31 891 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten in verband met de introductie van en het toezicht op premiepensioeninstellingen (Wet introductie premiepensioeninstellingen)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 16 november 2010

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom het voorstel van wet zo lang op zich heeft laten wachten, hoewel de toenmalige minister van Financiën Bos reeds in maart 2008 heeft aangegeven dat – om te kunnen concurreren op de Europese markt – het toen al noodzakelijk was om over te gaan tot de introductie van een instelling die alleen pensioenpremieovereenkomsten zal uitvoeren. Bovendien vragen zij of Nederland uit het oogpunt van concurrentie nu niet te laat is. In diverse Europese landen zijn immers reeds pensioeninstellingen actief die zowel premie als uitkeringsregelingen kunnen uitvoeren.

Zoals in maart 20081 inderdaad is aangegeven,bestond er op dat moment al reden om spoedig te komen tot de introductie van pensioeninstellingen in Nederland die zouden kunnen inspelen op ontwikkelingen in de Europese pensioenmarkt.

Vermeld werd dat de Europese pensioenmarkt een groeimarkt is en dat er in binnen- en buitenland aandacht was voor grensoverschrijdende pensioenactiviteiten, onder meer vanwege de inwerkingtreding van de Europese richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IORP-richtlijn, 2003/41/EG).

De beide toenmalige bewindslieden hebben vervolgens aangekondigd het voornemen tot introductie van een pensioeninstelling die premieregelingen (Defined Contribution, DC) zou kunnen uitvoeren, los te zullen koppelen van het voornemen te komen tot de introductie van een pensioenuitvoerder die ook uitkeringsregelingen (Defined Benefit, DB) zou kunnen uitvoeren. Dit om vaart te kunnen maken. Door de financiële crisis en de extra werkzaamheden die dit tot gevolg had, heeft het wetgevingstraject helaas aan voortvarendheid moeten inboeten.

De financiële crisis heeft over de hele wereld ook een enorme impact gehad op beheerde pensioenvermogens. Dit heeft er onder meer toe geleid dat werkgevers thans een grotere behoefte voelen tot het beheersen van risico’s verbonden aan pensioen. Vooral multinationale ondernemingen, internationale overheidsinstellingen en NGO’s zoeken daarbij naar grensoverschrijdende pensioenoplossingen.

Om de vraag naar grensoverschrijdende pensioenuitvoering voor Nederland te behouden, zowel voor de Nederlands pensioenprofessionals als de Nederlandse werkgevers en werknemers die een goede en betaalbare uitvoering van hun pensioenregelingen zoeken, is het inderdaad nodig op deze vraag in te springen. Nu zijn onder meer in België, Luxemburg en Ierland pensioeninstellingen opgericht specifiek met het doel om grensoverschrijdende pensioenregelingen uit te voeren.

Gelet op bovenstaande, delen wij het beeld dat Nederland laat is voor wat betreft het inspringen op geschetste ontwikkelingen, maar zolang reeds actieve partijen nog niet definitief hebben besloten tot onderbrenging van pensioenvermogens bij een buitenlandse pensioenuitvoerder zijn er nog mogelijkheden deze partijen te interesseren voor dienstverlening in en vanuit Nederland. Het belang van DC-regelingen is buiten Nederland groot. Partijen die thans nog geen concrete stappen hebben ondernomen, kunnen in de toekomst wel interesse voor grensoverschrijdende pensioendienstverlening tonen. Het is daarom onverminderd zinvol om de introductie van premiepensioeninstellingen mogelijk te maken.

De leden van de fractie van het CDA vragen wat de unieke punten van de PPI zijn, zodat werkgevers en deelnemers hiervoor kiezen.

Voorzover werkgevers en werknemers pensioenregelingen zijn overeengekomen die door een premiepensioeninstelling kunnen worden uitgevoerd, is de dienstverlening van de instelling volledig hierop toegespitst. Werkgevers en werknemers kunnen profiteren van de goede Nederlandse kwaliteit van pensioendienstverlening door een instelling met een zeer transparante kostenstructuur die kan bogen op een solide wettelijke basis.

De leden van de fractie van de SP willen graag weten of partijen die zitten te wachten op de mogelijkheid een PPI in Nederland te kunnen beginnen uitsluitend geïnteresseerd zijn in de oprichting van een PPI ten behoeve van pensioenspaarders in het buitenland, of dat er wellicht toch partijen zijn die daarbij ook de Nederlandse pensioengerechtigden willen poolen.

De premiepensioeninstelling kan premieregelingen uitvoeren en daardoor alleen pensioenregelingen poolen die het karakter van een premieregeling hebben.

Premieregelingen zijn internationaal zeer gangbaar, dus het ligt voor de hand dat partijen die een premiepensioeninstelling willen opzetten vooral zullen beogen de internationale markt te bedienen.

Zoals ook blijkt uit het overzicht in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 31 891, nr. 3, blz. 25) hebben werknemers in Nederland thans namelijk grotendeels (ongeveer 95%) pensioenaanspraken uit hoofde van een uitkeringsregeling of een hybride pensioenregeling.

Omdat de premiepensioeninstelling geen risico’s op zich mag nemen, kunnen deze soorten Nederlandse pensioenregelingen niet door de premiepensioeninstelling worden gepoold. Voor zover het Nederlandse pensioengerechtigden betreft, geldt dat zij een levenslange uitkering moeten hebben en daarin kan de PPI niet voorzien. Het is echter niet uitgesloten dat er partijen zullen zijn die (tevens) beogen het relatief beperkt aantal Nederlandse premieregelingen uit te voeren en te poolen, met het doel eerdergenoemde voordelen voor werkgevers en werknemers te realiseren.

De leden van de fractie van de SP vragen of de minister concrete aanwijzingen heeft dat een of meer in Nederland gevestigde multinationale ondernemingen al hun pensioenspaarders, inclusief de Nederlandse, in een pool zouden willen onderbrengen.

Die ontwikkelingen doen zich voor. Uit de bijschrijvingen in de registers van de toezichthouder in België maken wij bijvoorbeeld op dat de ondernemingen BP, Nestlé en Panasonic, het beheer over hun pensioenregelingen naar België hebben overgebracht. Voor het overige geldt dat wanneer multinationale ondernemingen met werknemers in Nederland het voornemen zouden hebben hun pensioenregelingen, waaronder de Nederlandse pensioenregeling, over te brengen naar een buitenlandse pensioeninstelling die deze pensioenregelingen zou kunnen poolen, dit bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft. Pensioenprofessionals zullen daarom – tot het moment waarop het betreffende bedrijf het voornemen publiek wenst te maken – niet bekend maken welke klanten zij adviseren of voor welke klanten zij Nederlandse of buitenlandse pensioenoplossingen aan het verkennen zijn.

De leden van de fractie van de SP vragen of de uitlatingen van de minister in de Tweede Kamer – dat andere landen, waar een API al tot de mogelijkheden behoort, een beetje voorop lopen en dat deze landen een voordeel hebben en een streepje voor – een kwalitatief oordeel van de minister is.

Landen waar pensioeninstellingen zijn gevestigd die reeds grensoverschrijdend diverse typen pensioenregelingen uitvoeren, lopen voor in het bedienen van de internationale pensioenmarkt. Een aantal klanten heeft inmiddels ervaring opgedaan met de dienstverlening door deze pensioeninstellingen en is tevens bekend met de houding van lokale autoriteiten die toezicht houden op deze instellingen. In die zin menen we dat deze landen door hun ervaringen in de praktijk op dit moment een streepje voor hebben in de internationale markt voor de uitvoering van pensioenregelingen. Het aantal daadwerkelijk gerealiseerde nieuwe grensoverschrijdende pensioeninstellingen is zoals hiervoor al is gemeld vooralsnog relatief beperk. Daarom zijn er nog voldoende mogelijkheden om partijen te interesseren voor dienstverlening in en vanuit Nederland.

De leden van de fractie van het CDA vragen of de minister een overzicht van een «vergelijking van IORP-vehikels» zou kunnen aanvullen met de fiscale behandeling in de diverse landen van de IORP’s.

Verwezen wordt naar de bijlage2.

De leden van de SP-fractie vragen het kennelijke verschil – tussen een IORP die geen financiële risico’s mag dragen en een IORP die deze risico’s wel mag dragen – toe te lichten.

Een IORP die geen financiële risico’s mag dragen kan niet jegens pensioendeelnemers garant staan voor de afdekking van biometrische risico’s (risico’s in verband met overlijden of arbeidsongeschiktheid of levensverwachting), noch garant staan voor het behalen van een zeker beleggingsresultaat. Daarmee is zo’n IORP niet geschikt voor de uitvoering van pensioenregelingen die beogen werknemers zo’n dekking of garantie te bieden (een defined benefit of hybride pensioenregeling). Zo’n IORP kan pensioenregelingen uitvoeren die werknemers niet in zo’n dekking of garantie voorzien (defined contribution pensioenregeling). Het gegeven dat zo’n IORP geen financiële risico’s mag dragen heeft voor het toezicht op de instelling tot gevolg dat er geen financiële eisen hoeven te worden gesteld in verband met deze risico’s. De eisen aan het vermogen kunnen dan worden beperkt tot een bedrag ter dekking van de operationele risico’s. Voor de PPI geldt in verband met deze operationele risico’s een vermogenseis van EUR 225 000. Dit bedrag is gelijk aan de vermogenseis die geldt voor beheerders van een beheerder van een beleggingsinstelling die een vermogen van ten minste EUR 250 miljoen beheert.

De leden van de fractie van de VVD vragen welke stappen de regering heeft gezet teneinde verdragstoegang te verkrijgen voor subjectief vrijgestelde pensioenfondsen in de relatie met landen die verdragsgerechtigdheid voor dergelijke instellingen tot op heden afwijzen.

Het is vast Nederlands verdragsbeleid te streven naar verdragstoegang voor pensioenfondsen. In de regel zijn verdragspartners bereid die toegang te verschaffen. Uit contacten met enkele grote Nederlandse pensioenfondsen is gebleken dat Frankrijk verdragstoegang weigert aan subjectief vrijgestelde pensioenfondsen. Van andere verdragslanden is niet bekend dat zij aan subjectief vrijgestelde pensioenfondsen verdragstoegang onthouden. In de lopende onderhandelingen met Frankrijk over een wijziging van het bestaande belastingverdrag uit 1973 heeft Nederland dan ook een bepaling voorgesteld waarbij expliciet wordt geregeld dat subjectief vrijgestelde pensioenfondsen verdragstoegang krijgen.

De leden van de fractie van de VVD vragen of in het wetsvoorstel concurrentiebeperkende maatregelen zijn opgenomen. Indien zulks het geval is vragen zij wat de regering daar aan zal doen.

De regering heeft geen signalen ontvangen dat de eisen die – ter borging van de kwaliteit en de veiligheid van de pensioenuitvoering – worden gesteld in verband met de dienstverlening van een premiepensioeninstelling in aanvulling op de voorschriften die volgen uit de Europese richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IORP-richtlijn, 2003/41/EG) een belemmering zouden opleveren in de concurrentie tussen premiepensioeninstellingen met andere pensioensinstellingen die grensoverschrijdende premieregelingen kunnen uitvoeren.

De leden van de VVD-fractie vragen bovendien of de minister zou wensen dat hier ook reeds een API-regeling was ingevoerd.

Zoals de regering heeft aangegeven in het plenaire debat over dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 30 juni jl. menen we dat met de introductie van de premiepensioeninstelling een gelijk speelveld met buitenlandse pensioeninstellingen die premieregelingen kunnen uitvoeren kan worden bereikt, maar dat pas met het realiseren van een algemene pensioeninstelling een gelijk speelveld kan worden bereikt met alle buitenlandse pensioenuitvoerders en dat daarmee een interessant concurrentieveld toegankelijk zal worden voor Nederlandse pensioenprofessionals op een gelijke wijze als voor al die buitenlandse pensioenuitvoerders.

De leden van de fractie van de VVD en het CDA vragen de regering om aan te geven welk tijdpad voor stap 3 (de API) geldt. De VVD verwijst hierbij naar de brief van 3 september 2010 (31 891, nr. 13).

In genoemde brief van 3 september jl. is aangegeven dat zowel in de discussie over aanpassingen van het Nederlandse pensioenstelsel in het kader van de zogenoemde «brede aanpak» van de pensioenproblematiek als bij de vormgeving van de API vraagstukken over het toepasselijke solvabiliteitskader (voor pensioenfondsen het Financieel Toetsingskader) en de inrichting van de governance van de pensioenuitvoerder (pension fund governance voor pensioenfondsen) een essentiële rol spelen. Daarom is in die brief aangegeven dat, voor wat betreft het tijdpad om te komen tot de realisatie van een voorstel van wet tot introductie van een API, het wetgevingstraject ingevolge de brede aanpak relevant is. De toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Donner, heeft in zijn brief van 14 september 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 32 043, nr. 8) over dit laatste wetgevingstraject gezegd dat indien het lukt om in januari 2011 op hoofdlijnen duidelijkheid te hebben over de aanpak en de nieuwe contracten en de nodige wetswijzigingen, het mogelijk moet zijn om de nodige wetswijzigingen in de loop van 2011 te realiseren.

De leden van de CDA-fractie vragen of het de bedoeling is dat met de introductie van de PPI in feite banksparen in de tweede pijler mogelijk wordt gemaakt.

De regering meent dat dit niet het geval is. Voor de uitvoering van Nederlandse pensioenregelingen volgt uit de Pensioenwet en de Wet op de loonbelasting 1964 dat met het bij de PPI gespaarde kapitaal op de pensioeningangsdatum een levenslange uitkering dient te worden aangekocht voor de oudedagsvoorziening. Levenslange uitkeringen bieden dekking tegen langlevenrisico’s. (Arbeidsgerelateerd) ouderdomspensioen heeft daarom altijd de vorm van een verzekering. Een bankspaarproduct kan geen dekking bieden tegen verzekeringstechnische risico’s zoals het langlevenrisico (zie ook Kamerstukken II 2009/10, 31 891, nr. 6, blz. 10).

De leden van de CDA-fractie vragen welke consequenties dit zal hebben voor de taakafbakening.

De introductie van de PPI brengt geen veranderingen aan in de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars.

Tot slot vragen de leden van de fractie van het CDA waarom pensioenfondsen hun beleggingen dan niet zouden gaan onderbrengen via een PPI.

Het staat eenieder, ook bestuurders van pensioenfondsen, vrij om een premiepensioeninstelling op te zetten of te besluiten gebruik te maken van de diensten van een al bestaande premiepensioeninstelling voor de uitvoering van een premieregeling. In dat geval zal het gehele pensioenvermogen in verband met die pensioenregeling, dus zowel de activa als de verplichtingen uit hoofde van de regeling, naar de premiepensioeninstelling moeten worden overgebracht. De PPI moet pensioenuitvoerder worden en eigenaar van het pensioenvermogen en kan dus niet louter als vermogensbeheerder optreden ten behoeve van dat vermogen.

Artikelsgewijs

De leden van de fractie van het CDA vragen of zij er van mogen uitgaan dat in artikel 3:267c, lid 2, waar nu staat «lvorens» de regering «Alvorens» bedoelt.

Ja, bij gelegenheid zal dit wordt hersteld.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


XNoot
1

Algemeen overleg inzake regels betreffende pensioenen (Pensioenwet) op 12 maart 2008 (30 413, nr. 110).

XNoot
2

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienr. 147454.

Naar boven