31 839 Jeugdzorg

Nr. 599 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 juli 2017

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 8 juni 2017 overleg gevoerd met de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 31 maart 2017 inzake de derde jaarrapportage Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) (Kamerstuk 31 839, nr. 572);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 21 april 2017 inzake rapporten van de Inspectie Jeugdzorg/Toezicht Sociaal Domein (Kamerstukken 34 477 en 31839, nr. 19);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 mei 2017 inzake het voortbestaan van Kindertelefoon, Stichting Sensoor en het AKJ (vertrouwenspersonen in de jeugdhulp) (Kamerstuk 31 839, nr. 576);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 15 mei 2017 inzake het rapport van de Inspectie Jeugdzorg over de certificering van Jeugdbescherming en Jeugdreclassering door het Keurmerkinstituut (Kamerstuk 31 839, nr. 577);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 30 mei 2017 inzake het Actieplan pleegzorg (Kamerstuk 31 839, nr. 580);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 19 mei 2017 met de kabinetsreactie op rapporten «Kinderrechtenmonitor 2016» en «Als je het ons vraagt De Kinderombudsman op Kinderrechtentour» (Kamerstuk 31 839, nr. 578);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 2 juni 2017 inzake informatie over de laatste ontwikkelingen binnen de jeugdhulp (Kamerstuk 31 839, nr. 581);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 2 juni 2017 inzake continuïteit van de organisaties Kindertelefoon, Sensoor en AKJ (Kamerstuk 31 839, nr. 582).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De fungerend voorzitter van de commissie, Lodders

De griffier van de commissie, Post

Voorzitter: Pia Dijkstra

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Agema, Pia Dijkstra, El Yassini, Kooiman, Peters, Raemakers, Voordewind en Westerveld,

en de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter:

Van harte welkom bij dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de Staatssecretaris van dit departement. We hebben het vandaag over de jeugdhulp. Ik heet de Staatssecretaris en zijn ondersteuning van harte welkom. Daarnaast zijn aanwezig de Kamerleden mevrouw Kooiman van de SP, de heer Raemakers van D66, de heer Peters namens het CDA, de heer El Yassini namens de VVD, mevrouw Westerveld namens GroenLinks en de heer Voordewind namens de ChristenUnie. Vier minuten spreektijd per fractie hebben we afgesproken. Ik wil beginnen met maximaal twee interrupties. We kijken even hoe het loopt. Als u allen in staat bent om de interrupties kort te houden, hebben we natuurlijk wat meer ruimte.

Ik geef graag als eerste het woord aan mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. De jeugdhulp moest grondig worden gerenoveerd. Het kind moest centraal staan en snelle inzet van lichte zorg moest zware zorg voorkomen. Het vorige kabinet zag dit als een uitgelezen kans om flink te bezuinigen. Hiermee werd de renovatie een enorme schadepost voor gemeenten en voor al die kinderen die nu verdwijnen op wachtlijsten, boven budgetplafonds, tussen escalatieladders en in aanbestedingscircussen. De VNG zegt dat een kwart van alle gemeenten miljoenen tekortkomen. Dat zijn bijvoorbeeld Valkenswaard, Tiel, Venlo, Eindhoven, Friese gemeenten, Ede, Zuid-Holland-Zuid en Enschede. Dit zijn zomaar een handjevol belangrijke gemeenten die het niet meer redden. De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) waarschuwt: gemeenten zetten noodgedwongen budgetplafonds in. Zij zegt daarbij: veiligheid en ontwikkeling van kinderen kan in gevaar komen als kinderen lang moeten wachten op hulp. Gevaarlijk is ook nog steeds dat niet alle Veilig Thuisorganisaties voldoende mensen en middelen hebben om te zorgen voor voldoende capaciteit. Dit staat in inspectierapporten. Zes van de Veilig Thuisorganisaties hebben nog steeds een wachtlijst. Waarom neemt de Staatssecretaris deze enorme risico's? Is hij bereid om voor 2017 ter overbrugging tot 2018, wanneer de nieuwe financieringsnorm en een nieuw verdeelmodel komen, te komen met een verlichtingsbudget voor de gemeenten die het echt niet redden? Ik krijg hierop graag een reactie.

Vaak wordt ook niet een fair tarief betaald. Hulpverleningsinstellingen moeten vaak onder de kostprijs zorg leveren en dat kan niet. Ik heb dit punt al bij de begroting voor vorig jaar naar voren gebracht, samen met Joël Voordewind. Het ging toen om de pleegzorgtarieven. Er was een door de VNG vastgesteld tarief, maar helaas gingen heel veel gemeenten daar toch nog onder zitten. De Staatssecretaris zei toen tegen mij en tegen de heer Voordewind: hebt u geduld, want ik ga het onderzoeken. Ik ben ondertussen met zwangerschapsverlof geweest, heb een kind gebaard, ben alweer een tijdje aan het werk en het kind is nu vier maanden, en wat lees ik in de brief van de Staatssecretaris: ik ben aan het onderzoeken. Dan breekt toch mijn klomp. Ik vraag me af of ik de motie opnieuw moet indienen of dat de Staatssecretaris dit nu daadwerkelijk gaat aanpakken.

Als we het hebben over het Actieplan pleegzorg, wil ik toch opmerken dat het allemaal mooie woorden zijn, maar dat de realiteit is dat er steeds meer kinderen uit huis worden geplaatst, dat er steeds meer verblijfsplaatsen nodig zijn en dat er steeds minder pleegzorggezinnen en netwerkpleeggezinnen zijn. Laatst kregen we ook een brief van Rubicon, waarin ze aangaven dat ze graag netwerkpleegzorg wilden realiseren in een gemeente, maar dat het budget van die gemeente op is. Wat gaat de Staatssecretaris nu doen? Komt hij met een actieplan inhuisplaatsingen? Dat lijkt mij het juiste plan.

Een andere belofte van de Staatssecretaris aan de SP bij de afgelopen begroting, ging over de Kindertelefoon, het AKJ (Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg) en Sensoor. Die zouden gered worden. Ik ben heel erg blij dat hij in antwoord op onze Kamervragen, maar ik meen ook die van het CDA, en in zijn brief aangeeft dat er inderdaad een oplossing komt. Maar even voor de duidelijkheid: betekent dit dat als er een veegwet komt, het AKJ, Sensoor en de Kindertelefoon ook structureel gered worden en dat het structureel in overheidshanden wordt genomen?

Deze drie organisaties zijn niet de enige organisaties die veel last hebben van de administratieve lasten. Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland en VNG pleiten ervoor dat er geen aanbestedingsplicht is. Staatssecretaris Plasterk zei: we moeten het toch doen, want dat moet van Europa.

De voorzitter:

Minister Plasterk.

Mevrouw Kooiman (SP):

Inderdaad. Mijn zwangerschapsbrein is nog niet helemaal in orde.

De voorzitter:

Dat maakt niet uit. Gaat u verder.

Mevrouw Kooiman (SP):

Minister Plasterk zei dus: het moet van Europa. Er kwam toen ook nog een brief van de Staatssecretaris, waarna ik dacht: wel of geen plicht? Ik vind het nog steeds erg onduidelijk. Waarom kunnen we die plicht niet gewoon schrappen? Die staat nergens in de Jeugdwet. Kunnen we die plicht niet gewoon met de veegwet van tafel vegen? Laten we dat dan ook direct aanpakken.

Volgens mij ben ik over mijn tijd heen.

De voorzitter:

U hebt het keurig gedaan. Dank u wel.

Mevrouw Kooiman (SP):

Hartstikke fijn.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter. Het is mijn eerste AO Jeugd en ook überhaupt mijn eerste AO. Ik kan dan ook niet wachten om te beginnen. Ik wil positief beginnen. Mijn fractie is erg blij dat het Actieplan pleegzorg er eindelijk is. Het plan ziet er in eerste instantie goed uit. Het is goed om te zien dat er veel aandacht is voor pleegkinderen die meerderjarig worden. Ik mis wel een concrete uitvoeringsagenda. Wanneer gaat wie wat doen? Wat doet het ministerie precies? Hoe kunnen wij als Kamer de zaken meten en volgen? D66 zou graag zien dat het actieplan concreter wordt, meer smart. Is de Staatssecretaris bereid om ook te komen met een concrete uitvoeringsagenda, naast de voortgangsrapportage waarmee hij al komt?

De Transitie Autoriteit Jeugd komt met een aantal harde conclusies. Zo worden jeugdigen te weinig gehoord en dreigen de zogenaamde inregelproblematiek en de problemen rond de administratie en de facturering een structureel karakter te krijgen. Wat doet de Staatssecretaris met deze aanbevelingen? Hoe lossen we die problemen op?

Zoals u weet, staat D66 voor privacy. Hoewel steeds meer gemeenten en instellingen proactief aandacht besteden aan privacybescherming, blijven er ook gemeenten achter. In mei berichtte de Groene Amsterdammer hier nog over. Ambtenaren die het medisch dossier van cliënten in de jeugdzorg opvragen en dan zelf op de stoel van de specialist gaan zitten, dat is ongehoord. Hoe kan het dat dit nog steeds gebeurt? Hoe treedt de Staatssecretaris daartegen op?

Een ander punt dat helaas ook niet nieuw is, zijn de wachtlijsten in de jeugd-ggz. In maar liefst 10% van de gevallen moeten kinderen langer dan drie maanden wachten op de intake. Kinderen met een gebroken been laten we ook geen maanden wachten, waarom gebeurt dat dan wel met kinderen met een psychische problematiek? Vaak wordt geroepen dat extra geld de oplossing is, maar helaas is extra geld niet zonder meer de oplossing. Dat blijkt ook uit het rapport Wacht maar van het NJi (Nederlands Jeugdinstituut). Wachtlijsten en wachttijden hebben altijd al bestaan binnen de jeugdhulp. Dat is ook in andere landen zo. Ik hoor graag van de Staatssecretaris welke oplossingen hij ziet om die wachtlijsten te verminderen.

De voorzitter:

Er is een vraag voor u van mevrouw Kooiman, mijnheer Raemakers.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dank voor deze eerste woorden over een heel belangrijk thema. Ik ben nu wel heel erg nieuwsgierig. Ik heb namelijk gezien dat u in de media hebt gereageerd en daar hebt gezegd, zoals u hier ook al aangaf, dat geld niet de oplossing is. Een kwart van de gemeenten komt nu echter niet uit met het budget en ondertussen staan er wel kinderen op de wachtlijst. Wat moet er volgens D66 dan gebeuren om deze kinderen niet aan hun lot over te laten?

De heer Raemakers (D66):

In het rapport Wacht maar wordt aangegeven dat er in het verleden vaak extra investeringen zijn gedaan om wachtlijsten weg te werken. Je ziet echter dat dat soms voor instellingen een prikkel is om de wachtlijsten juist te laten oplopen. In het rapport wordt daarom geconcludeerd dat extra geld niet altijd de oplossing is voor wachtlijsten. Wij hebben twee andere oplossingsrichtingen. Ik zal mijn betoog vervolgen en die daarin aangeven.

De voorzitter:

Mevrouw Kooiman heeft echter nog de gelegenheid om in tweede instantie hierop te reageren, als zij dat wil.

Mevrouw Kooiman (SP):

Laat ik dat maar doen, want ik ben een beetje ongeduldig en wil dit nu al graag weten. In 2018 komt er mogelijk een nieuw verdeelmodel en wordt er een nieuwe veegwet gecreëerd. Maar in 2017 staan er nog wel kinderen op de wachtlijst. Dat zijn kinderen die in zware psychische nood verkeren. De inspectie concludeert ook dat er grote problemen zijn bij zes Veilig Thuisorganisaties. Ik denk dat we hier niet op onze handen kunnen gaan zitten en maar niets doen. Wat wil D66 doen? Is zij bijvoorbeeld voor een verlichtingsbudget voor de gemeenten die het echt niet redden, waar wij ook voor hebben gepleit?

De heer Raemakers (D66):

Dit zijn volgens mij twee verschillende dingen. Het gaat allereerst om het oplossen van de wachtlijsten in de jeugd-ggz en anderzijds gaat het over de herverdeling van middelen binnen gemeenten. Ik zal daar aan het eind van mijn betoog ook nog bij stilstaan. Wij zetten ook vraagtekens bij het verdeelmodel en vragen ons af of de verdeling over gemeenten onderling wel juist is. Dit zijn volgens mij twee aparte problemen.

Mag ik nu mijn betoog vervolgen, voorzitter?

De voorzitter:

Dat mag u, mijnheer Raemakers, maar we wachten even tot de bel stopt. Die duurt een minuut en dat is storend.

De heer Raemakers (D66):

Als ik goed heb geteld, heb ik nog anderhalve minuut van mijn spreektijd over, voorzitter.

Ik kom bij de twee suggesties van D66 voor een mogelijke oplossing van het probleem met die wachtlijsten. In de eerste plaats denkt mijn fractie daarbij aan het toezicht. Op dit moment moeten gemeenteraden toezicht houden op de wachtlijsten binnen de jeugd-ggz. Ik zal eerlijk zijn. Ik ben zelf gemeenteraadslid geweest, maar heb hier in die periode zelf nooit toezicht op gehouden. D66 vraagt zich daarom af waarom we niet voor één landelijke toezichthouder voor de jeugd-ggz kiezen, net als bij de ggz voor volwassenen. Ik hoor graag een reactie.

In de tweede plaats denkt mijn fractie bij mogelijke oplossingen voor het probleem met die wachtlijsten aan transparantie. Jeugdzorginstellingen zijn niet verplicht om hun wachtlijsten te publiceren. Een deel van de instellingen doet dat dan ook niet. Is het een idee om dit generiek te verplichten? Zou dit mogelijk kunnen bijdragen aan kortere wachttijden en meer transparantie?

Mijn laatste punt gaat over de financiële tekorten bij gemeenten. Wij krijgen hier zorgwekkende signalen over van een flink aantal gemeenten. Die neem ik zeer serieus. Het is goed om te zien dat gemeenten die in de knel raakten door het woonplaatsbeginsel in verband met de voogdijkinderen, aanspraak kunnen maken op een compensatieregeling. Ik kijk uit naar de wetswijziging. Maar over het objectieve verdeelmodel heb ik nog een vraag. Ik ben een man van de regio. In die hoedanigheid krijg ik de indruk dat gemeenten uit de regio's vaker kampen met tekorten. Ik noem de brandbrieven uit Limburg, Twente, Zeeland, Gelderland en noem de regio's maar op. Wij vragen ons af of het verdeelmodel voor de jeugdhulp wel klopt. Klopt bijvoorbeeld de verdeling tussen de Randstad en de regio's wel? Is de Staatssecretaris bereid om dit nader te onderzoeken?

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Raemakers. U bent prachtig binnen uw spreektijd gebleven. Houdt u dat vol, zou ik zeggen.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. U legt de druk er meteen op. Het komt goed.

De taakstelling voor gemeenten was duidelijk, maar ook fors. Men had de opdracht: regel de overgang van de jeugdhulp soepel en snel, maar met fors minder middelen. Om dat goed te kunnen doen, hadden gemeenten eigenlijk vier zaken nodig, namelijk duidelijke kaders, voldoende tijd, voldoende geld en voldoende bewegingsruimte. Ik constateer dat het eigenlijk aan alle vier deze zaken wel heeft ontbroken.

Maar het glas is toch halfvol, in de woorden van de Transitie Autoriteit Jeugd. Als gemeenten voor veel minder geld dezelfde taken moeten uitvoeren, hebben ze in principe twee knoppen waaraan ze kunnen draaien om te voorkomen dat ze zelf in de financiële problemen komen. Ze kunnen de tarieven verlagen of onder druk zetten, en ze kunnen ervoor zorgen dat er minder kinderen hulp krijgen. Doen ze het eerste, dan vallen de instellingen om. Doen ze het tweede, dan vallen de kinderen om. Want die hebben de hulp gewoon nodig. Er is dus echt een verandering nodig, een transformatie. Juist die transformatie komt niet op gang. En zolang aan een aantal noodzakelijke voorwaarden niet is voldaan, zal die transformatie helaas ook niet op gang komen, ondanks alle goede bedoelingen; nu niet en nooit niet.

Want wie moet veranderen, heeft bestaanszekerheid nodig. Zonder bestaanszekerheid is er geen ruimte om te veranderen. Wat is er nodig voor die bestaanszekerheid? In de eerste plaats zijn daar langjarige contracten voor nodig. Als instellingen en gemeenten samen een verbeteragenda opstellen, zorgt dat ervoor dat de kwaliteit van de hulp toeneemt. De hulp komt eerder, wordt effectiever en meer integraal, bijvoorbeeld door een betere bestrijding van inkomens- en schuldenproblematiek. Zo neemt het aantal kinderen dat hulp nodig heeft waarschijnlijk af. In dit kader zeg ik dat het CDA natuurlijk af wil van aanbesteding in de zorg, maar daarover zal ik het niet binnen deze vier minuten spreektijd hebben.

Voor die bestaanszekerheid is in de tweede plaats duidelijkheid nodig over de regionale samenwerkingsvormen. Ook regio's moeten langjarige afspraken met elkaar maken. Dat is gewoon essentieel. Er zijn zaken die je ook niet kunt regelen op het niveau van de regio. Die moeten bovenregionaal of zelfs landelijk geregeld worden. Ziet de Staatssecretaris een rol voor zichzelf weggelegd bij het desnoods afdwingen van die samenwerkingsvormen?

In de derde plaats is een redelijk tarief nodig voor bestaanszekerheid. Het blijkt nog steeds erg moeilijk voor gemeenten en instellingen om kostprijzen te berekenen en ook gewoon uit te betalen.

In de vierde plaats is uniformiteit in verantwoordingssystemen nodig. Hoe moeilijk kan het eigenlijk zijn om daar afspraken over te maken, zou ik vragen. Misschien ziet de Staatssecretaris op dat vlak ook nog een sturende rol voor zichzelf weggelegd?

In de vijfde plaats is er een werkkapitaal nodig, zoals de subsidie voor bijzondere transitiekosten Jeugdwet. Die stopt in april 2018, net als de Transitie Autoriteit Jeugd. Vindt de Staatssecretaris dat, gezien alle ontwikkelingen, eigenlijk nog steeds een goed idee?

We kunnen met z'n allen van alles roepen over de problemen in de jeugdzorg, maar we moeten die vijf fundamentele oorzaken en de oplossingen daarvoor gewoon aanpakken.

Het is mooi dat het voortbestaan van de Kindertelefoon gegarandeerd is. Maar ik vraag me af of die zinloze werkverschaffing die het per gemeente contracteren van de Kindertelefoon feitelijk is, niet alleen voor 2018, maar ook voor 2019 en verder van de baan is. Dat zeg ik ook in reactie op de brief. Ik vind dat dat niet helemaal helder in de brief naar voren komt.

De wereld van de gecertificeerde instellingen is erg in beweging. Deelt de Staatssecretaris mijn mening dat voor kwaliteit ook een redelijk volume nodig is? En deelt hij mijn mening dat door een afname van het aantal ondertoezichtstellingen en trajecten voor jeugdreclassering, dat volume in de huidige situatie juist onder druk komt te staan? Is hij het vervolgens met mij eens dat gecertificeerde instellingen dan ook financieel onder druk staan? En deelt hij ten slotte ook de mening dat ook deze zorg geen markt vormt, maar dat er regie op het proces van beweging nodig is, zodat kwaliteit en continuïteit ook in de toekomst gewaarborgd blijven?

Ik wacht de antwoorden van de Staatssecretaris af.

De voorzitter:

Dank, mijnheer Peters. Ook u bent mooi binnen de spreektijd gebleven.

De heer El Yassini (VVD):

Voorzitter. Ik ga ook proberen binnen die tijd te blijven. Maar uiteindelijk gaat het ook om de inhoud en het debat.

Ouders willen voor hun kind het beste. Ze willen een veilige omgeving, goede cijfers op school, leuke vriendjes en vriendinnetjes, en een goede geestelijke en lichamelijke gezondheid. Kortom, ze willen voor hun kind een mooie jeugd. Nederland is dan ook een geweldig land om onze kinderen een mooie jeugd te geven. Maar die zorgeloze jeugd is helaas niet altijd vanzelfsprekend. Soms gaat het een tijdje minder met je kinderen, of spelen er problemen in je gezin. In zulke gevallen moet je er altijd op kunnen rekenen dat je kind en je gezin de juiste en passende zorg en ondersteuning krijgen.

Sinds de decentralisatie ligt deze taak bij gemeenten. Zij moeten zorgen voor passende jeugdhulp, waarbij behoeften en mogelijkheden van het kind en het gezin centraal staan. Uitgangspunt voor gemeenten moet zijn: voor één gezin één plan en één regisseur. De tijd moet echt voorbij zijn dat tientallen professionals in één gezin opereerden, ieder op een eilandje.

In veel gemeenten gaat het goed en wordt hulp dicht bij het kind en het gezin gebracht. In het rapport van de Transitie Autoriteit Jeugd worden mooie voorbeelden gegeven, zoals de Flevolandse gemeente die actief inzette op goede uitstoom van het 24 uursverblijf, en de gemeente Hollands Kroon, die haar taken en functies rond de jeugdzorg heeft ondergebracht bij één marktpartij.

Helaas gaat het niet overal goed. Er zijn nog steeds gemeenten die hun taken en verantwoordelijkheden niet genoeg oppakken. In het rapport is bijvoorbeeld te lezen dat gezinnen nog steeds niet ervaren dat de zorg aansluit bij hun hulpvraag, dat gezinnen het gevoel hebben van het kastje naar de muur te worden gestuurd. En hartverscheurende signalen van wachtlijsten in de gespecialiseerde jeugd-ggz hebben ons allemaal bereikt.

De voorzitter:

Mijnheer El Yassini, mevrouw Kooiman heeft een vraag voor u.

Mevrouw Kooiman (SP):

Het is nogal een aantijging voor gemeenten dat ze het niet goed zouden doen. Er zijn namelijk heel veel gemeenten die het gewoon echt niet redden. Uit een onderzoek van de VNG blijkt dat dit geldt voor een kwart van de gemeenten. De VVD is verantwoordelijk voor een bezuiniging van een half miljard op de jeugdzorg. Het is dus heel gemakkelijk om te zeggen: de gemeenten doen het niet goed. Maar laten we wel wezen, heel veel kinderen zijn nu ook de dupe geworden van de bezuinigingsdrift van de VVD. Dus wat heeft de VVD daar nou eigenlijk op te zeggen?

De heer El Yassini (VVD):

De focus moet liggen op zorg voor het kind. Dat gaat verder dan alleen kijken naar geld. Mijn collega Raemakers heeft ook al gezegd dat er in de afgelopen jaren ook constant geld naar de sector is gegaan, en dat daaruit niet meteen de conclusie wordt getrokken dat het inderdaad beter gaat. Wij willen dat gemeenten daadwerkelijk gaan kijken naar mogelijkheden, preventie, innovatie. In een vroege fase moet echt worden bekeken waar de problemen aangepakt kunnen worden en oplossingen te vinden zijn. Je ziet dat een aantal gemeenten die taken echt oppakken en daar serieus werk van maken. Mijn fractie vindt het juist belangrijk dat gemeenten daarmee aan de slag gaan. Met mijn vragen die ik straks aan de Staatssecretaris ga stellen, zal ik daar verder op ingaan. Dat zal mevrouw Kooiman straks in mijn bijdrage horen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik heb nog niet echt een heel helder antwoord op mijn vraag wat de VVD nou eigenlijk wil. Ik weet wel dat de VVD een half miljard wil bezuinigen op de jeugdzorg en dat een kwart van de gemeenten daardoor in enorme financiële nood zit. Ik weet wel dat de Transitie Autoriteit Jeugd concludeert dat de veiligheid van gezinnen onder druk komt te staan. Vervolgens zegt de VVD: ja, maar gemeenten doen het niet goed. Moeten we niet eerst daadwerkelijk goed bekijken welke gemeenten echt niet uitkomen, en daadwerkelijk goed bekijken hoe we gezinnen kunnen helpen? Moeten we niet eerst dit in ieder geval tot en met 2018 overbruggen?

De heer El Yassini (VVD):

De VVD wil ervoor waken dat er nu weer geld wordt vrijgemaakt, om daarna te constateren dat de structurele problemen niet zijn opgelost. Ik ben het inderdaad met mevrouw Kooiman eens dat we gewoon aan de bak moeten om ervoor te zorgen dat gezinnen geholpen kunnen worden. In mijn bijdrage zeg ik ook dat gezinnen en kinderen moeten kunnen rekenen op de zorg die ze nodig hebben. Maar ik vind wel dat gemeenten ook structureel moeten kijken naar de problemen die ze hebben. Een goed voorbeeld daarvan is de gemeente Venlo. In de media werd duidelijk dat men daar geen zicht had op in de sector en in de jeugdzorg aanwezige kinderen. De VVD vindt het belangrijk dat er niet eerst wordt gekeken naar geld, maar dat eerst de oorzaken van de problemen goed worden opgepakt en opgelost. Het is heel belangrijk dat als de Staatssecretaris daarbij kan helpen, hij gemeenten handvatten geeft om daarmee aan de slag te gaan. Maar het kan toch niet zo zijn dat we voor de zoveelste keer geld gaan vrijmaken, wat de SP wil, terwijl de structurele problemen niet worden opgelost? Dan zijn we uiteindelijk verder van huis.

De voorzitter:

De heer Peters heeft ook een vraag.

De heer Peters (CDA):

Mijnheer El Yassini, u zegt: het moet beter, ook bij gemeenten. U zegt ook dat er meer nodig is dan alleen geld. Ik heb net vijf zaken genoemd. Niet alle vijf, maar vier daarvan komen uit het rapport van de Transitie Autoriteit Jeugd. Ik heb ze misschien hier en daar wat aangescherpt. Wilt u daar eens een reactie op geven? Wat denkt u van de noodzaak van langjarige contracten? Vindt u ook dat er echt afspraken moeten komen voor regionale en bovenregionale samenwerking? Zegt u: ik wíl echt uniformiteit in verantwoordingssystemen en ik wil dat werkkapitaal? Kunt u daar eens op reageren? Dat is namelijk volgens mij wat gemeenten echt zouden moeten doen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Peters. Ook tijdens de algemene overleggen spreken we via de voorzitter.

De heer Peters (CDA):

Sorry, voorzitter, dat ben ik minder gewend. Vanaf nu zal ik dat beter doen.

De voorzitter:

Precies. Daarom zeg ik het nog even.

De heer El Yassini (VVD):

Ik ben het met het CDA absoluut eens dat we er gewoon werk van moeten maken. We moeten er in eerste instantie voor zorgen dat de verantwoordelijkheid echt bij de gemeenten ligt. Maar problemen moeten wel worden opgelost. Daarom wil ik de Staatssecretaris vragen hoe hij ervoor gaat zorgen dat de gemeenten waar deze wachtlijsten en deze problemen bestaan, samen met alle betrokkenen dit zo snel mogelijk gaan regelen en de problemen zo snel mogelijk gaan oplossen. Ik vind dat van wezenlijk belang. We moeten niet proberen om vanuit de Tweede Kamer problemen te gaan oplossen waar we geen inzicht in hebben, terwijl de oorzaken van die problemen echt bij gemeenten liggen. In bepaalde gevallen hebben ze bij het oplossen handvatten nodig, maar ze moeten die zaken ook echt oppakken. Als de Staatssecretaris hulp kan geven, dan moet hij ook echt aan de bak. Maar dit ligt in eerste instantie echt bij de gemeenten. We moeten niet vergeten dat er in iedere gemeente een democratisch gekozen gemeenteraad is. Zo'n gemeenteraad heeft wel degelijk een mandaat. De gemeenteraad moet controleren of de gemeente haar taken goed uitvoert.

De voorzitter:

Mijnheer Peters.

De heer Peters (CDA):

Wij zijn het erover eens dat gemeenten aan de gang moeten. Mij ging het meer over de oplossingsrichtingen die ik heb genoemd. Kunt u daar eens op reageren? Volgens mij is namelijk daar de oplossing in te vinden.

De heer El Yassini (VVD):

Voor bijvoorbeeld de administratieve lasten is vanuit het ministerie een aantal projecten opgestart. Daarmee wil men zorgen voor veel meer stabilisatie en uniformering. Daarbij moet de Staatssecretaris ook de gemeenten vinden, die uiteindelijk ook allemaal verschillende eisen gaan stellen aan zorgaanbieders. Zorgaanbieders opereren bovenregionaal maar moeten voor elke gemeente een nieuwe manier van factureren creëren of zich bij elke gemeente aan andere regels houden. Ik vind het heel belangrijk dat de informatie uiteindelijk wel daar terechtkomt, zodat gemeenten ook zelf weten dat ze hiermee investeren in de toekomst. Immers, hiermee worden de administratieve lasten zo laag mogelijk gehouden. Dit is in het belang van zorgaanbieders, van gemeenten, maar ook van de kinderen. Ik ben het op dit punt dus absoluut eens met het CDA. En hier kan de Staatssecretaris zeker wel bij helpen. Maar we moeten echt niet vergeten dat de verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog, mijnheer El Yassini.

De heer El Yassini (VVD):

We krijgen signalen dat gemeenten beleid maken rond inkoop en inrichting van de zorg zonder hierbij degenen om wie het gaat te betrekken, namelijk de kinderen en de gezinnen. Zij worden niet gehoord. In het rapport wordt deze constatering bevestigd. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat beleid van gemeenten daadwerkelijk wordt afgestemd op de behoeften van de kinderen en de gezinnen in een gemeente, en zij dus worden gehoord bij het maken van beleid?

Maatwerk is wat de VVD betreft het sleutelwoord. Innovaties in de jeugdzorg en de jeugdsector zijn van wezenlijk belang voor meer en beter maatwerk. In het rapport staat bijvoorbeeld geschreven over het initiatief van ThuisBest. Met dit initiatief kan gesloten jeugdzorg voor kinderen worden teruggebracht van zeven maanden naar zeven weken. Echter, door de inkoopbureaucratie van gemeenten komen deze initiatieven niet van de grond. Hoe gaat de Staatssecretaris deze onbegrijpelijke bureaucratie onder gemeenten aanpakken, zodat nieuwe initiatieven en nieuwe aanbieders een kans krijgen?

De Kindertelefoon speelt voor kinderen in Nederland een belangrijke rol. De VVD vindt het belangrijk dat kinderen die ergens mee zitten of problemen hebben, de Kindertelefoon kunnen bellen. De SP vroeg aan de Staatssecretaris wanneer die Kindertelefoon nou weer eens door de overheid zou worden gefinancierd. Ik heb nieuws voor de SP: die Kindertelefoon moet namelijk al door de overheid worden gefinancierd, namelijk door de gemeenten. Dat moeten we juist wel scherp houden. Immers, gemeenten zijn verantwoordelijk voor die Kindertelefoon en krijgen daarvoor ook geld van het Rijk. Vorige week hebben we gezien dat 121 gemeenten hun verantwoordelijkheid hierbij niet nemen. De Staatssecretaris wil nu de financiering naar zich toe trekken en gemeenten korten via het Gemeentefonds. Het lijkt echter wettelijk niet mogelijk om gemeenten zomaar te korten via het Gemeentefonds. Klopt dat? En als dat zo is, hoe kan hij dan de continuïteit van de Kindertelefoon borgen? Op welke manier gaat hij de genoemde 121 gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid? Kan hij ons een lijst sturen van alle gemeenten die op 1 juni nog geen contract hadden getekend met de Kindertelefoon, het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg en Sensoor?

De voorzitter:

Er zijn een paar vragen voor u, mijnheer El Yassini. Omdat u zo direct op mevrouw Kooiman reageert, geef ik haar eerst de gelegenheid om daarop weer te reageren.

Mevrouw Kooiman (SP):

Natuurlijk wordt het door de overheid geregeld. Het probleem is echter juist dat het AKJ, de Kindertelefoon en Sensoor met 388 gemeenten moeten dealen. Het is dus niet zo gek dat ook de VNG en de gemeenten zelf hebben gezegd: we willen graag dat dit landelijk wordt geregeld. De Staatssecretaris heeft in antwoorden op Kamervragen van het CDA en van de SP geschreven dat hij dat serieus neemt en nu een bed gaat maken. Is het dus niet gewoon zaak dat we hier snel duidelijkheid over creëren en dat we dit ook voor 2018 gewoon structureel regelen? In zijn brief schrijft de Staatssecretaris dat op zich ook wel, maar dan is het ook wel handig dat die wet er gewoon snel komt.

De heer El Yassini (VVD):

De woordvoerster van de SP gaat op een aantal punten in. Ik zou er even de tijd voor willen nemen om er echt wat dieper op in te gaan, omdat het vragen zijn die ook in mijn fractie leven. De SP zegt dat het structureel moet worden opgelost. Ik las in de brief dat naar ik meen 78% van de gemeenten heeft aangegeven dat ze het liefst willen dat dit landelijk wordt geregeld. Ik snap natuurlijk wel dat gemeenten willen dat dit landelijk wordt geregeld, want dan hoeven zij het niet te doen. Maar ik vind wel dat gemeenten de verantwoordelijkheid moeten oppakken. Zij moeten voor hun eigen inwoners, en voor de kinderen die in hun gemeente wonen, de mogelijkheid van het gebruik van de Kindertelefoon regelen. Het is natuurlijk van de zotte dat wij dan enerzijds horen over gemeenten die daar niet uit komen, maar anderzijds ook zien dat 121 gemeenten gewoon niet reageren op het verzoek van de Kindertelefoon, het AKJ en Sensoor om die contracten daadwerkelijk op te sturen. Dat gaat er bij mij niet in.

Ik lok vragen uit merk ik, voorzitter.

De voorzitter:

Het is misschien goed om het hierbij te houden wat betreft uw reactie, mijnheer El Yassini, want ook de heer Raemakers wil u hierover een vraag stellen.

De heer Raemakers (D66):

Ja, mijn vraag gaat ook over de Kindertelefoon. Ook D66 is heel blij dat de continuïteit voor de Kindertelefoon in ieder geval voor 2018 wordt gegarandeerd. Maar zegt de VVD nu eigenlijk: met de oplossing voor 2018 zijn we blij, maar we willen dat het daarna toch weer wordt geregeld door de gemeenten? Begrijp ik dat zo goed? Hoe moet ik de woorden van de heer El Yassini interpreteren?

De heer El Yassini (VVD):

De heer Raemakers zegt dat dit voor 2018 geregeld is. Exact hierom heb ik hierover een vraag gesteld aan de Staatssecretaris. Hij wil met zijn plan de financiering dus eigenlijk naar het Rijk toe trekken, en vervolgens wil hij de gemeenten gaan korten. We hebben gezien dat in de oude structuur van de afgelopen twee jaar het geregeld is via de VNG. Daarin werden gemeenten ook gekort. Toen bleek bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken dat deze constructie niet mag. De Staatssecretaris gaat nu voor 2018 exact hetzelfde doen. Ik zie op dat vlak geen verschil. De VVD wil geen schijnoplossingen voor de Kindertelefoon, want mijn fractie vindt het belangrijk dat de Kindertelefoon blijft. Mijn fractie wil goede, duurzame oplossingen. En wij vragen ons oprecht af of de constructie die de Staatssecretaris nu heeft bedacht, überhaupt wel mogelijk is. We moeten er niet over een aantal maanden achter komen dat deze oplossing helemaal niet kan. Daarom heb ik hierover een vraag gesteld aan de Staatssecretaris.

De voorzitter:

Mijnheer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

De heer El Yassini spreekt nu over de financiering. Maar ik wijs ook op bijvoorbeeld artikel 2.6, eerste lid sub d van de Jeugdwet, over de Kindertelefoon, en artikel 2.6, eerste lid sub f, over het AKJ. Misschien is het een optie om niet alleen de financiering te wijzigen, maar tegelijkertijd ook die artikelen in de Jeugdwet. Misschien is het dan wél juridisch in orde. Wat vindt de VVD-fractie daarvan?

De heer El Yassini (VVD):

Ik ben het helemaal eens met de heer Raemakers dat er een wetswijziging nodig is om ervoor te zorgen dat wij andere structuren gaan bedenken. Het is echter heel belangrijk dat de Tweede Kamer en het ministerie zich realiseren dat daar tijd voor nodig is. Dat betekent dus dat een wetswijziging voor 1 januari 2018 niet haalbaar is en dat wij voor die datum dus geen zekerheid kunnen bieden aan de Kindertelefoon. Exact daarom maak ik mij nu zo'n zorgen over deze constructie: het geeft geen zekerheid. Ik hoop dus dat ik D66 aan mijn zijde heb met deze zorg.

De heer Peters (CDA):

Ik denk mijn collega niet helemaal te begrijpen. Voor al die gemeenten die deze zaken inkopen, is het niet de vraag of ze dat willen: ze moeten het. Wat is er nu verstandig aan om dat een-op-een, per losse gemeente te gaan organiseren? Dat geeft een hoop ambtelijke rompslomp, dat geeft een hele hoop bureaucratie, een hele hoop ellende. Doe dat gewoon niet, regel dat gewoon landelijk. Ik noem dat werkverschaffing; niemand die het wil. Het is een oplossing voor geen enkel probleem. Doe dat gewoon niet ...

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk.

De heer Peters (CDA):

En mijn vraag is: voor welk probleem is dit een oplossing?

De heer El Yassini (VVD):

Volgens mij praten we hier over de situatie die is ontstaan, nadat de financiering in de afgelopen twee jaar centraal via de VNG is gelopen, wat niet mag. Daardoor is de continuïteit van de Kindertelefoon in het geding. De Staatssecretaris komt daarom nu met deze constructie. In aansluiting bij wat de woordvoerder van het CDA vraagt, vraag ik met welke oplossingen de Staatssecretaris gaat komen om ervoor te zorgen dat we de Kindertelefoon, het AKJ (Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg) en Sensoor ook voor de toekomst kunnen behouden, waarbij het geld dat nu naar de gemeentes gaat uiteindelijk wel degelijk bij de Kindertelefoon, het AKJ en Sensoor terechtkomt, zodat deze organisaties hun goede werk kunnen voortzetten.

De voorzitter:

Ik denk dat dit onderwerp uitputtend is behandeld. U was toe aan uw afronding?

De heer El Yassini (VVD):

Dan heb ik toch nog extra tijd gekregen om mijn verhaal te doen. Daar ben ik heel blij mee, dus ik wil mijn collega's bedanken.

Ik rond af. Zoals ik al eerder meldde, gaat het in veel gemeenten goed. Maar er zijn ook problemen. Deze problemen moeten worden opgelost. Daarbij moeten we scherp houden dat gemeenten verantwoordelijk zijn en hun rol moeten oppakken. De gemeenten moeten zorg op maat bieden aan kinderen en gezinnen die hulp nodig hebben. We moeten de komende periode blijven inzetten op maatwerk waarbij het draait om één gezin, één plan, één regisseur. Gezinnen moeten altijd kunnen rekenen op passende zorg en ondersteuning, zonder bureaucratie.

De voorzitter:

Ik neem aan dat u afrondt?

De heer El Yassini (VVD):

Ja. Gemeenten en zorgaanbieders moeten ten dienste staan van het kind en het gezin en niet andersom. De Staatssecretaris heeft een belangrijke rol als bewaker van de transitie. Ik verwacht van de Staatssecretaris dat hij samen met de gemeenten en de zorgaanbieders werk maakt van de problemen die er zijn, want uiteindelijk draait het maar om één ding: kinderen een mooie jeugd gunnen en gezinnen ondersteunen die daar hulp bij nodig hebben.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Dit is niet mijn allereerste algemeen overleg, maar wel mijn eerste debat over jeugdhulp. Ik ben dan ook vereerd om namens GroenLinks woordvoerder te zijn op dit belangrijke onderwerp. Het was even schrikken dat er al meteen zoveel op de agenda staat. Ik vond het bijna onmogelijk om keuzes te maken, omdat er zoveel vragen zijn.

Ik wil dit overleg graag gebruiken om een aantal vragen aan de Staatssecretaris te stellen. Er is sprake van flink wat opstartproblemen, die breed erkend worden. Ook in eerdere debatten zijn door GroenLinks en andere fracties een flink aantal problemen geadresseerd en is om oplossingen gevraagd. Het verder ontwikkelen van het stelsel van jeugdhulp is een belangrijke taak voor gemeenten met een forse bestuurlijke verantwoordelijkheid. Dat kunnen we zien in Venlo, waar recentelijk twee wethouders zijn opgestapt. Van een flink aantal gemeenten horen wij dat er forse tekorten zijn. Heeft de Staatssecretaris een overzicht van het aantal gemeenten dat tekorten heeft en hebben we voldoende de effecten van dat nieuwe verdeelmodel in beeld? De Transitie Autoriteit Jeugd stelt in haar derde jaarrapportage dat, om de transformatie te laten slagen, een tijdelijke financiële stimulans dringend nodig is. Jeugdzorg Nederland pleit voor een transformatiefonds. Ziet de Staatssecretaris hier iets in? Ook horen wij dat er flink wat onduidelijkheid is over de aanbesteding. Daar zijn zojuist al een aantal vragen over gesteld en daar sluit ik mij graag bij aan. Ik denk dat het heel belangrijk is voor gemeenten om daar op korte termijn veel meer duidelijkheid over te krijgen.

In eerdere overleggen over dit onderwerp is al gehamerd op aanpassing van het woonplaatsbeginsel in de wet. Het idee is dat voor jongeren, die geen vaste verblijfplaats hebben en jeugdhulp ontvangen, het personenregister leidend wordt. GroenLinks zou graag van de Staatssecretaris horen of dit proces al in gang is gezet en hoe het verloopt. Is de uitvoeringstoets bijvoorbeeld al gedaan? En wordt jeugdhulp met verblijf meegenomen? En wat wordt er nu allemaal al in gang gezet voordat de wet is aangepast?

Daarnaast heeft GroenLinks eerder al gevraagd om de administratieve lasten te verlagen. De VNG is nu bezig met de ontwikkeling van drie modellen om standaardisatie te realiseren. Hoe staat het daarmee en maken die ontwikkelingen al het gewenste tempo? Uit het Actieplan pleegzorg blijkt dat de instroom van nieuwe pleegouders een probleem is. GroenLinks vindt het net als een heleboel andere fracties wenselijk dat pleegouders de eerste voorkeur zijn bij de opvang van kinderen. Inmiddels is er een mooie campagne gelanceerd met de titel «Supergewone Mensen Gezocht». Heeft de Staatssecretaris een idee of deze campagne al voldoende resultaat heeft opgeleverd? Of moet er nog meer gebeuren? Zijn er misschien andere oplossingen?

De afgelopen tijd heb ik ook gesproken met verschillende wethouders. Ik heb ze gevraagd op welk punt zij ondersteuning vanuit de landelijke overheid nodig hebben. Want natuurlijk zijn gemeenten verantwoordelijk, maar af en toe is het handig om een steuntje in de rug te krijgen.

Mijn collega's hebben al stilgestaan bij een heel aantal punten. Ik voeg daar nog twee punten aan toe. Hoe moet het verder met de dbc's oftewel de systematiek van de diagnose-behandelcombinaties? Per 1 januari stopt dat voor de jeugd-ggz. Dat vinden wij een goede zaak, maar onduidelijk is hoe gemeenten hier vanaf 2018 mee moeten omgaan. Kan de Staatssecretaris daar misschien wat meer over vertellen? Een ander knelpunt voor gemeenten is de overgang van 18-min naar 18-plus. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor jeugdhulp aan jongeren die nog geen 18 zijn. Daarna nemen verzekeraars het over, maar dat gaat niet in alle gevallen goed. In het Actieplan pleegzorg wordt hieraan aandacht besteed, maar het is mij nog onduidelijk welke concrete maatregelen de Staatssecretaris gaat nemen om gemeenten te wijzen op de mogelijkheden van verlengde pleegzorg. De problematiek gaat wat mij betreft ook verder dan alleen de pleegzorg. Alle jongeren die onder de Jeugdwet vallen en de overstap naar de volwassen zorg maken, kunnen tegen overgangsproblemen oplopen. Deelt de Staatssecretaris die constatering? Welke mogelijkheden heeft de Staatssecretaris om deze overgang soepel te laten verlopen?

Ik besef dat dit erg veel vragen waren, maar dat komt omdat er een forse verantwoordelijkheid hangt aan het verder ontwikkelen van het stelsel voor jeugdzorg. Onze wethouders en gemeenten doen ontzettend hun best om ervoor te zorgen dat iedere jongere de hulp krijgt die hij of zij nodig heeft. Soms kunnen ze daar best wel wat hulp bij gebruiken. Ik ben dus ook erg benieuwd naar de reacties van de Staatssecretaris. Daarnaast wil ik mijn collega's vragen of het misschien wenselijk is om voor de zomer nog een algemeen overleg over jeugdhulp te plannen, omdat daarover veel vragen zijn gesteld door mij en anderen. Ik kan mij voorstellen dat het handig is om over een paar weken nogmaals te praten over de vorderingen en de stand van zaken.

De voorzitter:

Dat soort dingen regelen we in de procedurevergadering. Die is vanmiddag en daarin kan dat prima aan de orde komen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. We hebben overleg in een halfjaarsritme. Daar gaan altijd heel uitgebreide brieven aan vooraf. Er staat nog wel wat op stapel, dus ik kan de wens van de collega goed begrijpen.

Ik dank de Staatssecretaris voor de laatste brief en zijn adequate reactie op het TAJ-rapport. Hij doet heel concrete toezeggingen en kondigt heel concrete maatregelen aan om de knelpunten die de TAJ signaleert op te lossen. De Staatssecretaris weet dat de ChristenUnie een groot voorstander was van de decentralisatie. Ons ijkpunt daarbij was altijd de wens om de integrale aanpak dichter bij de gezinnen te realiseren, in de hoop dat dit zou leiden tot minder uithuisplaatsingen en ots'en. Wat de integrale aanpak betreft moeten we echter concluderen – dat staat ook in de brief van de Staatssecretaris – dat huisartsen ook bij multiprobleemsituaties of waar er meer aan de hand is in de gezinnen nog steeds gewoon naar de jeugd-ggz doorverwijzen. Het is toch wel een beetje teleurstellend dat daar geen verandering in plaatsvindt. In 2016 was er nog steeds een toename van het aantal uithuisplaatsingen met 6% en een toename van het aantal ots'en, ondanks dat de uitstroom daar wel degelijk toeneemt. We zien nog steeds een stijging bij de instroom. We zijn nu tweeënhalf jaar onderweg, maar we krijgen het dus nog steeds niet voor elkaar om die uithuisplaatsingen structureel te verminderen.

De TAJ legt de vinger op een aantal problemen. Ik zal daar kort op ingaan. Er zijn tekorten bij gemeenten. Tussen de 10% en 20% van de gemeenten heeft te maken met structurele tekorten op het sociale domein. De oorzaken zijn divers. Pas in 2020 komt er een nieuw verdeelmodel. De VNG pleit er daarom voor om tot een transformatiefonds te komen. De collega's hebben daar ook aandacht voor gevraagd. Hoe kijkt de Staatssecretaris daartegen aan? Is hij bereid om het gesprek aan te gaan met de VNG?

Dan de aanbestedingsproblematiek. Dat is ook een grote doorn in het oog van de zorgaanbieders, vooral van de kleinere zorgaanbieders. Zij moeten bureaus inhuren voor de verantwoordingseisen et cetera. Er is nu een handreiking voor de langere termijn, maar wat is nu de oplossing voor de korte termijn? Wat gaat de Staatssecretaris doen om onduidelijkheden weg te nemen op dat punt?

De TAJ vraagt elke keer in haar rapportages aandacht voor de gespecialiseerde jeugdhulp en zegt dat hier een landelijke oplossing voor moet komen en dat er een vangnetconstructie moet worden opgetuigd. De reactie van de Staatssecretaris hierop vind ik een beetje vaag. Welke boodschap heeft hij voor de gespecialiseerd jeugdzorgaanbieders die dreigen om te vallen en dus snel geholpen moeten worden?

Wat betreft het woonplaatsbeginsel heeft de Staatssecretaris adequate maatregelen genomen. Maar die treden pas in 2019 in. Komt de Staatssecretaris nog met een tussentijdse oplossing voor de komende anderhalf jaar? Ik zie hem knikken.

Ten slotte de pleegzorg. Mevrouw Kooiman heeft daar ook aandacht voor gevraagd. Het Actieplan pleegzorg ligt er nu. De tarieven voor de zwaardere problematiek zijn onder de maat volgens Pleegzorg Nederland, terwijl bij gezinshuizen de tarieven juist gunstig zijn. Wat kan de Staatssecretaris nog doen met de tarieven om juist de pleegzorg een steuntje in de rug te geven, zodat kinderen met een zwaardere problematiek in de pleegzorg kunnen blijven, met hulp voor die zwaardere problematiek, en niet in gezinshuizen of instellingen terechtkomen?

Volgens mij ben ik precies binnen de vier minuten gebleven.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Voordewind. Ik geef nu graag het woord aan mevrouw Agema, die zal spreken namens de PVV.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Helaas is het niet voor alle kinderen vanzelfsprekend om veilig op te groeien. Soms krijgen kinderen te maken met geweld en mishandeling, of hun ouders kampen met schulden of verslaving. In het scholierenonderzoek van 2016 geeft bijna 5% van de scholieren aan het afgelopen jaar slachtoffer te zijn geweest van fysiek geweld door hun ouders. Ik vind dat erg veel. Gelukkig willen we als samenleving kinderen die het moeilijk hebben, helpen. Ook de bedoelingen van de politiek zijn altijd goed. Niemand vindt dat kinderen maar aan hun lot overgelaten moeten worden. Iedereen voelt zich betrokken en wil dat zaken goed geregeld worden. Het eerlijke verhaal is echter dat dat niet lukt. Decentralisatie zou de panacee zijn voor alle problemen. «Dicht bij de burger» klonk het ene mantra en «één gezin, één plan, één regisseur» het andere.

Van Rijn beukte door waar zijn voorgangster aarzelde omdat alle seinen destijds in aanstekelijke pictogrammetjes letterlijk op rood stonden. Er werd niet eens een proef in een regio gedaan of dat decentraliseren – dat op papier zo mooi leek – in de praktijk wel zou werken. Er werd gewoon door gebeukt. En nu moeten we bij de derde jaarrapportage van de Transitie Autoriteit Jeugd concluderen dat het echt goed mis is. Een aantal inregelproblemen dreigt structureel te worden, zo schrijven ze. Het gaat dan om de liquiditeitsproblemen, onvoldoende kostendekkende tarieven en hoge vermijdbare administratieve lasten die ten koste gaan van de voor de jeugdhulp bedoelde middelen. Het gevaar is groot dat essentiële functies van de jeugdhulp in het gedrang komen, concluderen ze. Van Rijn echter reageert op de voor hem zo herkenbare laconieke wijze. De door de Transitie Autoriteit Jeugd geschetste bevindingen zijn herkenbaar, schrijft hij. Ik vind dat nogal bot. Straks, als hij de beloning voor de misère krijgt en ziekenhuisdirecteur wordt, laat hij de jeugdhulpverlening in deze staat achter.

338.000 kinderen hadden vorig jaar bescherming, begeleiding of behandeling nodig en zo snel mogelijk passende hulp, maar wat we zien is wachtlijsten, budgettekorten, liquiditeitsproblemen en torenhoge administratieve lasten. Veel gemeenten hanteren zelfs ongeoorloofde budgetplafonds en opnamestops, met als gevolg dat hulp voor kinderen die bijvoorbeeld kunnen overlijden aan anorexia nervosa of zelfmoordgedachten hebben, te lang uitblijft. Het systeemfailliet zien we ook in de casus van Steenwijkerland, waar een meisje voortdurend via alle lagen van het opgebouwde systeem afgewezen werd voor zorg, en waar de rechter de zaak terugfloot en het meisje toch zorg kreeg.

Maar er is meer. Wachtlijsten worden niet bijgehouden. Een vorig jaar Kamerbreed aangenomen motie-Keijzer c.s. over het vaststellen van normen van wachtlijsten, de zogeheten Treeknormen, lijkt niet van de grond te komen. Als de Kamer in het fiasco die de jeugdhulpverlening dreigt te worden, wil bijsturen, krijgt ze dus een opgestoken middelvinger. Dat is bijzonder zorgelijk. De decentralisatie blijkt ook helemaal geen oplossing te zijn voor kinderen die in de verdrukking zitten, maar nog niet in beeld zijn. Het was ons bij de overheveling wel beloofd. De decentralisatie zou volgens het mantra «dicht bij de burger» deze kinderen in beeld krijgen, maar dit bleek ook een vals mantra te zijn. Ondertussen neemt het aantal crisissituaties waarin kinderen terechtkomen toe in plaats van af en de verschillen tussen gemeenten als het om de toegang gaat, zijn levensgroot. Ook blijken gemeenten toch onterecht op de stoel van de professional te gaan zitten door te bepalen waar de kinderen het beste geholpen kunnen worden. Ook hier een opgestoken middelvinger.

De deplorabele staat van de jeugdhulpverlening is buitengewoon zorgelijk en het tegenovergestelde van alle irreële droombeelden die rondom de decentralisatie verzonnen waren. De daadkracht die de Staatssecretaris toonde bij het doordrammen van de Jeugdwet is, nu jaar op jaar blijkt dat de zaken niet voor even maar structureel misgaan, ver te zoeken. Maar er is één lichtpuntje. Omdat de decentralisatie niet werkt ...

De voorzitter:

Voordat u daaraan toekomt, mevrouw Agema, is er een interruptie.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik maak even mijn laatste zin af. Er is één lichtpuntje voor de Kindertelefoon. Omdat de decentralisatie niet werkt, heeft de Staatssecretaris besloten om deze opnieuw te centraliseren en onder te brengen bij het Rijk. De vraag is wanneer de rest volgt, of dat koppigheid het wint van de op dit moment recht voor onze ogen afbrokkelende jeugdhulp voor kwetsbare kinderen waar we hier allemaal heel erg veel om geven.

De voorzitter:

Daarmee bent u aan het einde van uw betoog. Maar de heer Voordewind heeft nog een vraag.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb ruim vier minuten geluisterd naar al de problemen in de jeugdzorg. Die signaleer ik ook en de TAJ signaleert die ook. De collega's hebben een aantal oplossingsrichtingen aangedragen. Dat heb ik ook gedaan, zoals een transformatiefonds voor de gemeenten. Welke oplossingsrichtingen ziet de PVV? Daar heb ik niets over gehoord, behalve dat er een lichtpuntje is met betrekking tot de Kindertelefoon.

Mevrouw Agema (PVV):

De heer Voordewind eist van mij een oplossing, maar ik heb dit debacle niet veroorzaakt. Van meet af aan hebben wij onze bezwaren kenbaar gemaakt en uiteindelijk, na een heel lang Kamerdebat in 2014 hebben wij tegen deze decentralisatie en tegen de overheveling van de Jeugdwet naar de gemeenten gestemd. We zien nu dat alle bezwaren die we toen hebben aangegeven ook uitkomen. Ik vind het daarom raar dat er van mij een oplossing wordt verwacht, want degene die alles doorgedramd heeft, zit aan de andere kant van de tafel. Dat ben ik niet. Ik vind het ook in toenemende mate ergerlijk dat als de verkeerde weg ingeslagen wordt, we kennelijk op die weg door moeten blijven gaan.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb nog in de werkgroep Decentralisatie gezeten. Daar zat ook iemand van de PVV in. Die heeft meegedacht en die heeft de grondprincipes van de decentralisatie toen ook onderschreven.

Mevrouw Agema (PVV):

Dat is niet waar.

De voorzitter:

Mevrouw Agema, even wachten tot de heer Voordewind is uitgesproken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Uiteindelijk heeft de PVV tegengestemd.

Mevrouw Agema (PVV):

Dat is niet waar.

De voorzitter:

Doet u even uw microfoon uit, mevrouw Agema?

Mevrouw Agema (PVV):

Maar het is niet waar wat de heer Voordewind zegt.

De voorzitter:

Daar mag u straks op reageren. De heer Voordewind maakt eerst even zijn interruptie af.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij kunnen natuurlijk de hakken in het zand blijven zetten, maar de PVV kan net als alle andere collega's aan deze tafel hebben gedaan, ook meedenken wat er dan beter zou kunnen. Welke fondsen zouden er kunnen ontstaan voor de gemeenten? Welke voor de TAJ? Moet de TAJ met een jaar verlengd worden? De Staatssecretaris doet een handreiking. Kom eens met oplossingen in plaats van te zeggen dat het allemaal terug moet naar af. We weten waarom we dit proces hebben ingezet, namelijk omdat het bij de provincies niet werkte, omdat daar grote wachtlijsten zijn. Ik heb Balkenende IV nog meegemaakt. Toen zaten we hier bijna elke week om over die wachtlijsten te spreken, omdat de provincies geen grip kregen op de problematiek in de gemeenten. Dus als u terug wilt naar af, dan wordt het erger dan het nu is.

Mevrouw Agema (PVV):

Die conclusie is nergens op gebaseerd. Ik zit hier ook al sinds Balkenende IV, toen de heer Rouvoet nog de Minister voor Jeugd en Gezin was en de panacee voor alle problemen werd bedacht. Aanvankelijk hebben wij meegedaan aan die stuurgroep. Daar zat mijn collega Richard de Mos in, maar niet tot het einde. We hebben dit niet gesteund en we hebben steeds onze twijfels naar voren gebracht. De decentralisatie naar de gemeenten zou de oplossing voor alle problemen zijn. Dat is niet gebleken. Dat komt vooral omdat in die tijd een proef uitgezet had moeten worden in een regio om te kijken of het idee wel zou gaan werken, maar dat is niet gebeurd. Er is niet proefgedraaid in een regio. Dat had wel moeten gebeuren. Er is nu een systeem gecreëerd waar ik niet verantwoordelijk voor ben. De heer Voordewind verwacht van mij dat ik een oplossing heb, terwijl de verantwoordelijkheid ergens anders ligt.

De voorzitter:

Dat is duidelijk.

Mevrouw Agema (PVV):

De heer Voordewind is verantwoordelijk en anderen zijn verantwoordelijk. Ik ben dat niet.

De voorzitter:

Dat is duidelijk. Mijnheer Raemakers heeft ook nog een vraag voor u.

De heer Raemakers (D66):

Ik denk dat mevrouw Agema een aantal problemen terecht noemt, zoals de inregelproblematiek en de wachtlijsten. Dat blijkt ook uit het rapport van de TAJ. Maar we moeten niet te veel de gemeenten gaan bashen. Er zijn namelijk heel veel gemeenten erg goed bezig met de transformatie in de jeugdzorg. Dat staat ook heel duidelijk in het TAJ-rapport. Eens met de PVV dat er problemen zijn, maar ik vraag mevrouw Agema ook of zij het met D66 eens is dat het in sommige gemeenten heel goed wordt opgepakt door de wethouders.

Mevrouw Agema (PVV):

Dat is echt de allerallerallerallergrootste dooddoener in deze commissie. «Het gaat ook wel goed bij sommige gemeenten.» In al die debatten hier zijn er altijd weer D66'ers die zeggen dat het ook wel goed gaat. I don't care, het systeem klopt niet. Als je kijkt naar de casus van dat meisje uit Steenwijkerland, die binnen het systeem op drie mogelijke manieren haar zorg werd afgepakt – via de gemeente, via de bezwaarprocedure en nog eens via de bezwaarprocedure – terwijl dat in het systeem zogenaamd goed was geregeld, dan klopt dat niet. Uiteindelijk moet de rechter eraan te pas komen om dat meisje zorg te geven. Het systeem is gewoon niet goed.

De heer Raemakers (D66):

Ik ben het zeker met u eens dat dat geval niet kan. Het is goed dat de rechter dat heeft opgepakt. Maar sommige gemeenten doen het wel heel goed, wat ook in het TAJ-rapport staat. Daar zouden we meer aandacht voor moeten hebben. Dat willen we zeker gezegd hebben.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik twijfel niet aan de goede bedoelingen van mensen en ambtenaren, maar ze werken wel binnen een systeem dat niet deugt. Dat zie je al op een heel klein onderwerp, dat van de Kindertelefoon. Het werkt niet: 390 gemeenten vinden apart van elkaar het wiel uit. Er zijn gemeenten waar het, ondanks een verkeerd systeem, door mensen die hun stinkende best doen toch nog goed gaat. Daar zal ik nooit mijn ogen voor sluiten. Maar het systeem is niet goed. Constateren dat het ergens wel goed gaat, is echt een dooddoener.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik kom nog even terug op het rapport van de stuurgroep Jeugdzorg dichterbij. Daar staat de PVV wel degelijk in als medeondersteuner van het rapport. Ook de PVV heeft dus toen de richting van decentralisatie ondersteund.

Mevrouw Agema (PVV):

Nogmaals, ik heb gezegd dat de heer De Mos in die stuurgroep zat. Maar we hebben de conclusies niet ondersteund. Moeten we de Handelingen van alle debatten erbij gaan halen?

De voorzitter:

Ik denk dat we hier op dit moment niet uit komen. De heer Voordewind heeft de vaststelling gedaan. U betwist dat. Ik denk dat dat de situatie is.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik zei zojuist dat de heer De Mos namens ons in de stuurgroep zat. Maar sinds die stuurgroep en het plan hebben we alleen kritiek geuit. Verder hebben we tegen de wet gestemd.

De voorzitter:

We komen hier niet uit. Ik weet ook niet of dit heel relevant is voor het verdere debat over dit onderwerp.

De heer Peters (CDA):

Gegeven het systeem waar mevrouw Agema zo tegen is, heb ik geprobeerd vijf oplossingsrichtingen aan te geven. Wat vindt zij daarvan?

Mevrouw Agema (PVV):

U kunt doen alsof ik makkelijk denk, maar ik denk dat u de makkelijkste van ons tweeën bent om maar een paar oplossingen te formuleren en daarmee te denken dat u er bent. Het systeem is verkeerd. De toegang wordt verschillend geregeld. 390 verschillende gemeentes hebben het wiel opnieuw moeten uitvinden, met de beste bedoelingen. Maar de kinderen vallen tussen wal en schip: in de ene gemeente krijg je wel zorg, in de andere niet. Het zou allemaal opgelost worden, want het zou allemaal dichter bij de burger komen. Dat is niet zo. Het systeem deugt niet. Daar hebben we in 2014 uitgebreid over gediscussieerd en dat blijkt nu bewaarheid te worden. De kinderen zijn de dupe. De Kamer zou echt een andere richting moeten verlangen. Ik ben klaar met al die systeemwijzigingen.

De voorzitter:

Uw antwoord is duidelijk. We zijn aan het eind van de eerste termijn van de Kamer gekomen.

De vergadering wordt van 10.56 uur tot 11.10 uur geschorst.

De voorzitter:

Welkom terug. Ik geef het woord aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Misschien is een bijzonder woord van dank en waardering op zijn plaats voor de nieuwe woordvoerders op het gebied van de jeugdzorg, die op dit mooie en moeilijke dossier aan het acteren zijn; ik wilde zeggen «gaan acteren», maar dat is al het geval. Uit hun inbreng blijkt dat de verschillende woordvoerders al veel gelezen hebben en veel ideeën hebben ontwikkeld. Dank en complimenten daarvoor.

Het is goed om, nu we zo'n tweeënhalf jaar onderweg zijn met de nieuwe Jeugdwet, met elkaar te praten over de stand van zaken en over hoe het gaat. In die tweeënhalf jaar lag het accent noodzakelijkerwijs sterk op een goede vormgeving van de transitie. Dit is een goed moment om te bekijken welke knelpunten er nog zijn in de vernieuwing van de jeugdzorg, die we met de Jeugdwet zo veel mogelijk nastreven. Die vernieuwing is wat mij betreft nog steeds volop nodig en noodzakelijk. De heer Voordewind wees erop dat al in 2010 een parlementaire werkgroep heeft geadviseerd over de stand van zaken. Decentralisatie en ontschotting zijn geen panacee; daarover ben ik het met mevrouw Agema eens. Er is gezocht naar een manier om de versnippering tegen te gaan, om het te grote aantal hulpverleners vanuit verschillende systemen voor een gezin terug te brengen en om de zorg dichter bij de mensen zelf te organiseren. Dat is een hele operatie die jaren zal kosten, wil zij de effecten hebben die destijds zijn beoogd bij de invoering van de Jeugdwet; dat moeten we ook gewoon tegen elkaar zeggen. Dat is reden te meer om op gezette tijden met elkaar de balans op te maken en te bekijken welke knelpunten zich voordoen en om een oplossing vragen.

Ik kan mij dus wel goed vinden in het advies van de Transitie Autoriteit Jeugd, waarin twee punten worden aangegeven. Tweeënhalf jaar is te vroeg om te beoordelen of het allemaal geslaagd is, maar het glas is meer dan halfvol; ik geloof dat de Transitie Autoriteit dat letterlijk zo schrijft. Dat neemt echter niet weg dat er een aantal knelpunten zijn die dringend om een oplossing vragen, omdat ze anders een belemmering worden voor de vernieuwing die we met z'n allen zo nodig vinden. Zowel de heer Peters als de heer El Yassini heeft erop gewezen dat dit knelpunten zijn waarvan je niet kunt zeggen «we zien wel»; nee, het zijn knelpunten waar echt heel nadrukkelijk aan gewerkt moet worden, met gezwinde spoed, want anders wordt het een rem op de hele transformatie.

Ik wil benadrukken – de heer El Yassini wees daarop – dat er inmiddels heel mooie voorbeelden zijn ontstaan die laten zien hoe de vernieuwing langzamerhand plaatsvindt, ook op gemeentelijk niveau. Jeugdhulpverleners worden op scholen ingezet om leerlingen binnenboord te houden. Jeugdhulpaanbieders doen meer en meer een beroep op personen uit het netwerk van de jongeren, met de «Jouw Informele Mentor»-aanpak, die heel interessant is. Veel gemeenten zetten praktijkondersteuners jeugd via de huisarts in de huisartsenpraktijk; zij verwijzen, indien nodig, door naar de jeugd-ggz. Ook zijn er voorbeelden voor de wijze waarop je de substitutie van lichte door zware zorg vormgeeft. Al deze voorbeelden laten zien dat gemeenten soms met behulp van verschillende modellen nadenken over de wijze waarop de vernieuwing moet worden vormgegeven. Ik kom daar straks nog uitgebreid op terug.

Het klopt echter ook dat de TAJ signaleert dat er een aantal knelpunten zijn waar echt een oplossing voor nodig is. Die hebben te maken met de regionale samenwerking, in relatie tot de specialistische hulp, de liquiditeitspositie van instellingen, het administratieve proces en het woonplaatsbeginsel. Ik zal daar straks even kort bij stilstaan. Ik wijs erop dat we in de Kamer hebben afgesproken om een tussenevaluatie van de Jeugdwet te laten plaatsvinden, waarbij de wet na drie jaar geëvalueerd wordt in plaats van na de gebruikelijke vijf jaar. Daar is bij amendement, ik dacht van D66 en de SP, om gevraagd. Volgens de planning zal de Kamer de resultaten van de tussenevaluatie volgend voorjaar ontvangen. Dan is er dus een groot moment om te bekijken waar we staan en tot welke conclusies die tussenbalans leidt. Er is dus heel veel gebeurd, maar er is ook nog heel veel te doen. Dat is de stand van zaken nu.

Ik zal de punten van de Transitie Autoriteit, die ook door de leden aan de orde zijn gesteld, even langslopen. De TAJ zegt dat goede afspraken gemaakt moeten worden over de bovenregionale spreiding, die nodig is voor de echt specialistische functies. De heer Peters wees daar ook nadrukkelijk op. Er moeten stabiele jeugdhulpregio's zijn. Ook moet er goed inzicht zijn in het regionale zorglandschap. Ik vind het overigens een vreselijke term, zorglandschap. Er moet dus goed inzicht zijn in de infrastructuur van de specialistische zorginstellingen. De branches moeten aanbieders beter gaan ondersteunen in hun rol om regionale afspraken te kunnen maken. De VNG heeft, zoals de Kamer weet, een ambassadeur aangesteld om dit traject aan te jagen: José Manshanden zal bekijken hoe men in de regio's afspraken met elkaar kan maken. Het belang van regionale samenwerking is inderdaad groot. Zoals de Kamer weet, zou per 1 januari 2018 de mogelijkheid van het Rijk vervallen om de gemeenten te verplichten tot samenwerking en hun daartoe nadere aanwijzingen te geven, maar ik heb mij voorgenomen om die mogelijkheid niet te laten vervallen. Om de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels voor regionale samenwerking nog verder te kunnen gebruiken, heb ik besloten om een wijziging van de Jeugdwet voor te bereiden. Dat voornemen heb ik besproken met de VNG. Het is mijn bedoeling dat het artikel in de Jeugdwet dat het mogelijk maakt om, als stok achter de deur, regionale samenwerking te verplichten, op 1 januari 2018 in stand blijft. Ik wil dat artikel niet automatisch laten vervallen per 1 januari 2018. Ik denk dat dit het antwoord is op de vraag van de heer Peters, die zei: zorg ervoor dat dit geborgd is en niet tussen wal en schip geraakt. Ik wil dit doen mede naar aanleiding van het advies van de Zorgautoriteit, maar het sluit ook aan bij de opmerking van de heer Peters op dit punt. Dat is dus mijn voornemen.

Ik ga in op de liquiditeitspositie. Daarbij zie je twee dingen. Enerzijds zie je dat er liquiditeitsvraagstukken zijn die samenhangen met de transitie, met de verandering in de contracten. De TAJ is in het leven geroepen om hierbij tijdelijk ondersteuning te bieden. Anderzijds zie je dat er ook liquiditeitsvraagstukken kunnen ontstaan doordat gemeenten bijvoorbeeld traag of te traag zijn met betalen, of dat er overgestapt wordt van een systeem van voorschotten naar een systeem van betaling op declaratie. Veel van die problemen zijn oplosbaar door gewoon normaal betaalgedrag met elkaar af te spreken. Er moet gewoon op tijd betaald worden en er moeten afspraken worden gemaakt over de eisen waaraan de declaraties moeten voldoen. We moeten ervoor oppassen dat de Transitie Autoriteit niet het vangnet wordt voor problemen die partijen eigenlijk met elkaar zouden moeten oplossen. Ik vind dat gemeenten en zorgaanbieders normale betaalafspraken kunnen maken. Als gemeenten te traag zijn met betalen of zorgaanbieders te onduidelijk zijn met declareren, moet dat opgelost worden. Niet voor niets heb ik het bestaan van de TAJ met een jaar verlengd, tot 1 april 2018. Ook de subsidieregeling voor de bijzondere transitiekosten heb ik verlengd, zodat tot eind 2017 aanvragen kunnen worden ingediend. In beginsel is de vangnetmogelijkheid dus verlengd.

Nu is er discussie – die hoorde ik bij de leden ook – over de vraag of dat wel lang genoeg is. Moet je niet verder denken? Ik heb daar onlangs met de VNG over gesproken. Mij staat het volgende voor ogen. De transitie en de transformatie – dat zijn overigens ook vreselijke woorden – dus het overdragen van de verantwoordelijkheden en de vernieuwing die we proberen vorm te geven, zijn twee verschillende zaken. De Transitie Autoriteit – ik zei net al dat sprake is van een verlenging – was natuurlijk vooral bedoeld om de transitie vorm te geven, maar wat is er nu nodig om de vernieuwing verdere impulsen te geven? Gemeenten zeggen hierover tegen mij: soms gaan de kosten een beetje voor de baten uit, dus we hebben er behoefte aan om na te gaan of er instrumenten denkbaar zijn om de transformatie verder te versnellen. Daarvoor is het idee van het verlichtingsfonds of het transformatiefonds in het leven geroepen. Ik kan natuurlijk niet voor mijn beurt praten – mijn opvolger of opvolgster zal zich hierover moeten buigen – maar ik vind het een sympathiek idee om te bekijken of je van transitie naar transformatie kunt gaan en of dit daarbij een instrument zou kunnen zijn. Ik denk dat dit iets is om in het bestuurlijk overleg met de VNG verder uit te spreken: wat zijn de voor- en nadelen hiervan en hoe zou dit verder kunnen worden vormgegeven? Nogmaals, ik aarzel om voor mijn beurt te spreken, maar ik vind het een gedachte die we wel met elkaar zouden moeten bespreken en uitwerken.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik denk dat het heel goed is – het maakt mij niet uit hoe je het noemt: een transformatiefonds of een verlichtingsfonds – dat de problemen die gemeentes signaleren wel serieus onderzocht worden, zodat bekeken wordt hoe we voor de heel extreme gevallen wel de ondersteuning kunnen bieden die nodig is voor een aantal gezinnen. Ik snap dat de Staatssecretaris er moeite mee heeft om na zijn regeerperiode nog te kunnen spreken, maar we zitten wel met de situatie dat er nu problemen zijn. Wat gaat de Staatssecretaris nu concreet doen om die problemen in ieder geval in kaart te brengen en mogelijk verlichting te bieden?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik kom daar uitgebreid op terug bij de onderwerpen die we nog bespreken. Dat zal ik graag doen, maar dit is een ander vraagstuk. We hebben een Transitie Autoriteit die naar de transitieproblemen kijkt. De vraag is of we nu ook naar transformatieproblemen moeten kijken. We moeten oppassen dat we de vernieuwing niet afremmen doordat we dat dan weer gaan regelen, maar ik kan me voorstellen dat sommige gemeenten zeggen dat zij soms aan de voorkant willen investeren. Dan zijn het geen transitievraagstukken meer, maar dan is het meer een vraag om te helpen om die vernieuwing voor elkaar te brengen. We moeten bekijken of we creatief kunnen nadenken of we daarvoor instrumenten kunnen opzetten. Dat staat los van de problemen die er nu zijn, en waar ik nog even op inga. Daar is gewoon een oplossing voor nodig en daar moeten we niet op gaan wachten.

Mevrouw Kooiman (SP):

Het hangt inderdaad met elkaar samen. Er zijn gemeenten die zeggen dat er oneigenlijk veel gebruik van residentiële zorg is. Dat is uiteindelijk ook duurdere zorg, waardoor zij soms niet uitkomen met hun budgetten. Het zou fijn zijn als er een fonds is om die transformatie te kunnen maken, om uiteindelijk in te zetten op de meest adequate hulp, vooraan in de keten. Het lijkt mij heel goed om te bekijken hoe wij die gemeenten die ondersteuning kunnen bieden en om daar niet te lang mee te wachten. Ik zou hiervoor graag een soort termijn willen horen van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan haal ik een onderwerpje naar voren waar ik later in mijn betoog op zou komen, namelijk de budgettaire kant. Dat is wat gemeenten ook hebben gezegd. Er is een quickscan gemaakt door Andersson Elfers Felix (AEF). Deze laat zien dat een aantal gemeenten tekorten verwachten bij de uitvoering van nieuwe taken binnen het sociale domein. Het hangt een beetje af van het onderdeel. Hebben we het over de Jeugdwet, de Wmo of de Participatiewet?

Er zijn drie vraagstukken die zich voordoen. Ten eerste moet je kijken naar het verdeelmodel zelf, zoals de heer El Yassini ook zei. Dat ligt wel gevoelig bij de gemeenten. Na heel veel discussies hebben we een verdeelmodel gemaakt: van een historische kostenverdeling naar een objectief verdeelmodel. Dat werkt nu. Sommige gemeenten zeggen dat zij niet zeker weten of zij daarmee wel uitkomen. Ik ben op zich best bereid om ook naar het verdeelmodel te kijken, maar vervolgens zeggen allerlei andere gemeenten: dat dacht ik even niet. Ik denk dat we dit aspect wel moeten bekijken, maar ik denk ook dat het heel vroeg is om nu al tot een ander verdeelmodel te komen. Als men vindt dat ernaar gekeken moet worden, vind ik dat ook goed, want wat betreft heb ik een open mind, maar als een kwart van de gemeenten zegt een tekort te hebben en als drie kwart misschien wat over heeft, dan denk ik dat zij mogelijk niet staan te wachten op een ander verdeelmodel.

De heer El Yassini (VVD):

Ik kan de lijn van de Staatssecretaris heel goed volgen en ik wil daarop doorgaan. Er wordt gesproken over een kwart van de gemeenten. Ik snap dat er zorg moet worden gegeven aan kinderen en gezinnen die deze echt nodig hebben. Het kan niet zo zijn dat zij van het kastje naar de muur worden gestuurd en dat zij niet de zorg krijgen die zij nodig hebben. Tegelijkertijd vind ik het ook belangrijk om te benoemen dat sommige gemeenten de afgelopen drie jaar keihard hebben gewerkt om ervoor te zorgen dat zij alles op orde hebben. Zij hebben daadwerkelijk offers gebracht en de gemeenteraad meegenomen bij innovatie, nieuwe technieken en samenwerking. Zij zitten nu te kijken als een aantal gemeenten die dit niet hebben geregeld, plotseling een soort verlichtingsfonds krijgen. Ik wil ervoor waken dat wij niet het signaal afgeven dat achterover hangen en op je handen zitten beloond worden. Hoe ziet de Staatssecretaris dat?

Staatssecretaris Van Rijn:

Daar ben ik het zeer mee eens. Ik denk ook niet dat dit het geluid is dat van de VNG komt. Ik vind het wel goed dat de VNG niet op voorhand voorstelt om naar het verdeelmodel te kijken. Ik denk dat het ook goed is om te bekijken hoe het komt, wat de oorzaak is van dit soort problematiek, wat sommige gemeenten al hebben gedaan en andere kennelijk nog niet. Is het een verdeelvraagstuk of moeten we het zien als een beleidsvraagstuk? Als je dit wilt, moet je specifiek bekijken wat er in de gemeenten is gebeurd, als oorzaak van eventuele budgettaire problemen, en niet in het algemeen heel snel naar een discussie over de verdeling gaan. Dat ben ik zeer met de heer El Yassini eens.

De tweede oorzaak kan gelegen zijn in specifieke wettelijke bepalingen. Het woonplaatsbeginsel is genoemd. Er is gevraagd of het goed is om te kijken naar de woonplaats en het bevoegd gezag. Dan heb je een discussie over wie het bevoegd gezag is en hoe je dat doet bij echtscheiding; klopt het dan nog wel? Daarom hebben we gezegd dat we dat anders moeten doen.

Er is ook gevraagd hoe het zit met de uitvoeringstoets op dat punt. Deze is inmiddels gaande en voor een deel ook afgerond. Daar komt uit dat dit inderdaad aanpassing zou kunnen behoeven, als je kijkt naar de plaats waar de jeugdige zelf heeft gewoond. Iedereen zegt dat dit een betere verdeling is, dus wij zijn nu bezig met de wettelijke vormgeving daarvan. Deze zal op 1 januari 2019 in werking kunnen treden, met alle uitvoeringsperikelen van dien. In de tussentijd is er een compensatieregeling voor 2017, 2018 en 2019. Er vindt dus een wettelijke aanpassing plaats van het woonplaatsbeginsel en in de tussentijd is er een compensatieregeling die tot een betere verdeling leidt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik begrijp dat de Staatssecretaris bereid is om met de VNG te praten over de mogelijkheid van een transformatiefonds. Ik probeer het in verband te zien met de verlenging van de Transitie Autoriteit Jeugd en de fondsen daarvoor. Deze zijn bedoeld voor de wat grotere zorgaanbieders, die dreigen om te vallen of die liquiditeitsproblemen hebben, zoals wij in het verleden hebben gezien. Is het misschien een idee om dat te combineren, zodat er een fonds is voor de TAJ om de 20% of 25% van de gemeenten die de transformatie waar wij allemaal op duwen, niet in kunnen zetten, de mogelijkheid te geven om de komende jaren toch te investeren in de voorkant?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zie ook wel dat de problematiek voor een deel in het verlengde daarvan kan liggen. Je kunt hier allerlei vragen over stellen, maar ik ben er niet zo voor om allerlei problemen op te werpen die dat met zich mee kan brengen. De Transitie Autoriteit is erop gericht om instellingen die door de transitie in de problemen komen, tijdelijk steun te kunnen verlenen, soms met een lening die terugbetaald moet worden. Bij zo'n transformatiefonds zullen de gemeenten eerder zeggen dat het hun fonds is, dat zij gebruiken om de vernieuwing tot stand te brengen. Dat is dan wel een andere regeling. De ene is gericht op instellingen en de andere op gemeenten. Dat leidt tot allerlei vragen. Ik ben het met de heer Voordewind eens dat je die in samenhang moet bekijken. Dat zullen we ook zeker op die manier doen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ben benieuwd naar de uitkomsten van het gesprek met de VNG. We weten niet hoelang de Staatssecretaris er nog zit, maar op welke termijn denkt de Staatssecretaris dat gesprek aan te gaan? Kan hij dan per ommegaande verslag doen van dat gesprek met de VNG, zodat de commissie ervan op de hoogte is en ernaar kan kijken?

Staatssecretaris Van Rijn:

Nu ga ik me voorzichtig op glad ijs begeven. Ik waardeer het zeer dat de heer Voordewind hoopt dat ik nog heel lang Staatssecretaris ben. Dat is meer in zijn handen dan in mijn handen. Concreet stel ik mij zo voor dat ik probeer samen met de TAJ en de VNG te bekijken wat de mogelijkheden en de voetangels en klemmen zijn. Ik probeer er na de zomer op terug te komen en aan de Kamer te rapporteren wat de stand van zaken is bij de TAJ en wat de ideeën zijn voor de toekomst. Dan is het aan de Kamer om dat te bespreken.

De heer Peters (CDA):

Ik hoorde net de toezegging dat er echt werk wordt gemaakt van regionale samenwerking en dat de mogelijkheid blijft bestaan om dat aan te wijzen. Dat is mooi dat die mogelijkheid er is, maar ik wil ook dat het echt gebeurt. Als de regionale samenwerking een beetje hapert of als gemeentes zeggen dat zij dat met een kleine afsplitsing wel kunnen doen, zou dat ook andere gemeenten fors geld gaan kosten. Dat zou voor een deel kunnen verklaren waarom sommige gemeentes fors tekortkomen en andere een beetje overhouden. Ik zou een combinatie willen van die toezeggingen, zodat er echt werk wordt gemaakt van die regionale samenwerking, om af te dwingen dat deze ook financieel is.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik denk dat de heer Peters daar gelijk in heeft. De VNG en de brancheorganisatie van specialistische zorginstellingen hebben gezegd dat er goede regionale afspraken moeten komen. Daarover zijn zij het eens. Zij hebben ook een gezamenlijk stuk gemaakt, waarin staat dat je op regionaal niveau naar die problemen en naar de wachtlijsten moet kijken. Je moet ervoor zorgen dat er goede afspraken zijn gemaakt en bekijken welke solidariteit er is in de regio. Ik zie erop toe dat dit daadwerkelijk gebeurt. Als dat niet gebeurt, moet ik die artikelen in de wet gebruiken. De heer Peters zegt: pas op, het is niet alleen een haakje, maar dat haakje is er niet voor niets. Dat ben ik met hem eens.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik had nog een vraag over het nieuwe verdeelmodel, waar de Staatssecretaris in zijn beantwoording deels op in is gegaan. Mijn vraag is of we voldoende in beeld hebben wat de effecten zijn van het nieuwe verdeelmodel. We spreken niet voor niets van voordeelgemeenten en nadeelgemeenten. De Staatssecretaris zei net al dat het eraan ligt wat de gemeenten al hebben gedaan. Ik wil graag weten of wij een overzicht kunnen krijgen van die effecten. Wanneer is een gemeente nadeelgemeente? Waar ligt dat aan? Wat zou er moeten gebeuren?

Staatssecretaris Van Rijn:

Bij de totstandkoming van het objectieve model dat we nu hebben, is dit ook allemaal in kaart gebracht. Wat zijn de historische uitgaven bij gemeenten? Welke factoren zijn van invloed op de behoefte aan jeugdhulp? Dan kun je denken aan het aantal kinderen, de sociaaleconomische situatie en de andere omstandigheden. Op basis daarvan kom je tot een nieuw, objectief verdeelmodel.

Of een gemeente voordeel of nadeel heeft, hangt ermee samen wat deze in de oude en in de nieuwe situatie krijgt. De gemeenten hebben toen tegen mij gezegd over het verdeelmodel dat wij hadden ontwikkeld: laten we het zo maar doen. Je zult dat periodiek moeten bekijken. Ik hoor nog niemand om een nieuw verdeelmodel vragen, maar als dat er zou moeten komen, wat ik niet uitsluit, dan zullen we opnieuw in kaart moeten brengen of er verschil is tussen regio's.

De heer Raemakers zei dat we dat beter moeten onderzoeken. Kun je de criteria verder verfijnen? Dan moet je opnieuw kijken naar voor- en nadeelgemeenten. Volgens mij is de VNG in dit stadium terecht terughoudend om te snel over de verdeelmodellen te praten, want we zijn nog maar net begonnen en er is invloed van beleid van gemeenten. De heer El Yassini wees erop dat sommige gemeenten voorlijk zijn en andere achterblijven. Het zou niet goed zijn om via het verdeelmodel als het ware precies het verkeerde te belonen.

We moeten periodiek naar die verdeelmodellen kijken en dan zullen we ook de genoemde analyse moeten maken, maar dat moet niet te snel, omdat we echt meer analyses nodig hebben van de oorzaken van tekorten en overschotten. Deze zijn voor een deel beleidsafhankelijk en voor een deel misschien regiogebonden. Voor een deel hebben zij misschien ook te maken met de investeringen van gemeenten om die vernieuwing vorm te geven.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik ben het met de Staatssecretaris eens dat we niet te snel moeten zeggen dat er een nieuw verdeelmodel moet komen, maar ik zou het wel interessant vinden, ook voor ons beeld, omdat wij hierover heel veel brieven krijgen, om over een paar maanden een overzicht te krijgen welke gemeenten tekorten hebben en waar dat aan ligt, voor zover dat in kaart gebracht kan worden.

Staatssecretaris Van Rijn:

Om precies te zijn, de cijfers over 2016 zijn eind 2017 beschikbaar op basis van de betrouwbare realisatiecijfers van de gemeenten. Dan kunnen we ernaar kijken. Er ligt nu een onderzoek van AEF, waarin staat dat een kwart van de gemeenten verwacht tekorten te krijgen. Dat neem ik serieus en daar gaan we naar kijken, maar ik wil mij echt baseren op de realisatiecijfers. Dan moeten we ook naar het hele sociale domein kijken; niet alleen naar de jeugdhulp, maar ook naar de Wmo en de Participatiewet. Zoals bekend redeneren we over het hele sociale domein en moeten we niet per deelcategorie kijken naar de tekorten. Uiteindelijk willen we dat het onderdeel is van het Gemeentefonds. Daar moeten de gemeenten naartoe. Dan krijgen de gemeenten de vrijheid om tot goede besteding te komen. Eind dit jaar zullen we nader inzicht in de realisatiecijfers hebben.

De heer Raemakers (D66):

Wij vragen ons vooral af of het objectieve verdeelmodel wel objectief is. Om even te reageren op de VVD, het gaat er niet om de gemeenten te straffen die goed bezig zijn met de transformatie, door het verdeelmodel te herzien, maar het gaat echt om de indicatoren. De Staatssecretaris zei dat je kunt kijken naar sociaaleconomische factoren en naar de populatie. Afhankelijk daarvan kun je het verdeelmodel vorm geven. In de grafiekjes van het CBS zie je dat sommige regio's, die sociaaleconomisch heel goed zijn en die een lage score hebben wat betreft populatie, toch bovenmatig veel jeugdhulp gebruiken. Dan hebben we het bijvoorbeeld over Zeeland, Friesland, Limburg et cetera. In eerste termijn heb ik dan ook gevraagd of de Staatssecretaris bereid is om specifiek te bekijken of het juist is om deze indicatoren te gebruiken in het objectieve verdeelmodel.

De voorzitter:

Ik snap dat de heer El Yassini heel kort iets recht wil zetten.

De heer El Yassini (VVD):

De heer Raemakers zegt dat ik alleen spreek over straffen of belonen, maar in eerste termijn sprak ik ook over de evaluatie van de verdeelsleutel. Ik vind het belangrijk dat deze geëvalueerd wordt, maar als je goed wilt evalueren, heb je data nodig. We hebben nu te maken met twee jaren, 2015 en 2016, waarbij er in 2015 een overschot was. Laten we de ruimte nemen om die evaluatie later te doen.

De voorzitter:

Het ging alleen even om die opmerking van de heer Raemakers, dus niet om een betoog. Het is misschien goed voor de nieuwe leden om te zien wat er gebeurt als je iemand speciaal noemt en er een eigen interpretatie aan geeft. Dan krijg je dit. We willen ons nu vooral op de antwoorden van de Staatssecretaris richten, dus ik geef hem graag de gelegenheid om te antwoorden.

Staatssecretaris Van Rijn:

Bij de totstandkoming van het huidige objectieve verdeelmodel, dat standaard in 2018 geëvalueerd wordt, is zeer uitgebreid naar die indicatoren gekeken, met een doorrekening wat er gebeurt als je dit of dat gebruikt, en toen is er gezegd: laten we het zo maar doen. Dat wil niet zeggen dat je niet open moet staan voor betere inzichten en nog betere verfijningen. Wat mij betreft doen we dat met een open mind. De indicatoren die er nu zijn, zijn de beste die we hebben, maar als we bij de evaluatie ontdekken dat het andere indicatoren moeten zijn of dat we andere componenten moeten invoeren, waarover we meer data hebben, dan moeten we dat zeker doen. We moeten ook bedenken dat je een verzameling van data nodig hebt, als je dit op de lange duur goed wilt doen. Je kunt dat niet baseren op een of anderhalf jaar, maar je moet kijken of de trend over een aantal jaren leidt tot andere conclusies voor de verdeelmodellen. Je moet dat altijd met een open mind doen. We willen een zo objectief mogelijk model, om de werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen.

Het volgende punt raakt de discussie over de verlichting of het transformatiefonds. Door een aantal gemeenten wordt gezegd dat zij aan de voorkant meer investeringen moeten doen die aan de achterkant tot besparingen leiden. Zij vragen om daarbij te helpen. Het gaat dan om de boeggolf. Dat is de kern van de discussie over de verlichting of transformatie. Die signalen gaan we bespreken met de VNG en de TAJ, om te bekijken wat een goede benadering zou kunnen zijn. Ik merk hierbij op dat je niet naar de korte termijn moet kijken, als het echt gaat om een boeggolf, waarbij je eerst investeert en later bespaart. De heer Peters zei terecht dat we op moeten passen met eenjarige contracten. Als we meerjarige contracten afsluiten, kunnen we ook betere afspraken maken over investeringen en vernieuwing, om enige zekerheid te bieden. Met zo'n fonds zou je niet alle problemen oplossen, maar het zou ongelofelijk helpen als je in de huidige situatie al tot langjarige afspraken probeert te komen, ook over vernieuwing.

Er is terecht gesproken over minder administratie. Gemeenten, aanbieders en professionals willen in 2017 en daarna grote stappen zetten om de administratieve lasten verder te verlichten. Dat gebeurt via het programma Informatievoorziening Sociaal Domein. Er zijn drie uitvoeringsmodellen bedacht. Alle partijen zijn van mening dat het een enorme slok op een borrel scheelt, als je consequent kiest voor een daarvan en als je daarover afspraken maakt. Dat zou ongelofelijk goed zijn.

De ontwikkeling is positief, maar ik ben daar eigenlijk nog niet tevreden over. Het is positief dat steeds meer gemeenten en aanbieders afspraken maken en voor een model kiezen. Ik geloof dat nu 60% van de afspraken gemaakt zijn. Op mijn verzoek wordt de stand van zaken bij die standaarden gemonitord door de VNG. Zij heeft mij laten weten dat de resultaten daarvan eind juni beschikbaar komen. Dan kunnen we bekijken wat de stand van zaken is.

Dat lijkt mij goed, maar ook hier wil ik toch een haakje in de wet, omdat de voorlopige resultaten van de monitor mij een beetje een dubbel gevoel geven. De ontwikkeling is heel positief, zoals alle partijen bevestigen, maar ik denk dat dit soort dingen, die je gewoon kunt oplossen, met gezwinde spoed moeten gebeuren. Het gaat dan om bekostiging, gegevensuitwisseling en verantwoording.

Mijn voorstel is om een haakje in de wet te maken, zodat ik een aanwijzing aan gemeenten kan geven om die standaardisatie te verplichten. Die wetgeving ligt nu bij de belangrijkste partijen in het veld, voor een consultatie die tot eind mei loopt. Ik streef ernaar om de wetgeving deze zomer naar de Raad van State te sturen, zodat deze bepaling zo nodig op 1 januari 2018 in werking zou kunnen treden. Dat is misschien ook de stok achter de deur die de heer Peters noemde als een mogelijke oplossing.

Over de aanpassing van het woonplaatsbeginsel heb ik al het nodige gezegd. Het gaat om een aanpassing van de wet voor een betere methodiek en om een regeling om in de tussentijd tot compensatie te komen. Ik wijs er ook op dat op 16 mei jongstleden een wijziging van de Regeling Jeugdwet tot stand is gekomen, waarin is vastgelegd dat kleine aanbieders van jeugdhulp bij het indienen van het jaardocument niet hoeven te voldoen aan verplichtingen zoals een accountantsverklaring. Daardoor zijn de administratieve lasten voor de kleine aanbieders aanzienlijk verlaagd. Dat is een heel belangrijk punt en ik hoop dat dit verlichting gaat bieden.

Kortom, mijn boodschap is om de discussie over de administratieve lasten heel serieus te nemen. Ik denk dat die standaardiseringsslag ontzettend gaat helpen, dat het veld er ook mee bezig is en dat er positieve resultaten te zien zijn. Dat moet nog wel een tandje sneller en er moet een stok achter de deur en die ben ik dus aan het creëren.

Er is een groot aantal vragen gesteld over aanbesteding, omdat daarover veel discussie is in gemeentelijke kring. Veel van die discussies vloeien voort uit een wijziging van de Aanbestedingswet die bijna unaniem is aanvaard door de Kamer, enkele maanden geleden. Hier zitten twee aspecten aan. Aan de ene kant is er soms continuïteit nodig door meer langjarige contracten met aanbieders, om ervoor te zorgen dat je ook vernieuwingsafspraken kunt maken. Aan de andere kant is er misschien juist vanwege die transformatie behoefte aan nieuwe spelers, die kunnen aanzetten tot vernieuwing.

Er zijn nu eenmaal wel Europese regels die inhouden dat een overheid die een contract wil sluiten of een opdracht wil verstrekken, zal moeten aanbesteden. Je kunt zeggen dat je dat niet wilt, maar dan heb je ook geen contract; dan heb je een subsidierelatie en dan heb je veel minder te vertellen over het resultaat. Er is wel enige speelruimte, maar ik denk dat je al heel snel vastzit aan de Europese aanbestedingsregels, als je tot contracten wilt komen op het gebied van de Jeugdwet en als je eisen wilt stellen aan die contracten.

Het is wel zo dat deze op verschillende manieren ingevuld kunnen worden. Ons is gebleken dat het soms wat al te gemakkelijk wordt uitbesteed aan de afdeling inkoop, simpel gezegd, die dan de Europese aanbestedingsregels pakt en de criteria weegt met een factor van 2,1 maal 0,3 en dat leidt dan tot een resultaat. Voor een goede aanbesteding van jeugdzorg of jeugdhulp dien je er als bestuurder bovenop te zitten, je eisen helder te maken en te kijken wat je wilt. Dan kun je ook tot een veel snellere en lichtere aanbestedingsprocedure komen.

Wij zullen nu twee dingen doen. Het ene is om samen met het Ministerie van Economische Zaken te proberen te verhelderen hoe een goed aanbestedingstraject moet worden aangepakt, zodat je het niet veel te zwaar maakt en goed opdrachtgeverschap hebt. We zullen gemeenten ondersteunen om dat te doen. Het andere is om aan de werkgroep te vragen om ten principale na te denken over waar het wel of niet van toepassing zou moeten zijn. Dat vraagt om een heel principiële discussie over of je wilt dat de Aanbestedingswet van toepassing is. Dat is een nogal zware discussie.

Ik doe dus twee dingen. Gegeven het feit dat de Aanbestedingswet en de Europese regels van toepassing zijn, bekijken we hoe we dat proces zo licht en helder mogelijk kunnen maken, zodat het duidelijk is voor de gemeenten. We zullen de gemeenten ondersteunen, samen met het Ministerie van Economische Zaken. Een ander punt betreft de gecertificeerde instellingen. Dat vind ik een bijzonder punt. Is het in alle gevallen mogelijk, wenselijk of noodzakelijk om het op die manier te doen? Dat wil ik ook verder gaan uitzoeken. Ik zal de Kamer uiteraard op de hoogte stellen van de bevindingen uit die onderzoeken.

Verder denk ik dat gemeenten in 2015 te maken hadden met overgangsrecht en dat zij over het algemeen eenjarige contracten hebben getekend. Ik benadruk dat de heer Peters volstrekt gelijk heeft dat het een enorme verlichting kan betekenen als de gemeenten erover nadenken wat zij precies willen en of zij ook meerjarige contracten kunnen afsluiten, niet alleen voor het hele contracteringsgebeuren, maar ook bij het maken van vernieuwingsafspraken die meer zekerheid bieden. Ik steun de oproep van de heer Peters van harte.

Mevrouw Kooiman (SP):

Het probleem is met name dat gemeenten niet altijd de plicht willen om aan te besteden. Ik hoor het zo dat de Staatssecretaris ook wil bekijken of die plicht altijd van toepassing is, dus dat de gemeenten ook de mogelijkheid hebben om niet aan te besteden in sommige gevallen. Ik zou dat wel graag duidelijk willen horen, omdat de gemeenten er tegenaan lopen dat die plicht een soort keten om hun nek is. Ik zou ook graag willen horen wanneer zij dan wel duidelijkheid krijgen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Je kunt er eigenlijk niet voor kiezen of het wel of niet een plicht is, gezien de Europese aanbestedingsregels. Deze houden in dat er een overheidsopdracht is, met een contract, waarin je ook eisen stelt aan de prestaties en waarop je elkaar kunt afrekenen. Er is al heel snel sprake van een overheidsopdracht die onder de Europese aanbestedingsregels valt. Zoals ik al zei, kun je het aanbestedingsproces licht of zwaar maken. Dan zijn er nog allerlei mogelijkheden. Als je een subsidierelatie wilt, dan kan dat wel, maar dan heb je veel minder te vertellen over de resultaten. Dan geef je subsidie aan een organisatie en vervolgens zeg je: doe je best. Het is een beetje een grijs gebied, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat je als overheid als opdrachtgever bij de Jeugdwet, en ook bij andere onderdelen, al vrij snel aan een aanbestedingsplicht zit, die je dan zo licht mogelijk moet proberen in te vullen.

Mevrouw Kooiman (SP):

De Staatssecretaris zegt nu eigenlijk iets nieuws, wat ik nog niet eerder heb gehoord. Hij zegt: een subsidierelatie kan wel. De vraag is dan in welke gevallen dat kan. Gemeenten willen dat niet in alle gevallen, maar die mogelijkheid moet voor hen wel bestaan. Zij moeten ook wel weten hoe en wanneer. Wanneer is hierover duidelijkheid voor de gemeenten? Zij zitten hier echt op te wachten en de processen lopen nu al.

Staatssecretaris Van Rijn:

We zijn nu al bezig, ook samen met de gemeenten en het Ministerie van Economische Zaken. Mijn streven is om direct na de zomer te komen met een handreiking om de gemeenten duidelijkheid te bieden.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld had ook een vraag. Of is die inmiddels beantwoord?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Nog niet helemaal. Er wordt niet voor de eerste keer gesproken over aanbestedingen; wel door ons in deze samenstelling, maar in de verslagen die ik heb gelezen, gaat het heel vaak over aanbestedingen. De Staatssecretaris zegt dat hij twee dingen gaat doen. Dat was ook zijn antwoord op de Kamervragen die door andere collega's zijn gesteld. Ik zou graag wat duidelijker willen horen wat dit voor de gemeenten betekent. Wanneer krijgen de gemeenten die duidelijkheid? Ik kan mij herinneren dat die duidelijkheid al voor de zomer was beloofd.

Staatssecretaris Van Rijn:

De gemeenten hoeven niet te wachten totdat zij een beroep kunnen doen op deskundigheid, want dat gebeurt nu al. Er is nu al een werkgroep, samen met EZ en Pianoo om mensen te helpen om die aanbesteding zo goed mogelijk voor elkaar te krijgen. Daar kunnen de gemeenten nu al een beroep op doen en dat gebeurt ook. Er zijn nog twee andere vragen gesteld. De ene is om nog helderder te maken wat de voor- en nadelen zijn van aanbesteding versus een subsidierelatie en wanneer deze kan. Ik heb gezegd dat we dat zullen doen, maar gelet op het karakter van de jeugdhulp en de relatie met zorgaanbieders moet je erop rekenen dat je al heel snel boven de € 750.000 zit. Als het gaat om overheidsopdrachten zit je dan vrij snel in het Europese aanbestedingsrecht. De volgende stap is of je ten principale anders kunt denken over de vraag of de Aanbestedingswet wel van toepassing moet zijn of dat je bepaalde onderdelen moet uitzonderen. Dat is een heel grote discussie die niet alleen bij de zorg gevoerd kan worden. De vraag is dan waar de Aanbestedingswet wel of niet geldt. Dat moet met het Ministerie van Economische Zaken worden besproken, omdat je dan ook praat over de toepassing van Europese regels.

Niettemin zeg ik: laten we die drie dingen doen. Ten eerste: heel praktische ondersteuning van gemeenten die vragen hebben over de huidige situatie. Ten tweede: zorgen dat zij ondersteund worden en dat helder is wat wel of niet kan en wat de meest lichte procedure is, als je dat zou willen. Ten derde: de principiële vraag ook bekijken. Na de zomer proberen wij met een aantal antwoorden te komen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb een korte vervolgvraag, want na de zomer kun je heel ruim interpreteren. Die principiële vraag is ook al eerder gesteld. Hoe moeten we principieel aankijken tegen Europese aanbestedingen? Ik zou het wenselijk vinden om hierover op een wat concretere termijn duidelijkheid te krijgen.

De voorzitter:

Wanneer is na de zomer?

Staatssecretaris Van Rijn:

De directe ondersteuning is er nu al. Die handreiking komt wat mij betreft in september. Ik aarzel iets meer over hoe ver ik dan al ben met die principiële vraag. Nogmaals, het gaat niet alleen om de zorg, maar ook om bredere vragen over aanbestedingen. Ik kan dan wel de stand van zaken melden op dit punt.

De heer Raemakers (D66):

Dank aan de Staatssecretaris voor de helder uitleg, maar het blijft soms ingewikkeld. Er zijn dus twee criteria: of het boven € 750.000 zit en of het een marktactiviteit is. Bij de jeugdbescherming of de jeugdreclassering, om die maar even concreet te noemen, zou je juist kunnen zeggen dat zij niet zo marktgericht zijn, dus dan hoeft dat misschien niet aanbesteed te worden. Ik ben heel benieuwd of de aanbestedingsplicht ook geldt voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Of kunnen de gemeenten zeggen dat dit een typische overheidstaak is, dat het niet erg marktgericht is en dat het er dus niet onder valt?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat laten we ook specifiek onderzoeken. Sterker nog, het Ministerie van Veiligheid en Justitie is bezig met het onderzoeken van die vraag. We hopen dat daarover meer helderheid komt in hetzelfde timeframe; na de zomer, in september. Ik heb zelf ook niet zoveel met de term «markt». Bij de Europese aanbestedingsregels gaat het vooral om de vraag wanneer er sprake is van een overheidsopdracht en of deze onder die regels valt of niet. De discussie over de markt kunnen we ook voeren, maar mevrouw Kooiman stelt het op prijs om dat niet te doen.

De voorzitter:

Een andere keer misschien. Gaat u verder met uw betoog.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Er zijn ook opmerkingen gemaakt over de wachttijden. Enkele Kamerleden hebben er terecht op gewezen dat deze van alle tijden zijn. Ik vond het onderzoek van het Nationaal Jeugdinstituut hiernaar wel verhelderend. De heer Raemakers noemde dat ook. Aan de ene kant wordt geconstateerd dat je altijd wachttijden zult hebben. Daarbij viel mij op dat Nederland tamelijk goed scoort in vergelijking met andere landen. Ik schrok eerlijk gezegd nogal van de cijfers in andere landen. Aan de andere kant wil je dat als er acute zorg nodig is, die ook gegeven kan worden. De aanbieders en de gemeenten hebben afgesproken dat er op regionaal niveau meer transparantie over de wachttijden en wachtlijsten moet worden geboden. Er moet ook worden afgesproken dat acute zorg indien nodig acuut wordt gegeven. Die afspraken hebben we met elkaar gemaakt. De gemeenten en de zorgaanbieders zijn nu bezig om dat op regioniveau veel inzichtelijker te krijgen.

Een van de belangrijkste punten is om transparantie te krijgen over hoe het zit bij specifieke zorgaanbieders. Een zorgaanbieder kan vol zitten, maar dat wil niet zeggen dat andere zorgaanbieders ook vol zitten. De gemeenten moeten daar beter zicht op hebben doordat zij informatie krijgen van de aanbieders, zodat zij daarop kunnen sturen. Andersom mag je van de gemeente verwachten dat als er te weinig zorg ingekocht blijkt te zijn, zij de verantwoordelijkheid neemt en niet zegt: ik heb geen geld meer en dat mag niet. Het vereist van beide partijen een heel proactieve houding. Het gaat om transparantie over de wachttijden, zodat de gemeente die informatie heeft. Als het op regionaal niveau onvoldoende is, moet de gemeente ervoor zorgen dat het inkoopbeleid wordt aangepast.

Die afspraken zijn gemaakt. Ik ben van plan om dat te volgen, zodat we weten in welke regio's er goede afspraken over zijn gemaakt. Ik zal de Kamer in de volgende voortgangsrapportage informeren over de stand van zaken bij die regionale afspraken. Ik heb de VNG ook gevraagd om samen met ons te kijken naar de stand van zaken per regio en of die afspraken daadwerkelijk gemaakt worden.

De heer El Yassini (VVD):

Stel dat er afspraken zijn gemaakt die niet worden nagekomen, hetzij door de zorgaanbieder, hetzij door de gemeente. Wat kan de Staatssecretaris in dat geval doen? Die kinderen hebben echt hulp en zorg nodig.

Staatssecretaris Van Rijn:

Het formele antwoord is dat ik dan de bevoegdheid heb om de gemeente in formele zin aan te spreken. Ik kan het instrumentarium van het bestuurlijk toezicht toepassen. In sommige gevallen heb ik dingen in gang gezet, niet alleen inzake wachttijden, maar ook op andere terreinen. Gelukkig zijn de bestuurlijke verhoudingen in Nederland over het algemeen zo dat als wij constateren dat iets niet goed loopt en als de gemeente daarop wordt aangesproken, in veel gevallen het been wordt bijgetrokken. Dat laat onverlet dat ik over een aantal formeel-bestuurlijke toezichtbevoegdheden beschik bij de gemeenten. Ik kan bij wijze van spreken zelfs in gebreke stellen, maar zo ver zal het niet komen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Van Rijn:

Later deze maand zal ik nog bestuurlijk overleg voeren met partijen. Dan zullen de gemeenten en de brancheorganisaties met mij de stand van zaken bespreken. Ik zal erop aandringen dat we niet in het algemeen over wachttijden praten, maar heel precies worden. Als zorgaanbieders vinden dat er in een regio sprake is van te lange wachttijden, moeten we daar niet in het algemeen over praten, maar over specifieke gemeenten of regio's, zodat we kunnen bekijken wat wel of niet goed gaat en wat er nodig is. Dat zal mijn inzet zijn in het bestuurlijk overleg dat eind deze maand plaatsvindt.

Er zijn ook vragen gesteld over het Actieplan pleegzorg. Ik denk dat het goed is dat we samen met alle betrokkenen zijn gekomen tot dit actieplan, waarin het niet alleen gaat om onderzoek doen. Ik herken de vraag van mevrouw Kooiman of het niet te lang duurt, maar ik vind het wel heel belangrijk om alle punten die iedereen had voor dat actieplan in samenhang te presenteren. Er is geprobeerd om tot helderheid te komen over onderwerpen zoals de financiering. Er zal dit jaar nog onderzoek plaatsvinden naar de tarieven. Hoe zit het met de rechtspositie en de rechtsbescherming? Hoe zit het met de pleegzorg? Hoe kunnen we deze bevorderen? Zijn er voldoende pleegouders? Hoe kunnen we continuïteit bieden voor de veiligheid bij 18-min en 18-plus?

Het gaat dus om een aantal heel concrete onderwerpen, maar ik begreep dat deze voor de heer Raemakers nog niet concreet genoeg zijn. We hebben geprobeerd om dit samen met alle betrokkenen te doen, maar ik herken wel wat hij zegt. Kunnen wij per actiepunt een tijdschema aangeven? Dan kan de Kamer beter zien wat de stand van zaken is. Ik zal er met de betrokkenen bij het actieplan over spreken om dat te doen. Hij noemt dat een uitvoeringsagenda. Als er een lijst van acties is en daarbij het tijdschema dat wij voor ogen hebben, kan men volgen wat de stand van zaken is en dan kan men ook meekijken. Ik begrijp die vraag heel goed.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik had in mijn bijdrage ook een vraag gesteld over pleegzorg, naar aanleiding van de gelanceerde campagne Supergewone Mensen Gezocht. Hebben we al wat zicht op het resultaat van die campagne? Moet die campagne misschien nog verder geïntensiveerd worden? Hoe staat het ermee?

Staatssecretaris Van Rijn:

De voorlopige resultaten van die campagne zijn dat er veel interesse is, maar dat deze nog niet heeft geleid tot meer pleegouders. Dat is wel een beetje een puzzel. Ik denk dat we moeten bekijken of de campagne anders moet; scherper of specifieker. Het is positief dat er veel meer aandacht en interesse voor is gekomen, maar dat heeft nog niet concreet geleid tot meer pleegouders en dat is niet goed, want dat willen we juist wel. Dat is voor mij een heel concreet actiepunt.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De vraag is dan: wat nu?

De voorzitter:

Sluit de vraag van de heer El Yassini daarbij aan?

De heer El Yassini (VVD):

Ik heb nog een kleine aanvulling. Ik heb begrepen dat Jeugdzorg Nederland bezig is met een enquête, maar dat kan ook de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen zijn. Een van de twee – ik ben even vergeten welke – heeft pakketten opgestuurd aan gezinnen die interesse hebben en wil nu een enquête uitvoeren om te bekijken wat de drempel is om wel interesse te hebben, maar het uiteindelijk toch niet te doen. De resultaten van die enquête zijn er rond de zomer. Kan de Staatssecretaris die betrekken bij eventuele vervolgstappen en acties?

Staatssecretaris Van Rijn:

Volgaarne, want het is heel belangrijk om te weten wat die drempels zijn. Het is heel positief dat er veel interesse is, maar als er drempels zijn of onzekerheid over bepaalde zaken en hoe je dat moet doen, komen we daar misschien via die enquête achter. Dat lijkt mij heel belangrijke informatie om mee te nemen bij het actieplan.

De voorzitter:

Ik zeg even tegen de leden dat zij twee interrupties hebben. Sommigen hebben dat aantal al bereikt. Zij kunnen de vragen die zij nog hebben, straks in tweede termijn stellen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Nog even over de vraag van mevrouw Kooiman of het snel genoeg gaat. Er zijn vaste tarieven vastgesteld en daarnaast zijn er variabele tarieven voor bijzondere kosten. In opdracht van de pleegzorgsector is in het najaar van 2016 onderzoek gedaan naar de kostendekkendheid hiervan. Dat hebben we afgewacht om adequaat vervolgonderzoek te kunnen doen. Dat wordt dit jaar gestart. De resultaten van het vervolgonderzoek over de kostendekkendheid zullen daarbij worden meegenomen.

Dan zijn er nog een aantal opmerkingen gemaakt over de Kindertelefoon. Het is misschien goed om even precies te zeggen wat er aan de hand was. Deze voorziening was landelijk geregeld en de financiering ervan liep via de VNG. Bij die financiering ging het om een uitname uit het Gemeentefonds die werd betaald via de VNG, simpel gezegd, maar dat kon niet meer. Dat leidde tot de vraag hoe het verder moest. De oplossing was om alle gemeenten apart te laten betalen en om te komen tot contracten. Mijn constatering was dat we moeten oppassen voor vertraging, want bij te veel vertraging is er te veel onzekerheid voor de instellingen. Bovendien zijn er dan wel heel veel administratieve lasten bij het oplossen van dit probleem.

Om die redenen heb ik voorgesteld om het anders te doen. Wij zullen die uitname uit het Gemeentefonds doen en via VWS naar de instellingen laten lopen. Dat kan. Verder hebben we gezegd dat we de voorziening voor na 2018 structureel anders moeten regelen, want in de wet staat dat deze via de VNG loopt. We doen dus twee dingen. In 2018 zal ik regelen dat het gaat op die manier; met een uitname uit het Gemeentefonds die via VWS naar de instellingen gaat. Verder zal ik het wettelijk mogelijk maken om die situatie als het ware structureel te maken. Die wettelijke bevoegdheid zal in werking kunnen treden op 1 januari 2019. Voor 2018 gaat die overbrugging gelden. Daarmee is die structurele situatie dus bereikt.

De voorzitter:

De heer El Yassini kijkt heel smekend.

Staatssecretaris Van Rijn:

Precies daarom aarzelde ik, voorzitter.

De voorzitter:

En de antwoorden van de Staatssecretaris zijn tot nu toe heel kort. Daarom geef ik de heer El Yassini de gelegenheid om nog een korte vraag te stellen.

De heer El Yassini (VVD):

Dat waardeer ik, voorzitter. De Staatssecretaris zegt dat het in de oude situatie niet kon omdat er gekort werd op het Gemeentefonds, en dat mocht niet. Nu gaat VWS het oppakken en vervolgens ook korten vanuit het Gemeentefonds. En dat mag dan weer wel. Volgens mij heeft een en ander te maken met onrechtmatigheid als daadwerkelijk wordt gekort op het Gemeentefonds als daar niet een besluit van de gemeenteraad aan ten grondslag ligt. Zolang ik niet zeker weet dat dat goed is geregeld, loopt de continuïteit van de Kindertelefoon gewoon gevaar.

Staatssecretaris Van Rijn:

Nee, het springende punt was dat er een korting op het Gemeentefonds zou komen, en dat daarna geld aan de VNG zou worden gegeven, waarna de VNG zou betalen. Dat kan niet meer. Het gaat er dus niet zozeer om dat je geen uitname uit het Gemeentefonds kunt doen voor een bepaalde taak, maar meer om het feit dat het als het ware niet meer kan via de VNG als rechtspersoon.

De heer El Yassini vroeg mij zojuist fluisterend of ik dat op papier kan zetten.

De voorzitter:

Nou, dat is misschien een goed idee?

Staatssecretaris Van Rijn:

Volgens ons is er nu dus een oplossing. We gaan die uitwerken en opschrijven. Ik zal dat punt daarbij nog even expliciet meenemen en uitleggen hoe dat in elkaar steekt.

De voorzitter:

Heel goed. Dank u wel. Gaat u verder met uw betoog.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik kom ten slotte op de wat meer algemene punten. Daarna zal ik nog een paar losse vragen beantwoorden.

Er is kort gesproken over Veilig Thuis, ik meen door mevrouw Kooiman. Ik denk dat we op dat vlak grote stappen hebben gezet. Ik ben blij dat de inspecties concluderen dat er sprake is van een enorme groei en verbetering van de Veilig Thuisorganisaties. Er is hard gewerkt aan de aanpak van wachttijden. Wachtlijsten laten een duidelijk dalende trend zien. Er is een nieuwe werkwijze geïmplementeerd en de deskundigheid van de medewerkers is vergroot. Maar mevrouw Kooiman heeft gelijk: we zijn er nog niet. Er is natuurlijk nog een aantal vragen te stellen. Hoe is de relatie tussen Veilig Thuis en de zorgaanbieders? Hoe zit het met de ICT-systemen? Kan er doelmatiger gewerkt worden? De opdracht van de heer Sprokkereef loopt op 1 juli 2017 af. Hij zal ook nog een plan van aanpak ten aanzien van de doorontwikkeling neerleggen. Dat zijn we aan het uitwerken, overigens samen met een meerjarig ondersteuningsprogramma. Dit ook een beetje in relatie met de aanbeveling van de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik, en het manifest Kring van Veiligheid. Daar wordt gesteld: het is goed om een aantal onderdelen van de keten te versterken, maar je moet ook de keten als geheel bekijken. Dat zullen we gaan doen. Er zijn dus goede resultaten, maar we zijn er nog niet. We bekijken op dit moment wat er verder te doen staat bij het Landelijk Netwerk Veilig Thuis om daar tot een verbetering te komen. Ik wijs er overigens op dat een dezer weken de AMvB gereed zal zijn waarin wordt toegezien op een verandering van de meldcode, waar we in de Kamer met elkaar veel over hebben gediscussieerd. Die AMvB kan dan in procedure worden gebracht.

Onder anderen heeft ik meen de heer Voordewind gevraagd of we nou eigenlijk een toename zien van jeugdhulp met verblijf. Hoe zit dat nou precies? Ik ben daar op ingegaan in de beantwoording van de Kamervragen die mevrouw Kooiman heeft gesteld, maar dat zal te kort dag zijn. Eigenlijk is mijn conclusie: het is nog te vroeg voor conclusies. Want we zien dat er meer gebruik is, en dat leidt ook tot meer verblijf. Dus wat is de trend? Zien we uiteindelijk een afname van het aantal ondertoezichtstellingen en zien we minder verblijf? Dat zou natuurlijk moeten blijken. Het is echter nog te vroeg om dat te kunnen zeggen. Ik houd het wel scherp in de gaten, want dat is wel nodig. Ik laat ook de meest voor de hand liggende verklaringen eerst nader onderzoeken, want we willen bekijken wat hier achter zit. Want mevrouw Kooiman heeft natuurlijk een punt; het is van essentieel belang om dit ook in de tijd te kunnen volgen. De heer Voordewind zei: dit is een cruciaal onderdeel van de doelstellingen van de Jeugdwet. Dat moeten we dus heel scherp met elkaar in de gaten blijven houden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik was blij dat deze cijfers in de brief van de Staatssecretaris staan. Daarmee kunnen we de vinger aan de pols houden. Maar het zou ook goed zijn als dit element ook weer terugkomt in de tussenevaluatie waarvan we de resultaten volgend voorjaar krijgen. Dan moeten we kunnen zien hoe het daarmee staat en wat de verklaringen zijn.

Ik had in diezelfde lijn ook nog een vraag gesteld over de geïntegreerde benadering. We zien nu dat de huisartsen nog vaak doorverwijzen naar de jeugd-ggz terwijl er toch sprake is van problemen in het gezin. Dat staat ook in de brief. Het zijn dan dus geen single-issuezaken en er is dan meer aan de hand. Toch zien we in zulke situaties vaak nog een directe doorverwijzing in plaats van een doorverwijzing naar de wijkteams of de jeugdteams die die problemen integraal kunnen gaan bekijken.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik denk dat dit punt terecht wordt ingebracht. Ik heb hierover een beetje een genuanceerd standpunt. In de Jeugdwet hebben we heel bewust ook de mogelijkheid voor doorverwijzing door de huisarts in stand gehouden, omdat we het heel belangrijk vonden dat zaken ook via dat kanaal heel goed zouden lopen. Ik heb daar ook met de huisartsen over gesproken. Soms is het simpelweg een kwestie van kennis, deskundigheid en communicatie, omdat heel veel huisartsen en huisartsenpraktijken simpelweg niet weten wat dan de mogelijkheden van de gemeente zijn. Of ze hebben die mogelijkheden niet aangereikt gekregen. Ik stel me een heel simpele oplossing voor, namelijk een geplastificeerd briefje naast de telefoon van elke huisarts, waarop niet alleen de specialisten in het ziekenhuis staan, maar ook de door de gemeente ingekochte voorzieningen waarnaar ook de huisarts kan verwijzen. Dat proces is eigenlijk nog in volle gang. Daarin is nog te weinig informatie. Ik denk dat huisartsen een belangrijke rol spelen. Zij zijn vaak de eerste post waar mensen met problemen terechtkomen. Zij kunnen beoordelen of er moet worden doorverwezen naar de ggz, of dat een probleem eigenlijk breder moet worden bekeken en meer integraal moet worden opgepakt. We zijn met de huisartsen en de huisartsenverenigingen in gesprek om te bekijken hoe we dat, samen met de VNG, kunnen oppakken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat is interessant. Tijdens het vorige AO hebben we ook die verhoudingen bekeken. Wanneer signaleren we nou wat? Gaat dat via de wijkteams? Gaat het via de huisartsen? Toen is geconstateerd dat dat veelal nog bij de huisartsen gebeurt. Daar heb je niet automatisch die integrale benadering. Ik ben echter blij dat de Staatssecretaris zegt: we willen dat onder de aandacht brengen. Wanneer gaat hij het gesprek daarover voeren met de huisartsenverenigingen? Of loopt dat gesprek al? Welke acties komen er concreet om die informatie over die wijkteams te verstevigen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Het is een lopend gesprek. Maar wat moet er natuurlijk eigenlijk gebeuren? Op gemeentelijk niveau moet het overleg tussen de gemeente, de wijkteams en de huisartsen op zo'n manier lopen dat de huisartsen weten wat de ontwikkelingen zijn. Met gemeenten, en wat mij betreft met de VNG en de LHV samen, moeten we bekijken wat we kunnen aanbieden om ervoor te zorgen dat huisartsen hiervan meer kennis krijgen. Het allerbelangrijkste is echter dat dit geen algemene kennis bij huisartsen is, maar heel praktische. Zij moeten heel concreet weten: als ik wil doorverwijzen naar een gemeentelijke voorziening, zijn dit de mogelijkheden en dit de bijbehorende telefoonnummers. Het moet dus heel normaal worden dat er ook naar de gemeentelijke voorzieningen wordt verwezen.

De voorzitter:

Gaat u door met uw betoog.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik moet nog ingaan op een aantal specifieke vragen. Mevrouw Kooiman had het over het aanbieden onder de kostprijs en over de discussie over de tarieven. Primair zijn aanbieders natuurlijk zelf verantwoordelijk voor hun aanbiedingen. Het is overigens wel duidelijk dat er een bijvangst is in deze operatie. Het is ook voor zorgaanbieders, veel meer dan vroeger, noodzakelijk om te weten wat nou eigenlijk de kostprijs van een behandeling is. Dat is nodig voor de onderhandelingen die zij met de gemeente moeten voeren. De aanbieders moeten die kostprijs dus weten. En in de gesprekken met de gemeenten moeten ook zorgaanbieders af en toe kunnen zeggen: luister eens, voor dit bedrag kan ik het doen, maar voor dat bedrag niet. Die gesprekken moeten als het ware ook «volwassener» worden. Dat is lastig en men moet nog een beetje wennen aan elkaar. Er zitten ook nog allerlei ontwikkelingen in. Maar uiteindelijk is dat natuurlijk ook ongelooflijk belangrijk. Ik meen dat het de heer El Yassini was die zei: het zou goed zijn als ook gemeenteraden zich er meer bewust van zouden zijn dat de passende voorzieningen die zij moeten aanbieden, ook moeten deugen. Als ze moeten deugen, moet er ook een goede prijs voor worden betaald. Als dat tot discussie leidt, moet de gemeenteraad daar natuurlijk bovenop zitten. Her en der gebeurt dat ook. Maar de heer El Yassini heeft gelijk: dat zou meer kunnen gebeuren. Het bewustzijn van gemeenteraden moet groeien dat zij erop moeten letten dat de voorzieningen die gemeenten aanbieden, ook passend zijn. Dat is natuurlijk echt een taak die bij gemeenten hoort. Het zou niet goed zijn als de rijksoverheid daarop nu weer toezicht zou gaan houden, in plaats van de gemeenten. Die taak ligt echt op het niveau van de gemeenten.

De heer Raemakers heeft een vraag gesteld over de privacy. Hoe zit het nou met de privacy en de persoonsgegevens? Die punten zijn en blijven volgens mij ongelooflijk belangrijk. Daar hebben we natuurlijk een echte privacywaakhond voor, namelijk de Autoriteit Persoonsgegevens. Er is een aantal vuistregels opgesteld. Er worden hierover conferenties georganiseerd. De vuistregels zijn tijdens een grote conferentie in juni 2016 vastgesteld en ondertekend. In 2017 wordt er een tweede conferentie belegd. Daarmee willen we ervoor zorgen dat heel veel gemeenten doordrongen worden van die privacyregels. We bieden dus handreikingen. We stellen iedereen op de hoogte van het feit dat ze erop moeten letten. En we hebben natuurlijk de privacywaakhond. Er zijn dus volgens mij wel waarborgen. Maar ook hierbij speelt natuurlijk weer de vraag: leuk, die regels, maar hoe gaat het in de praktijk? Daarom proberen wij zo veel mogelijk gemeenten op dit vlak te bereiken. Wat zijn de privacyregels? Heeft iedereen daar kennis van? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat ze bij iedereen tussen de oren komen te zitten?

De heer Raemakers (D66):

We hebben kunnen lezen in De Groene Amsterdammer dat bij sommige gemeenten toch honderden ambtenaren toegang blijken te hebben tot die informatie. Wat gebeurt er dan? Als zoiets bekend wordt, wat kan de Staatssecretaris daar dan tegen doen in de vorm van sanctionering?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan komen we bij de instrumenten van de toezichthouder, van de privacywaakhond. Die heeft natuurlijk ook een aantal formele instrumenten, inclusief financiële. Daarmee kan men zorgen dat naleving van de regels wordt afgedwongen.

De voorzitter:

U had het ook over een conferentie die in 2017 gaat plaatsvinden. Kunt u dat nader specificeren?

Staatssecretaris Van Rijn:

Die zal in september worden gehouden.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Peters vroeg of ik de mening deel dat er een redelijk volume nodig is om een gecertificeerde instelling te zijn. Volgens mij is dit punt al een beetje aan de orde geweest in mijn verhaal, maar ik zal er toch nog specifiek op ingaan. Ik deel die mening. Als de aantallen dalen, kun je je de vraag gaan stellen of je voldoende volume tot stand kunt brengen. Die vraag speelt dan in ieder geval in theorie, maar misschien ook wel in de praktijk. Ik heb al gezegd toen ik het had over die discussie over aanbesteding, dat er een specifiek traject is gestart om te onderzoeken op welke wijze de inkoop daarvan dan vorm zou kunnen krijgen. Is het bij de gecertificeerde instellingen een andere situatie dan bij de reguliere jeugdhulpaanbieders? De vraag stellen is ook een beetje hem beantwoorden. Ik ben dus aan het bekijken of daar een andere voorziening voor nodig is. Dat doe ik overigens samen met mijn collega van V en J.

De heer Peters (CDA):

Ik mag toch hopen dat het inderdaad iets anders is, maar we gaan er nog achter komen. Ik vrees dat we anders echt een ander probleem hebben. Maar de Staatssecretaris heeft het vandaag al vaak over haakjes gehad. Ik zie hier ook een haakje bij de regionale samenwerking. Als het volume inderdaad gewoon fysiek groot moet zijn, omdat anders de aantallen te klein zijn en de kwaliteit dus daalt, dan zouden hierover ook afspraken gemaakt moeten worden. Althans, ik zie bij het maken van afspraken daarover een taak voor de Staatssecretaris. Welke regionale samenwerking is het dan? Ik zie ook bewegingen in het land waarbij bepaalde kleine onderdeeltjes een eigen gecertificeerde instelling beginnen. Dat heeft grote gevolgen, ook voor een grotere regio. Volgens mij zou je dat niet moeten willen. Daarom nu mijn concrete vraag. Als we het eens zijn over volume, moeten we dat ook gewoon gaan regelen. Ziet de Staatssecretaris daarbij een rol voor zichzelf weggelegd?

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Peters stelt het nu wel heel erg simpel en direct, alsof ik dan het volume zou moeten bepalen.

De heer Peters (CDA):

Nou, dat wil ik wel doen dan.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja.

Kijk, ik zet niet voor niets dat haakje. Die regionale afspraken zijn er niet omdat het zo leuk is om regionale afspraken te maken, maar omdat het van belang is om de kwaliteit van de voorzieningen in stand te houden. Dus moet je dat niet per gemeente bekijken, maar per regio. Juist daarom is er dat haakje. Is dat haakje ervoor om ook in dit soort kwesties te borgen dat er voldoende volume is om de kwaliteit en de infrastructuur in stand te houden? Het antwoord op die vraag is: ja.

De voorzitter:

Wilt u nog een vervolgvraag stellen, mijnheer Peters? Het hoeft niet, hoor.

De heer Peters (CDA):

Ik kom er in mijn tweede termijn op terug.

De voorzitter:

Goed, dan gaat de Staatssecretaris verder.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Westerveld stelde een vraag over de 18-min/18-plus-problematiek. Ook die kwestie is al even zijdelings aan de orde geweest. Daar lopen inderdaad een aantal programma's voor die eigenlijk zowel heel concreet als heel abstract zijn. Heel abstract zijn ze als de vraag aan de orde komt op welke wijze gemeenten en zorgverzekeraars beter met elkaar moeten samenwerken bij de inkoop van voorzieningen, met name rond 18-min/18-plus. Daarvoor lopen enkele projecten. Heel concreet zijn ze ook. Als een zorgaanbieder een kind in de instelling heeft, moet hij niet wachten tot het 18 wordt, maar al als het kind 16 of 17 is, moet de zorgaanbieder proberen om met de ouders, de sociale omgeving en het kind zelf afspraken te maken over de zaken die er allemaal op hen afkomen. Eventueel moet men een besluit nemen over verlengde jeugdhulp. Die mogelijkheid voor verlengde jeugdhulp bestaat. Maar als die niet mogelijk is of nodig is, moet de zorgaanbieder het kind, de ouders en de omgeving zo goed mogelijk voorbereiden op alles wat er op hen afkomt als het kind 18 wordt. Het grootste vraagstuk dat dan speelt, is meestal dat de jongere die 18 is geworden denkt: ik ben blij dat ik van die zorginstelling af ben en nu kan ik het zelf wel. Daarbij bedenkt hij vaak niet dat werk, wonen, verzekeringen en allerlei andere toestanden heel veel met zich meebrengen, wat als het ware weer tot een terugslag kan leiden. Ik ben daarom dus op bestuurlijk niveau afspraken aan het maken over hoe de samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars op dat punt beter kan worden gemaakt. Maar goede jeugdhulpverlening betekent ook dat een zorgaanbieder niet afwacht tot het kind na zijn 18de is verdwenen. Bij goede jeugdhulpverlening hoort een programma waarin je afspraken maakt over wat er gebeurt als een kind 18 wordt. Ook op dat punt moeten sluitende afspraken worden gemaakt.

Mevrouw Westerveld heeft ook een vraag gesteld over de dbc-systematiek. Ik denk dat het heel terecht is om hiervoor echt scherp aandacht te hebben. Bij die dbc-systematiek is het een beetje dubbel. Ik herinner me nog dat iedereen toentertijd zei: de dbc-systematiek moeten we even handhaven, anders komen we in grote problemen. En nu zegt iedereen: we kunnen er nu beter vanaf. Maar dat moet wel op een erg goede manier gebeuren. Het hele systeem is nu gebaseerd op een bepaalde manier waarop het tarief wordt gemaakt en er wordt gedeclareerd. Als je dan over moet stappen naar een ander systeem, moeten er daarbij geen gaten vallen. Er is een handreiking ontwikkeld. Daarmee worden gemeenten en aanbieders geholpen bij het creëren van die soepele overgang. Er wordt hieraan in het kader van dat standaardisatieprogramma voor de bekostiging en de verantwoording ook apart aandacht besteed. Maar ik heb het ook met nadruk op het netvlies gezet bij gemeenten en zorgaanbieders. Dit is zomaar een dingetje, waarbij het echter fout kan gaan als je er onvoldoende aandacht aan besteedt. Mevrouw Westerveld stelt deze vraag dus zeer terecht. Ik heb dit punt in het bestuurlijk overleg met aanbieders en de VNG ook aan de orde gesteld. Men heeft mij in ieder geval beloofd om te bekijken of de afspraken per regio voldoende zijn om niet tot problemen te leiden. Ik zit daar zelf ook bovenop. Mevrouw Westerveld vraagt hier terecht aandacht voor.

Mevrouw Agema maakte ten slotte nog een opmerking over de casus Steenwijkerland. Ik wil niet helemaal op die casus ingaan, maar wel zeggen dat het oordeel van de Centrale Raad van Beroep niet is dat alsnog de gevraagde hulp moest worden verstrekt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gemeente haar huiswerk opnieuw moest doen, omdat zij het besluit onvoldoende had gemotiveerd. Ik doe even geen uitspraak over de beslissing van de gemeente om al dan niet hulp te verstrekken. Dat had zijn eigen merites. Ik ken de casus toevallig wat beter, maar het is volgens mij niet goed om daarover hier te spreken. Ik wijs mevrouw Agema dus op een verschil. De rechter zei niet dat de gemeente alsnog hulp moest verstrekken. Maar de rechter zei: bij de motivering moet je je huiswerk overdoen.

Mevrouw Agema (PVV):

De Staatssecretaris gaat er eerst op in en zegt vervolgens: dat moeten we niet doen. Dat vind ik ook een beetje flauw. Eerst heeft de gemeente drie keer afgewezen. Krijgt de betrokkene nu wel zorg?

Staatssecretaris Van Rijn:

De betrokkene krijgt de gevraagde zorg voor een deel, en voor een deel ook niet.

Mevrouw Agema (PVV):

O, dus toch.

Staatssecretaris Van Rijn:

De gemeente had wel aanleiding om ter discussie te stellen of de hulp hier terecht werd gevraagd.

Mevrouw Agema (PVV):

Maar er wordt nu wel zorg geleverd, en dat gebeurde eerst niet.

De voorzitter:

Wil de Staatssecretaris nog reageren?

Staatssecretaris Van Rijn:

Volgens mij heb ik zo'n beetje op alle vragen antwoord gegeven, voorzitter.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de leden. Zijn er vragen blijven liggen? Ik zie aan meerdere woordvoerders dat dat het geval is.

De heer El Yassini (VVD):

Ja, voorzitter. Het gaat om meerdere van mijn vragen. Ik zal ze snel opnoemen, zodat we snel en efficiënt door kunnen gaan.

De voorzitter:

Maar dan stel ik voor dat u dat in de tweede termijn meeneemt.

De heer El Yassini (VVD):

O, ik dacht dat de tweede termijn al begonnen was, voorzitter.

De voorzitter:

Nee, daarvoor beginnen we weer vooraan.

De heer El Yassini (VVD):

Dan wacht ik mijn beurt geduldig af, voorzitter.

De voorzitter:

Goed. In de tweede termijn hebben alle leden twee minuten spreektijd. We beginnen weer bij mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik wil beginnen met de Staatssecretaris hartelijk te bedanken, in ieder geval voor de redding van het AKJ, de Kindertelefoon en Sensoor. Die duidelijkheid was heel erg nodig. We hebben er lang op gewacht, maar nu is die duidelijkheid er. Daar ben ik heel blij om. Het is nu zaak dat we het wetsvoorstel snel door de Kamer krijgen, zeg ik ook tegen mijn collega's. Op die manier kunnen we het gelijk invoeren.

We hebben het ook gehad over het verlichtingsbudget of het transformatiebudget, of hoe je het ook maar wilt noemen. De Staatssecretaris zegt: ik zie de problemen bij de gemeenten en ik zie ook dat de gemeenten in de knel zitten. Ook de Veilig Thuisorganisaties hebben daar bijvoorbeeld last van. Maar, zegt de Staatssecretaris, ik ga de problemen inventariseren en kom pas na de zomer met conclusies. Ik verzoek de Staatssecretaris met klem om de Kamer daarover al voor de zomer te berichten. In de eerste plaats omdat de Staatssecretaris zelf zegt: ik wil er iets aan doen en ik wil niet wachten op een nieuwe Staatssecretaris, die hier misschien anders over denkt. Dus Staatssecretaris, ik wil me graag aan úw woord kunnen houden. En de tweede reden voor mijn vraag om de Kamer hierover voor de zomer te berichten, is het feit dat gemeenten nú bezig zijn met die onderhandelingen. Eigenlijk hebben zij het dus nodig om hierover nú duidelijkheid te krijgen.

Hetzelfde geldt eigenlijk voor die aanbestedingen. Minister Plasterk heeft overigens in de plenaire zaal toegezegd dat hij hierover wat betreft de jeugdreclassering en de jeugdbescherming duidelijkheid wil geven voor de zomer. Dat heeft mijn collega van D66 ook al genoemd. Mogelijk kan de Staatssecretaris van VWS natuurlijk, mogelijk samen met zijn collega, die duidelijkheid bieden. Ik vind het heel hoopgevend dat hij zegt dat die aanbestedingsplicht niet altijd geldt en dat het niet altijd hoeft. De Staatssecretaris kent natuurlijk de wens die bij de SP een beetje leeft om die aanbestedingsgekte gewoon van tafel te halen. Als die plicht er niet is en als het niet altijd hoeft, dan wil ik daarover graag duidelijkheid voor de zomer.

Mijn laatste vraag is wanneer de nieuwe voortgangsrapportage zal verschijnen. Als we dan snel weer hierover een debat voeren, wil ik hierover ook snel de voortgangsrapportage ontvangen.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter. Ik wil allereerst iets zeggen over de wachtlijsten. We horen van de Staatssecretaris dat het toezicht op de wachtlijsten nu meer regionaal wordt opgepakt en dat dat ook in een voortgangsrapportage terugkomt. De Staatssecretaris schetst het beeld dat er altijd de mogelijkheid is dat hij in een bepaalde gemeente toezicht uitoefent. Stel dat dadelijk de helft van de regio's er niet in slaagt om een goed toezicht op die wachtlijsten te organiseren, is het dan geen optie om dat landelijk over te nemen? Ik wil voorts nog iets zeggen over de transparantie, over het publiceren van wachtlijsten en wachttijden. Er wordt gezegd dat dat ook weer besproken moet worden in een of andere werkgroep. D66 vraagt zich af waarom niet gewoon kan worden verplicht dat iedere instelling daarbij een bepaalde mate van transparantie hanteert. Zouden we dat niet ook gewoon landelijk moeten regelen?

Een volgend punt is de administratie. Wij zijn heel blij om te horen dat de bestaande administratieve problemen voor aanbieders via een wijziging van wet- en regelgeving worden opgelost. Wij vragen ons nog wel iets anders af. Ook jeugdpsychiaters klagen dat zij te maken hebben met veel administratie. Die klachten kwamen gisteren bijvoorbeeld naar buiten via de NRC en Nieuwsuur. In juli 2016 is de motie-Bergkamp/Potters (29 515, nr. 392) over de administratieve lasten voor zelfstandigen aangenomen. Hoe staat het met de uitvoering van die motie en kan ervoor worden gezorgd dat de administratieve lasten bij de kinderpsychiaters verder afnemen?

Ik ga ten slotte nog in op de Kindertelefoon. Wij zijn heel blij om te horen dat de Staatssecretaris die situatie niet alleen voor 2018 wil veiligstellen, maar ook meer structureel. Als 80% van de gemeenten dat aangeeft, is dat een belangrijk signaal. We moeten het misschien ook weer terugcentraliseren.

Ik zie dat ik aan de twee minuten ben. Dus tot zover in tweede termijn.

De heer Peters (CDA):

Voorzitter. Ik bedank de Staatssecretaris voor de antwoorden op de vragen. Ik ben blij om te horen dat hij in ieder geval van plan is om het haakje van de regionale samenwerking te gebruiken en dat er op dat gebied langjarige afspraken met enig volume gemaakt worden. Ik zal dat volgen, omdat dat heel belangrijk is. Volgens mij heb ik een oplossing voor een groot aantal problemen die hier verder besproken zijn. Ik ben blij dat de Staatssecretaris zal nadenken over de wijze van voorfinanciering, het werkkapitaal zoals dat al eerder genoemd is, maar dat heeft ook een samenhang met die regionale samenwerking.

Alle gemeenten willen inderdaad één systeem van verantwoording. Ik heb gehoord dat daarover eind juni meer duidelijkheid is. Anders gebruikt de Staatssecretaris dat haakje. Ik ben blij dat het probleem met de Kindertelefoon is opgelost. Ik ben blij dat het voor 2018 is geregeld en dat er een wetswijziging komt per 1 januari 2019. Ik wil graag van tevoren weten dat dat zo is, dat het inderdaad gehaald zal worden, niet alleen vanwege de bestaanszekerheid van de Kindertelefoon maar ook vanwege de zinloze werkverschaffing voor gemeenten.

Er ligt nog een vraag over de gecertificeerde instellingen. Normaal zou hier wellicht ook een andere Staatssecretaris over gaan, maar ik zie wel echt een regierol om ervoor te zorgen dat er geen rare dingen gebeuren in het veld dat zeer in beweging is, omdat die volumes echt nodig zijn. Ik ben bang dat die rare dingen wel gaan gebeuren, ook vanwege instellingen die in financiële problemen verkeren. Eerlijk gezegd overweeg ik nog wel iets op dat punt.

Er zijn volgens mij drie oorzaken voor het bestaan van wachtlijsten. Er is te weinig inkoop, er is te weinig regionale samenwerking of er is iets mis met de manier van inkopen. Daar kunnen we wel van alles van vinden, maar dat is volgens mij nu niet de bedoeling.

Ik wil het hierbij laten, maar ik overweeg dus nog wel iets rond die gecertificeerde instellingen.

De heer El Yassini (VVD):

Voorzitter. Ik zal kort en bondig zijn, want ik moet mijn bijdrage tot twee minuten beperken. Ik wil de Staatssecretaris bedanken voor het beantwoorden van de vragen en het geven van inzicht in de manier waarop we vanuit de Tweede Kamer, vanuit VWS en uiteindelijk ook vanuit de gemeenten die verantwoordelijk zijn, echt de problemen gaan aanpakken en ervoor zorgen dat daar waar het niet goed loopt, kinderen en gezinnen de juiste zorg, dus zorg op maat, krijgen. Een aantal vragen van mij is echter niet beantwoord. Ik zal die nog even kort doorlopen. Het blijkt dat gemeenten beleid maken zonder de gezinnen en de kinderen echt te horen. De vraag is hoe de Staatssecretaris ervoor gaat zorgen dat het beleid van gemeenten daadwerkelijk wordt afgestemd op de behoeften van die kinderen en gezinnen en dat die dus worden gehoord bij het maken van beleid.

Ik heb al gesproken over innovatie en maatwerk. Het is onbegrijpelijk dat door inkoopbureaucratie initiatieven niet van de grond komen. Dat betekent dat we op die manier niet alleen niet efficiënt en effectief werken, maar ook dat het kind daar de dupe van wordt, omdat die innovatie juist ook zorgt voor meer maatwerk. Hoe gaat de Staatssecretaris deze onbegrijpelijke bureaucratie in onder meer gemeenten aanpakken, zodat nieuwe initiatieven en aanbieders een kans krijgen?

Mijn laatste punt heeft betrekking op de Kindertelefoon. Ik hoor van mijn collega's dat ze blij zijn dat de Kindertelefoon is gered. Wij vinden de continuïteit van de Kindertelefoon, het AKJ en Sensoor van wezenlijk belang. Daarom maken wij ons echt zorgen over de constructie. Ik ben blij dat de Staatssecretaris heeft toegezegd om met meer informatie te komen over de aanpak, maar het is voor ons echt heel belangrijk dat niet een signaal wordt afgegeven dat gemeenten die op hun handen blijven zitten, in feite worden beloond doordat het Rijk het dan maar oppakt. Zij hebben die verantwoordelijkheid en zij moeten die verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk nemen. Dat geldt niet alleen voor de Kindertelefoon maar dat geldt ook voor de decentralisatie. Hoe zorgen we ervoor dat die 121 gemeenten die niets van zich hebben laten horen, daarop worden aangesproken? Ik had die vraag al gesteld, maar heb daar geen antwoord op gekregen. Voorts wil ik graag een lijst hebben van alle gemeenten die geen contract hebben gestuurd op 1 juni jongstleden. Ik wil echt een overzicht hebben van de gemeenten die op hun handen zijn blijven zitten, die hun verantwoordelijkheid niet hebben genomen als het gaat om de Kindertelefoon en de continuering daarvan.

De voorzitter:

U bent aan het eind van uw spreektijd.

De heer El Yassini (VVD):

Dat was het, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Ik bedank de Staatssecretaris voor de beantwoording. Het is goed dat hij erkent dat er veel knelpunten zijn. Het is fijn dat we op een aantal punten een toezegging hebben gekregen of dat er in ieder geval een duidelijk vervolg aan wordt gegeven. Ik noem in dit verband het woonplaatsbeginsel en de administratieve lasten. Ik heb toch ook het gevoel dat op andere terreinen een aantal zaken vooruit wordt geschoven en het onduidelijk is wat nu precies de vervolgacties zijn. Ik noem de aanbesteding waar al heel lang over gesproken wordt, onder andere in deze commissie. Bij veel gemeenten bestaat nog steeds onduidelijkheid over de wijze waarop ze precies met die Europese aanbestedingen moeten omgaan.

We hebben net al even gesproken over de campagne Supergewone Mensen Gezocht om meer pleegouders aan te trekken. De Staatssecretaris gaf aan dat er geen nieuwe pleegouders bij zijn gekomen, maar een reactie op mijn vraag wat er dan nu wel gaat gebeuren, heb ik nog niet gehoord. Ik zou het fijn vinden als de Staatssecretaris daar nader op ingaat.

Datzelfde geldt voor de 18-min/18-plus-problematiek. Ik gaf in eerste termijn aan dat het mij uit het Actieplan pleegzorg niet duidelijk is geworden welke acties nu concreet worden ondernomen. De Staatssecretaris zei in reactie daarop dat er een aantal projecten zijn. Verder werd verwezen naar de verantwoordelijkheid van de instelling. Mijn vraag was echter: wat gaat er nu concreet gebeuren? Welke concrete maatregelen worden er genomen?

Er ligt in de procedurevergadering van vanmiddag een verzoek voor een extra AO. Ik hoop dat de collega's daarmee kunnen instemmen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden en toezeggingen. We weten niet hoeveel tijd hij heeft. Dat hangt natuurlijk ook deels van de Kamer zelf af. Maar de tijd dringt wel voor de Staatssecretaris. Ik wil daarom collega Kooiman bijvallen als het gaat om het idee van een transformatiebudget en de mogelijke combinatie met het transitiebudget van de Transitie Autoriteit Jeugd. De vraag is of dat toch niet sneller kan dan na de zomer. De Staatssecretaris zit er nu nog. Hij kan nu nog het een en ander doen. Kan hij kijken of er toch niet een mogelijkheid is om de boel te versnellen en kan hij daarover nog voor het zomerreces rapporteren aan de Kamer?

Dat geldt ook voor de aanbestedingsplicht. Het zou ook mooi zijn als daarover voor de zomer duidelijkheid wordt verschaft.

De TAJ wordt verlengd tot 1 april 2018, maar er wordt vanuit de zorginstellingen op aangedrongen om te kijken of er toch niet iets meer lucht kan worden gecreëerd, zodat ook in 2018 nog die frictie- en transitiekosten betaald zouden kunnen worden. Het concrete verzoek is dus of dat niet verlengd kan worden tot 1 januari 2019. Dan hebben we net iets meer speling.

Ik heb ten slotte nog een opmerking over de pleegzorg. Er is een Actieplan pleegzorg. Er is interesse, maar er zijn blijkbaar nog te veel belemmeringen voor pleegouders om zich echt aan te melden. Er zijn blijkbaar nog te veel belemmeringen om die aanmeldingen te laten toenemen. Heeft dat ook te maken met de hoogte van de tarieven, met name bij de zwaardere problematiek? Kortom, in aanvulling op de vraag van mevrouw Westerveld: wat gaat de Staatssecretaris concreet doen aan het weghalen van die belemmeringen voor pleegzorgouders?

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. In eerste termijn heb ik een grote hoeveelheid systeemfouten genoemd die voorkomen in de stukken die we vandaag bespreken. Het is natuurlijk niet de schuld van deze Staatssecretaris, want die systeemfouten waren er ook al voordat hij aantrad. Ik vind wel dat, waar zijn voorganger aarzelde over die overheveling en die decentralisatie, hij met volle kracht vooruit is gegaan. Ik hoorde hem eigenlijk in zijn beantwoording nu wat mildere woorden spreken dan in die tijd. In die tijd was het echt een panacee voor alle problemen. Als we kijken hoe we er nu voorstaan, dan wordt elk van deze punten aangepakt met een verbeterplannetje, terwijl er misschien wel een veel fundamentelere discussie over het systeem moet volgen. Het zijn immers wel iedere keer de kinderen die hier de dupe van zijn.

Meneer Voordewind vroeg mij: heeft u dan zelf een oplossing? Tja, ik heb hem ook gezegd dat ik die problemen niet heb veroorzaakt. Wij hebben altijd onze kritiek geuit. Wij hebben nota bene tegen de wet gestemd. Als de heer Voordewind of de heer El Yassini per se een voorstel van mij wil, laten we als Kamer dan opnieuw een stuurgroep instellen en onderzoek doen naar al die systeemfouten. Misschien moet er wel weer wat groots gebeuren. Op zich ben ik niet voor systeemwijzigingen, maar nu gaat het gewoon al in de basis heel erg fout en iedere keer zijn kinderen daar de dupe van.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Als we onze eigen taak serieus nemen, kunnen we niet alleen kritiek hebben, maar moeten we ook oplossingen aandragen. Mevrouw Agema zegt dat het in het systeem zit en dat dat niet klopt. Laat zij dan meedenken over dat systeem. Wij hebben grote evaluaties gehad van de provinciale jeugdzorg. Voordat we naar de provinciale jeugdzorg gingen, hebben we evaluaties gehad van het rijkssysteem. We hebben alle financieringen dus nu wel zo'n beetje gehad. Ik sta open voor nieuwe systemen, maar de andere systemen hebben we al beproefd. Ik zie geen andere mogelijkheden, maar ik hoor ze graag.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Welke concrete systeemoplossing stelt de PVV voor?

Mevrouw Agema (PVV):

Meneer Voordewind, u stelt gewoon heel rare vragen en dat weet u zelf ook wel. We zijn hier nu al tien jaar met elkaar over in discussie. Twee jaar geleden heb ik bijvoorbeeld een boek geschreven over de ouderenzorg, met 100 pagina's aan oplossingen. Kijk naar deze problematiek: in elk systeem duiken weer dezelfde problemen op. In het systeem van nu moeten 390 gemeenten opnieuw het wiel uitvinden en organiseren ze de toegang 390 keer anders. Wachtlijsten nemen alleen maar toe. Ik ben niet degene die hier even in een algemeen overleg de oplossing kan aandragen. De stuurgroep die onder Balkenende IV werd ingesteld, heeft de Kamer in ieder geval een heel diepgaand inzicht gegeven in de systematiek. Misschien is dat iets wat we opnieuw zouden moeten doen.

De voorzitter:

Ik wil voorkomen dat de discussie uit de eerste termijn zich gaat herhalen, dus ik hoop dat de heer Voordewind nu een nieuwe vraag heeft.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mevrouw Agema heeft dat blijkbaar voor de ouderenzorg gedaan. Ik wil haar nu uitdagen om zoiets nu ook voor de jeugdzorg te doen en om niet te denken dat haar plannen hier niet in goede aarde zullen vallen. Volgens mij zijn alle ideeën welkom. Ik denk dat er ook nog tussenoplossingen zijn voor de gespecialiseerde jeugdzorg. De Staatssecretaris bekijkt of die niet veel beter op structurele basis regionaal kan worden gefinancierd. Ik vind het prima als er tussenoplossingen zijn.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik zou zeggen: laat de heer Voordewind de handdoek zelf oppakken.

De voorzitter:

Ik geef nu graag het woord aan de Staatssecretaris voor zijn beantwoording in tweede termijn.

Mevrouw Agema (PVV):

Sorry, laat hij de handschóén zelf oppakken.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Zelfs als de handdoek in de ring ligt, kun je hem nog steeds oppakken.

Mevrouw Kooiman had een aantal vragen over budgetten, de aanbesteding en de termijnen. Eerst iets over het verlichtingsbudget en het transformatiebudget, die overigens twee verschillende dingen zijn, en de TAJ. Ik denk echt dat we nog iets meer tijd nodig hebben om dit goed in beeld te brengen. Als ik ideeën heb over hoe dit alles in de toekomst zou kunnen, zal ik die graag verwoorden, dus daar kan de Kamer op rekenen. De besluitvorming en keuzen, ook in financiële zin, zijn natuurlijk wel zaken voor het nieuwe kabinet. Laat mij nu met de VNG en de TAJ's bekijken of we die ideeën verder kunnen uitwerken. Als dat voor de zomer tot een idee leidt, ben ik zeer bereid om de Kamer daarover te informeren. Ik zet daar wel de volgende kanttekening bij, omdat er veel aspecten aan vastzitten. Ten eerste: als het gaat om keuzen die het nieuwe kabinet zou moeten maken, wil ik het niet voor de voeten lopen. Mijn tweede kanttekening is dat er signalen zijn, zoals die uit het AEF-onderzoek. Ik neem die serieus en wil ze verder onderzoeken. Daarbij gaat het echter niet om realisatiecijfers. Het gaat om een kwart van de gemeenten, niet om alle gemeenten. Ik denk dus dat het goed is om te bekijken waar die signalen wel gelden en waar niet, en wat door beleid kan worden verklaard en wat door de verdeelmodellen. Ik ben nu niet aan het difficulteren. Ik heb al gezegd dat ik het idee positief vind en dat ik het verder wil uitwerken, maar ik heb er wat twijfels over of dat tot besluitvorming kan leiden.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik moet altijd mijn zegeningen tellen, en dat doe ik dus bij dezen. De vraag is nu natuurlijk wel waar de gemeenten, bijvoorbeeld dat kwart uit het AEF-rapport, nu terechtkunnen. Een aantal gemeenten zit echt klem, nu de budgetplafonds echt zijn ingesteld. Kinderen mogen daar natuurlijk niet de dupe van worden. Wat moeten zij dus tot de zomer doen, als er nog geen oplossing komt?

Staatssecretaris Van Rijn:

Het budgetargument is niet een argument om geen passende zorg te verstrekken. We moeten ook niet alleen maar kijken naar het budget dat men heeft gekregen voor het jeugddomein. Gemeenten hebben daarvoor budget gekregen, maar ook voor de Wmo en de Participatiewet, en er zijn overige middelen. Sowieso is dit met de gemeenten afgesproken: dit is het budget, for better and for worse, en af en toe praten we er met elkaar over of dat voldoende is en of het moet worden aangepast. Dat geldt hier nu ook. Ik heb me bereid verklaard, ook in de richting van de gemeenten, om eventuele signalen te bekijken, maar ik wil wel de echte realisatiecijfers afwachten. U herinnert zich vast de vele discussies van vorig jaar over de vraag of er 1,8 miljard over was in het sociale domein. Iedereen discussieerde daar hevig over. Later kregen we daar rapporten over, die stelden dat je dit wel een beetje anders moest bekijken. Nu is er weer een analyse, waarin staat dat een kwart van de gemeenten iets verwacht. Laten wij ons baseren op echte cijfers, op de echte realisatiecijfers, zodat wij met elkaar een goed beleid kunnen voeren.

De voorzitter:

Ten slotte, mevrouw Kooiman?

Mevrouw Kooiman (SP):

Mijn handen jeuken om een VAO aan te vragen, maar dat wil ik eigenlijk liever niet. Er zijn nu kinderen die tegen zaken aanlopen. We kunnen wel steeds nieuwe onderzoeken instellen tot we een ons wegen, en dan nu weer naar de realisatiecijfers, maar de voorzieningen zitten nu wel in nood. Ik vraag me af waar gemeenten die kenbaar hebben gemaakt dat zij nu met een probleem zitten, kunnen aankloppen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Laten we daarover nu even zuiver in de leer blijven: gemeenten hebben budgetten ter beschikking gekregen om jeugdhulpbeleid te voeren en ze zijn volgens de wet verplicht om passende zorg te verlenen waar dat nodig is. Het budgetargument kan voor gemeenten geen argument zijn om dat niet te doen. Gemeenten dienen problemen dus zelf op te lossen. In de praktijk gebeurt dat ook: zo zijn er gemeenten die op een deel van het jeugdbudget tekorten hebben, die deze compenseren op een andere manier. Het budgetargument is dus geen argument om geen passende hulp te verlenen; daar hebben we nu juist die wet voor. Ik moet daar echt dwingend in blijven.

Ik ga verder over de aanbestedingen. Ik ben het eens met mevrouw Kooiman en anderen: hoe eerder, hoe beter. Ik begrijp dat mijn collega van Binnenlandse Zaken heeft gezegd, volgens mij vandaag zelfs, dat hij zou bevorderen dat er snel conclusies kunnen worden getrokken op basis van het onderzoek dat in juli wordt afgerond. Ik heb van mijn collega van Veiligheid en Justitie begrepen dat men daar verwacht dat dat in september is. Laat mij met mijn collega's van Binnenlandse Zaken en V en J even bekijken wat wij zo snel mogelijk kunnen doen. Daarbij zeg ik tegen mevrouw Westerveld dat gemeenten die informatie nodig hebben over wat dit allemaal betekent, nu al terechtkunnen bij de werkgroep die hiervoor is ingericht.

De heer Raemakers vroeg of het landelijk niet kan worden overgenomen als blijkt dat er onvoldoende vaart wordt gemaakt met het toezicht op regionaal niveau. Ik snap zijn wens. Ik heb gezegd dat ik voldoende mogelijkheden heb om gemeenten of regio's aan te spreken; ik maak niet voor niks een haakje in de wet. Het zou echter niet goed zijn om te spreken van «landelijk overnemen». Ik denk dat het echt het democratische besluit van de gemeenteraad is om goed te volgen wat er gebeurt, dat dáár de verantwoordelijkheid ligt om hier goed op toe te zien, en dat het mijn verantwoordelijkheid is om erop toe te zien dat gemeenten zich aan de wet houden en om het bestuurlijke instrumentarium daarvoor te gebruiken als dat niet gebeurt. Ik vind dus dat dit primair lokaal moet worden bekeken: door de gemeenteraad. Als een gemeente zich om wat voor reden niet aan de wet houdt, kom ik in de ring om die gemeente op dat punt aan te spreken, met de bevoegdheden die ik op dat punt heb.

Nu de transparantie over wachttijden en wachtlijsten. Ik vind dat iedere instelling veel meer transparantie over wachttijden en wachtlijsten zou moeten bieden. Ik denk dat het niet goed mogelijk is om op rijksniveau daarvoor criteria voor te schrijven, omdat vele instellingen met vele verschillende soorten instrumenten en diensten werken. Het is tamelijk ingewikkeld om met een soort landelijke richtlijn te komen die alle denkbare jeugdhulpinterventies beschrijven, want die ontwikkelen zich nu juist. Daarom vind ik het ook zo van belang dat dit op regionaal niveau plaatsvindt en dat er op regionaal niveau tussen gemeenten en aanbieders transparantie is. Ik zal erop toezien dat dit zo gebeurt.

Ik ben het er zeer mee eens dat administratieve lasten niet alleen in hun algemeenheid of voor de instellingen moeten worden bekeken, maar ook voor de jeugdpsychiaters. Dat is een van de redenen waarom wij al maatregelen hebben genomen om de administratieve lasten met betrekking tot verantwoording, jaarrekeningen en accountancy te doen afnemen. Ik ben al met de VNG en met de vereniging van jeugdpsychiaters in gesprek om te bekijken hoe gemeenten een antwoord kunnen geven op de knelpunten die zij aangeven. Ik neem hun signalen heel serieus. Ik vind het geen goed idee om daarvoor een ander systeem te laten komen, want daarmee zijn we weer verder van huis. Ik vind het belangrijk dat er aandacht wordt besteed aan de door hen aangegeven knelpunten met betrekking tot administratieve lasten. Het overleg tussen de VNG, VWS en de psychiaters is dus al gaande.

De heer Raemakers (D66):

De psychiaters zeggen dat ze heel veel administratie hebben. Wat kan de Staatssecretaris eraan doen om ervoor te zorgen dat die minder wordt? Soms komt er een tweede vraag: dan heeft de psychiater iets onderzocht en komt er later een vraag van de gemeente om een indicatie uit het verleden opnieuw te bevestigen. Kan de Staatssecretaris iets doen aan die relatie tussen gemeenten en psychiaters?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zal dit punt nog specifiek nakijken. De beweging van standaardisatie van informatie binnen het sociaal domein gaat ook de zelfstandigen helpen. Ik ga nog bekijken hoe ik heel specifiek de lasten ten aanzien van jaarrekeningen, verantwoording of accountantscontrole voor zelfstandigen kan verlagen. Ik heb dat al gedaan. Het ISD-programma zelf, dus die standaardisering, gaat de zelfstandigen helpen, omdat daarin ook de declaratie- en indicatiesystemen zullen worden gestandaardiseerd. Ik heb er dus goede hoop op dat dat hen zal helpen, maar ik zal dit nog eens expliciet met de VNG bespreken.

De heer Peters had nog een vraag over de gecertificeerde instellingen. Hij zei dat een regierol noodzakelijk was. Ik ben dat met hem eens. De collega van V en J is deze weg aan het bewandelen. Om die reden loopt hier een specifiek onderzoek naar. Misschien kan ik eerst nog met mijn collega van V en J overleggen op welke wijze de Kamer hierover apart kan worden geïnformeerd, maar dit zou ook kunnen meelopen met de discussie over de aanbestedingen, waarover we al het nodige hebben afgesproken. Ik zal ervoor zorg dragen dat de informatie van V en J daaraan wordt gekoppeld, zodat we een integraal overzicht verkrijgen. Dit lijkt mij met name ten aanzien van de gecertificeerde instellingen een terecht punt.

Nu de vraag van de heer El Yassini. Ja, het is heel belangrijk dat kinderen worden gehoord bij het maken van beleid. Dat was ook een van de aanbevelingen van het Kinderrechtencomité, dat vroeg hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de participatie van kinderen zelf bij het maken van beleid kan worden vergroot. Ik had daar wel wat kanttekeningen bij, maar niet op dit punt. De gemeenten zijn nu al op grond van de Jeugdwet verplicht om in hun verordeningen vast te leggen op welke wijze cliënten, dus ook kinderen, worden betrokken bij de vervolmaking van de Jeugdwet. Ik merk dat men op vele terreinen actief aan de slag is gegaan om tot lokale vormen van jeugdparticipatie te komen. Het Verwey-Jonker Instituut deed vorig jaar onderzoek hiernaar in opdracht van VWS. Daarin gaf 75% van de onderzochte gemeenten aan dat de jeugdigen werden betrokken bij de ontwikkeling van het beleid. Dat zijn mooie cijfers, maar ik ben het met de heer El Yassini eens dat dat natuurlijk 100% moet worden. Hij maakte namelijk een zeer terecht punt: het is heel belangrijk om kinderen, vaak ervaringsdeskundigen, te betrekken bij de vormgeving van het beleid. Ik zal hiermee doorgaan om ervoor te zorgen dat dit meer wordt dan die 75%.

Ik ga verder met de indicatoren, de nieuwe initiatieven en de inkoopbureaucratie. Dit is eigenlijk een aanbestedingskwestie. Bij een heel transparante aanbesteding is duidelijk wat de gemeente vraagt en gaat men niet alleen te rade bij de bestaande instellingen, maar kunnen ook nieuwe initiatieven zich melden. De heer El Yassini duidt op de moeilijkheid dat dat proces ook weer zwaar en bureaucratisch kan zijn en dat het voor vernieuwingsinitiatieven daardoor wel heel ingewikkeld wordt om toe te treden. Voor ons is dat precies de reden om te proberen om de gemeenten te helpen, door hun duidelijk te maken dat, als het tot een aanbesteding moet komen, ze van te voren helder moeten zijn over wat ze willen, zodat nieuwe initiatieven zich snel kunnen inschrijven en de gemeenten hun afwegingen kunnen maken. Wij proberen daar dus wat aan te doen in de discussie over aanbestedingen.

De heer El Yassini (VVD):

Wat ik bedoel, komt terug in het rapport van de Transitie Autoriteit Jeugd. Heel specifiek: een initiatief verzamelt bepaalde aspecten; als men met gemeenten te maken krijgt, blijken er eilandjes van inkopers te bestaan, waarbij het ene niet over de inkoop van bedden en het andere niet over ambulante zorg zegt te gaan. Doordat zo'n initiatief zaken verzamelt, krijg je een inkoopbureaucratie van gemeenten, waarbij binnen de gemeenten iedereen op zijn eigen eilandje zit en doorverwijst naar zijn collega die ernaast zit. Dat is toch van de zotte? Ik wil van de Staatssecretaris weten wat hij daaraan gaat doen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik had in mijn betoog aangegeven dat de VNG daarvoor een ambassadeur heeft aangesteld, die per regio kijkt naar wat er speelt. Dit soort signalen zijn heel goed, want daardoor kan heel specifiek worden bekeken, dus niet in het algemeen, in welke gemeente men tegen welk probleem aanloopt. Zo kan die ambassadeur er wat aan doen. Ik wil degenen die tegen zoiets oplopen, er daarom toe oproepen om die zaken bij hem te melden, zodat gemeenten heel specifiek kunnen worden aangesproken. Ik ben het ermee eens dat dit moet worden opgelost waar het plaatsvindt. Als we in zijn algemeenheid blijven praten, wordt het niet opgelost.

Nu de Kindertelefoon en de 121 gemeenten. Laten we even zien of we elkaar goed begrijpen. In de oplossing waarmee we nu bezig zijn, is het juist niet vereist dat elke gemeente een contract maakt. We halen het dan uit het Gemeentefonds, wat betekent dat de financiering via het centrale kanaal verloopt en er geen contracten per gemeente nodig zijn. Dit blijkt ook uit het commentaar van die 80% van de gemeenten. Ik begrijp het gevoelen van de heer El Yassini wel dat gemeenten dit over de schutting zouden kunnen gaan gooien om er maar vanaf te zijn. Dat zou niet goed zijn, en ook geen goed signaal in het kader van de decentralisatie. Een centrale oplossing is niet de oplossing voor alles. In dit geval betrof het een landelijke voorziening en zou je eigenlijk meer problemen krijgen als je het per gemeente zou willen regelen. Daarom hebben we voor deze voorziening gekozen. Ik ken de betreffende gemeenten overigens niet. Ik heb van de VNG de getallen hierover gekregen. Dit wil niet zeggen dat al die gemeenten dit niet zouden doen; misschien hebben ze het niet op tijd gerealiseerd. Voor mij zou het een aanleiding kunnen zijn om te bezien of we niet beter een andere oplossing kunnen kiezen.

De voorzitter:

Heel kort nu.

De heer El Yassini (VVD):

Even een correctie op wat ik nu hoor. 219 gemeenten hadden die contracten ingezet. 25 hadden een positieve reactie, maar nog geen contract ingesteld. 23 zeiden dat ze nog zouden gaan beslissen. De 121 die overblijven, hebben niets van zich laten horen. Het gaat mij met name daarom. Ik wil echt dat de Staatssecretaris exact achterhaalt welke 121 gemeenten dat zijn. Ik vind namelijk dat we heel duidelijk moeten maken welke gemeenten hun verantwoordelijkheid niet nemen en de continuïteit van de Kindertelefoon, het AKJ en Sensoor in gevaar hebben gebracht. Ik wil dat gewoon weten!

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zal uw verzoek naar de VNG overbrengen.

Mijn antwoord op de vraag van mevrouw Westerveld moest ik nog even bevestigd krijgen. Als er nu al vragen zijn bij gemeenten over hoe om te gaan met de Europese aanbesteding, kunnen ze nu al terecht. Ik denk dat dit een heel terecht punt is. In reactie op de vraag over te weinig pleegouders zeg ik, ten eerste, dat dit een onderdeel is van het actieplan dat we samen met de pleegouderorganisaties hebben gemaakt. Ten tweede is er de enquête naar de belemmeringen geweest. De heer El Yassini wees daar al op. Ook ik denk dat die zeer waardevolle informatie heeft opgeleverd over de drempels die moeten worden weggenomen. Ik ga verder bekijken welke drempels daarbij nog meer zouden kunnen worden geslecht. Deze actie wil ik aan het actieplan verbinden om echt meer pleegouders te krijgen.

Nu de 18-min/18-pluskwestie. Zullen we op dit punt het volgende afspreken? Nu zijn er een aantal sporen. 2 oktober dit jaar vindt er weer een bestuurlijk overleg plaats over de stand van zaken van de ontwikkeling van die sporen. Ik denk dat het goed is als ik de Kamer na de zomer concreet informeer over hoe het staat met de 18-min/18-plusproblematiek, al dan niet in een voortgangsrapportage. Ik kan me voorstellen dat de Kamer dit wil blijven volgen.

Voor of na de zomer? Ik heb al gereageerd op de vraag van de heer Voordewind hierover. Als er inzichten zijn die ik voor de zomer met de Kamer kan en wil delen, zal ik dat zeker doen, maar ik vraag enige clementie met betrekking tot de verregaande beslissingen die hiermee samenhangen. Ik wil het nieuwe kabinet hier niet mee voor de voeten lopen.

De voorzitter:

Voordat u verder gaat: als ik het goed heb begrepen, heeft de heer Voordewind nog expliciet gevraagd of financiering een rol speelt bij de problemen rond pleegzorg en het gebrek aan pleegouders.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ja. Zijn er financiële belemmeringen voor mensen die pleegouder willen worden? Verder had ik een vraag over de verlenging van de TAJ tot 1 januari 2019.

Staatssecretaris Van Rijn:

Het formele antwoord is natuurlijk dat ook dit een vraag is voor het nieuwe kabinet. Ik heb de TAJ-regeling verlengd tot 2018. Wat mij betreft moeten we dit met een open mind bekijken. Maar u raakte zelf al aan de discussie over grensverlegging: wat is nog een transitievraagstuk? Daarvoor hadden we de TAJ ingericht en nu is dat iets wat nu misschien wel een beetje op zijn einde loopt. Daaruit komt ook weer een nieuwe vraag naar voren: hoe gaan we om met de transformatie of de verlichting? Dat verschilt namelijk nogal. Dat vraagstuk gaan we bekijken. Ik weet niet of daarvoor een verlenging van de TAJ nodig is, omdat dit een andere doelgroep en regeling betreft, of misschien iets anders. Die vraag bekijk ik met een open mind. Als daar ideeën over zijn, zal ik die de Kamer doen toekomen.

Ten slotte mevrouw Agema. Volgens mij heb ik bij alle operaties en hervormingen rond decentralisatie steeds gezegd: decentraliseren is geen doel; het doel is een betere zorg voor kinderen, dichterbij georganiseerd, met minder hulpverleners en met meer regie op dat punt. Er is nog een heel lange weg te gaan. Laat ik een klein voorbeeld noemen. Ik sprak een tijdje terug met een wethouder van een grote stad, die tegen mij zei: Staatssecretaris, Martin, weet je dat ik eigenlijk nu pas voor het eerst weet hoeveel mensen met een beperking in mijn stad wonen, en hoeveel kinderen met problemen? Je kunt ervan denken wat je wilt, maar ik vind het heel belangrijk dat er nu in ieder geval in potentie meer zicht is en er meer actie komt, en dat we er eerder bij zijn. Kun je daarmee alle problemen oplossen? Ik ben het zeer eens met mevrouw Agema dat systemen nooit zulke oplossingen bieden, maar wel mensen die verantwoordelijk zijn en zich verantwoordelijk voelen, die een deuk in een pakje boter kunnen slaan en informatie kunnen combineren, waardoor we in ieder geval de kans vergroten dat we er eerder bij zijn. Als we elkaar met enige mildheid op dit punt zouden kunnen vinden, zou dit mijn laatste antwoord zijn.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer El Yassini toch nog één kleine nabrander heeft.

De heer El Yassini (VVD):

Een heel kleine: over pleegouders. De Staatssecretaris heeft mijn collega's op dit punt een antwoord gegeven. Ik gooide het op het idee van dat onderzoek, die enquête, naar de problemen van pleegouders. Daar wil ik nu wel bij zeggen dat het een quickscan is. Het lijkt me daarom goed dat de Staatssecretaris nog met die organisatie gaat praten om te bekijken welke mogelijkheden er zijn. Ik laat de Staatssecretaris vrij om dit zelf in te vullen, maar het lijkt me goed als we meer zouden weten dan wat alleen een korte quickscan kan opleveren.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat lijkt mij een goede suggestie.

De voorzitter:

Ik dank de Staatssecretaris hartelijk voor zijn antwoorden. Nog een vraag aan de heer Peters, die in zijn inbreng in tweede termijn zei dat hij overwoog om wellicht iets te doen met gecertificeerde instellingen. Heeft hij daarover inmiddels een beslissing genomen?

De heer Peters (CDA):

Ik ga een en ander even goed beredeneren en zal dit eventueel terug laten komen in een regeling van werkzaamheden.

De voorzitter:

Het is goed als wij weten of u eventueel een motie wilt indienen.

De heer Peters (CDA):

Eventueel wil ik dat wel, omdat ik dit echt heel belangrijk vind. Ik moet er wel nog even goed over nadenken, voordat ik hierover besluit. Het hangt ook af van de informatie.

De voorzitter:

Bij mevrouw Kooiman was er ook een overweging in die richting?

Mevrouw Kooiman (SP):

Ja, ik wil sowieso een motie indienen, omdat ik die onzekerheid voor gemeenten niet tot de zomer wil laten bestaan. Het maakt mij niet uit wie bij dat VAO de eerste spreker is, maar ik wil dus sowieso een motie indienen.

De voorzitter:

In dat geval stel ik vast dat er een VAO zal worden aangevraagd bij de Griffie.

De heer El Yassini (VVD):

Ik wil voorstellen om dat VAO te plannen nadat er informatie is gekomen, ook van V en J, over de vragen van de heer Peters en we genoeg informatie hebben om een goed besluit te kunnen nemen.

De voorzitter:

Dat hangt af van wat de heer Peters van plan is. Laten we dit dus even afwachten. Ik stel in ieder geval vast dat mevrouw Kooiman een VAO heeft aangevraagd. Als er voor een motie nog op iets moet worden gewacht, zullen we nog bekijken hoe we daar met elkaar uit gaan komen. Dit kan in de procedurevergadering aan de orde komen.

Wij zijn aan het eind van dit overleg. Ik zal wat toezeggingen op hoofdlijnen samenvatten.

  • De Kamer ontvangt in het voorjaar 2018 een tussenevaluatie van de Jeugdwet.

  • De Kamer ontvangt een wijzigingsvoorstel voor de Jeugdwet met betrekking tot de instandhouding van de bevoegdheid om regionale samenwerkingsverbanden te verplichten.

  • De Kamer wordt, indien mogelijk, voor de zomer geïnformeerd over de uitkomst van het gesprek met de VNG en de Transitie Autoriteit Jeugd, onder andere over het transformatiefonds en het verlichtingsbudget, of hoe we dat ook allemaal willen noemen.

  • Eind 2017 komen de cijfers over 2016 van het verdeelmodel beschikbaar op basis van de realisatiecijfers.

Staatssecretaris Van Rijn:

Er komt informatie over de realisatiecijfers beschikbaar. Aan de hand daarvan kunnen we eventueel een discussie voeren over het verdeelmodel.

De voorzitter:

Oké, dus het is precies andersom: de realisatiecijfers komen ter beschikking en de conclusies daarvan kunnen met betrekking tot het verdeelmodel worden besproken.

  • De Kamer ontvangt nog dit jaar een wijzigingsvoorstel van de Jeugdwet met betrekking tot de standaardisatie van gegevens.

  • Na de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomst van het onderzoek naar het aanbestedingsproces. De Staatssecretaris heeft aangegeven dat het zijn streven is om dit eerder te doen, maar dat hij niet weet of dat lukt. Hoe eerder, hoe beter.

  • In de volgende voortgangsrapportage wordt de Kamer onder meer bericht over de wachttijden en regionale afspraken ter zake, komt er een toelichting op de regeling voor de Kindertelefoon en worden de 18-min/18-plusvragen beantwoord. Wanneer kunnen we die voortgangsrapportage verwachten, Staatssecretaris?

Staatssecretaris Van Rijn:

Meestal in het najaar en vóór de begrotingsbehandeling, pak «m beet dus in oktober.

De voorzitter:

In oktober kunnen we dus die voortgangsrapportage verwachten.

– Ten slotte heeft de Staatssecretaris aangegeven dat de Kamer binnenkort, zelfs volgende week, de AMvB Meldcode kindermishandeling kan verwachten.

We zijn nu echt aan het einde gekomen van dit algemeen overleg over jeugdhulp. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn komst naar de Kamer. Ik dank de collega's. En ik dank de mensen op de publieke tribune en degenen die dit overleg op een andere manier hebben gevolgd, voor hun belangstelling.

Sluiting 12.58 uur.

Naar boven