven dat een beperkt aantal legpluimveehouders niet op tijd kan omschakelen door omstandigheden die buiten hun invloedssfeer liggen en waaraan zij niets hebben kunnen doen. Voor deze bedrijven wil ik een tijdelijke voorziening treffen. Voor de overige legpluimveebedrijven zal ik het legbatterijverbod onverkort handhaven.

De pluimveehouderij heeft ruim de tijd gehad om zich op de ingang van het legbatterijverbod voor te bereiden. Hoe rechtvaardigt de staatssecretaris zijn coulante houding voor overtreders naar de pluimveehouder die wel hemel en aarde heeft bewogen om voor 1 januari 2012 de huisvesting voor zijn kippen te verbeteren? Hoe wordt met dit gedoogbeleid recht gedaan aan de ondernemers die investeren in echte systeemdoorbraken? Waarom toont de staatssecretaris alle begrip voor degenen, die ruim 10 jaar hebben gewacht om actie te ondernemen om over te schakelen naar een meer diervriendelijke vorm van kippenhouderij?

Zoals eerder aangegeven tref ik alleen een tijdelijke voorziening voor een kleine groep ondernemers, die als gevolg van een limitatief aantal situaties waarop zij geen invloed hebben, nog geen onherroepelijke vergunningen hebben. Vanuit een oogpunt van behoorlijk bestuur acht ik het gewenst voor deze categorie een tijdelijke voorziening te treffen indien zij voldoen aan de criteria en de voorwaarden. De pluimveehouders, die in aanmerking komen voor een tijdelijke voorziening, krijgen een beperkte periode van zes maanden om de bedrijfsvoering aan te passen en zullen vanwege de verplichte afzet naar de eiproductenindustrie in het algemeen lagere opbrengstprijzen voor de eieren ontvangen.

Van de 39 legbatterijen, die hun dieren nog steeds in legbatterijen houden, blijken 15 er ook nog eens voor te kiezen om hun duizenden kippen ook na het legbatterijverbod gewoon in kooien te blijven huisvesten. In het debat over het verbod op de verrijkte kooien voor leghennen heeft de staatssecretaris laten weten dat geen enkel Nederlands pluimveebedrijf er voor had gekozen om te investeren in de koloniehuisvesting. Nu blijken er toch 15 bedrijven te zijn die al stappen in die richting zouden hebben gezet. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen waarom de staatssecretaris dit niet eerder heeft aangegeven.

In het debat over het wetsvoorstel houdende de inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010 inzake de wijziging van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van kippen in verrijkte kooien, heb ik aangegeven dat weinig ondernemers de afgelopen jaren hebben geïnvesteerd in koloniehuisvesting.

Dit wil niet zeggen dat er geen legpluimveebedrijven zijn die vanwege het legbatterijverbod plannen hebben gemaakt voor de omschakeling naar koloniehuisvesting en hiertoe vergunningprocedures zijn gestart.

De staatssecretaris zegt in reactie op de motie van de leden Ouwehand en Jacobi (Kamerstuk 21 501-32, nr. 534) dat hij het legbatterijverbod vanaf januari 2012 streng wil gaan handhaven en ziet zijn gedoogbeleid voor wetsovertreders van dit legbatterijverbod niet als verlenging van de overgangstermijn. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden de reactie van de staatssecretaris over de uitvoering van deze motie onbevredigend. Waarom accepteert de staatssecretaris als handhaver van het verbod dat er pluimveebedrijven zijn die al voor de ingangsdatum van het verbod aangeven dat zij zich niet aan dit verbod zullen houden?

Ditzelfde geldt voor de reactie op de motie van de leden Van Gerven en Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 533 ). Hoewel er per 1 januari 2012 een verbod is op legbatterijen krijgt de Nederlandse consument deze illegale legbatterijeieren toch voorgeschoteld in allerlei producten. Waarom helpt de handhaver van het verbod de overtreders hun illegale producten af te zetten?

Op verzoek van de Tweede Kamer heb ik in samenwerking met het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) voorjaar 2011 een inventarisatie uitgevoerd van mogelijke knelpunten bij de omschakeling van bedrijven met legbatterijen. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 30 mei geïnformeerd. Hierbij heb ik aangegeven dat ik in het najaar 2011 de definitieve balans zal opmaken. In het najaar van 2011 heb ik bij de legpluimveebedrijven en de gemeenten geïnventariseerd wat de resterende knelpunten zijn. Het ligt in de rede dat door deze gerichte vraagstelling ondernemers en de gemeenten aangeven tegen welke knelpunten zij aanlopen bij het afgeven van de benodigde vergunningen.

Op basis van de resultaten van de najaarsinventarisatie heb ik een tijdelijke voorziening opgesteld voor evidente knelgevallen. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op een vraag van de VVD-fractie.

Verder verwijs ik naar mijn reactie op bovenvermelde moties in mijn brief van 19 december 2011.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen of de staatssecretaris ook al een hardheidsclausule aan het voorbereiden is voor varkensboeren die te laat in actie komen om de groepshuisvesting voor dragende zeugen in 2013 rond te hebben?

Ik ben geen voorziening aan het voorbereiden in verband met het in werking treden van de Europese norm van groepshuisvesting voor dragende zeugen per 2013.


X Noot
1

Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), Voorzitter Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Ondervoorzitter Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD), Verhoeven, K. (D66), Werf, M.C.I. van der (CDA) en Hilkens, M. (PvdA).

Plv. leden: Elias, T.M.Ch. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Holtackers, M.P.M. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD), Veldhoven, S. van (D66), Ormel, H.J. (CDA) en Jadnanansing, T.M. (PvdA).

Naar boven