31 839 Jeugdzorg

28 638 Mensenhandel

Nr. 481 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juli 2015

In uw brief van 5 juni 2015 heeft u mij een reactie gevraagd op het bericht over het tekort aan opvangplekken en specialistische zorg voor loverboysslachtoffers bij Fier Fryslân. Tevens vraagt u in te gaan op de toezeggingen, gedaan tijdens het algemeen overleg Slachtoffers loverboys van 17 juni 2014 (Kamerstuk 31 839, nr. 408).

Tenslotte verzoekt de commissie de voortgang te duiden met betrekking tot de in de Eerste Kamer aanhangige wetgeving inzake de hoogte van de prostitutieleeftijd.

Gezien het specialistische karakter van de opvang en hulp aan slachtoffers van loverboys/mensenhandel zijn landelijk afspraken gemaakt over de opvang.

In mijn voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 10 juli 2014 (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 109) heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze afspraken. In de eerste plaats heb ik afspraken gemaakt met de centrumgemeenten over een kwaliteitsimpuls voor het stelsel van vrouwenopvang en huiselijk geweld. Onderdeel van de afspraken is dat de opvang voor slachtoffers die vanwege de veiligheid of de vereiste deskundigheid bovenregionaal of landelijk moet worden georganiseerd, geborgd is. Met de gemeenten is afgesproken dat zij deze opvang gezamenlijk inkopen en hiervoor een passend financieringsarrangement treffen. Dat betekent dat gemeenten in overleg met de opvanginstellingen afspraken moeten maken over de benodigde capaciteit. Slachtoffers die gespecialiseerde hulp nodig hebben moeten deze snel kunnen krijgen.

De VNG heeft voor de financiering van een aantal specifieke functies voor jeugdhulp een landelijk transitiearrangement getroffen. Voor deze zorgfuncties gelden raamcontracten met een vastgestelde prijs waarbinnen gemeenten de jeugdhulp afrekenen. Gemeenten kunnen gebruik maken van hulp bij deze organisaties; de raamcontracten zijn dan van toepassing en gemeenten betalen naar gebruik. Met deze functies is landelijk 3,76% van het macro-budget gemoeid. Deze 3,76% wordt niet door de VNG afgezonderd, maar is een landelijk gemiddelde van wat een regio zou moeten reserveren voor de landelijke afspraken. Fier Fryslân en Kompaan en De Bocht zijn als expertise en behandelcentra op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties voor zover het minderjarigen betreft, partij bij deze afspraken.

Overigens wordt hulp aan slachtoffers van loverboys/mensenhandel voor minderjarigen ook door andere jeugdhulpaanbieders geboden.

Er staan gemeenten dus verschillende mogelijkheden ter beschikking om opvang en zorg aan slachtoffers van loverboys/mensenhandel te organiseren en het is nu aan de gezamenlijke gemeenten om hier invulling aan te geven. Ik heb zowel de VNG als Fier Fryslân gevraagd om, indien er een knelpunt is, in overleg te werken aan een oplossing en mij hiervan op de hoogte te stellen.

De Wegwijzer mensenhandel, die op 18 juni gelanceerd is (Kamerstuk 28 638, nr. 133), geeft professionals daarnaast meer inzicht in de verschillende gespecialiseerde opvangmogelijkheden. Dit draagt bij aan beter overzicht van de beschikbare opvanglocaties voor slachtoffers van loverboys.

Toezeggingen AO 17 juni 2014

In het AO van 17 juni 2014 (Kamerstuk 31 839, nr. 408) heb ik toegezegd na te zullen gaan of een aantal van de zorgen die door de leden van uw Kamer zijn geuit, betrokken kunnen worden bij de werkzaamheden van de commissie Azough. De commissie werkt de komende maanden aan het concretiseren van de aanbevelingen die gedaan zijn in het rapport «Hun verleden is niet hun toekomst»1.

Zo werkt de commissie aan een handreiking voor de jeugdhulpinstellingen voor de samenwerking tussen politie en jeugdzorg. Deze samenwerking is belangrijk omwille van de veiligheid van het slachtoffer, het vergroten van de aangiftebereidheid en in gevallen van vermissing en onttrekking. Op deze punten zal de handreiking ingaan. Er wordt een risicotaxatie- instrument ontwikkeld voor de jeugdzorg waarmee de signalering van mogelijke slachtoffers zal verbeteren. Verder maken de jeugdhulpinstellingen afspraken voor registratie van vermoedelijke slachtoffers om beter zicht te krijgen op de omvang en aard van de problematiek. Daarbij wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de privacy aspecten van een dergelijke registratie. Zodra deze afspraken gereed zijn, zal uw Kamer daarover nader geïnformeerd worden.

Tevens heb ik in het AO aangegeven dat ik werk wil maken van onderzoek naar welke opvang en zorg effectief is voor de vaak kwetsbare groep slachtoffers van loverboys/mensenhandel. Inmiddels zijn Zon/mw en het NJI gestart met de eerste fase; in zes instellingen voor jeugdhulp worden methoden kwalitatief beschreven met als doel deze aan te melden bij de erkenningencommissie voor effectieve interventies als goed onderbouwde interventie. In een vervolgfase kan dan effectonderzoek gestart worden. Deze eerste stap is een voorwaarde voor effectonderzoek.

Ook heb ik in het AO aangegeven met de Minister van VenJ en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen (NRM) te bespreken hoe daderschap effectiever bestreden kan worden. Dit is een belangrijk punt dat wij in het vervolg op het actieplan rijksbrede aanpak loverboys/mensenhandel (Kamerstuk 31 839, nr. 166) willen oppakken. In het actieplan is hier reeds aandacht aan besteed. Verschillende onderzoeken en pilots hebben al inzicht gegeven in de daderkant van de loverboyproblematiek. Zo heeft de politie Rotterdam-Rijnmond, met financiële ondersteuning van het Ministerie van VenJ, in het kader van de pilot «Loverboys zijn laffe boys» onderzoek gedaan naar de problematiek van loverboys en hun slachtoffers en ervaring opgedaan met een persoonsgerichte aanpak van daders waarbij ook bestuurlijke instrumenten zijn ingezet. De conclusies en aanbevelingen van deze pilot dienden als input voor een handreiking voor de aanpak van de problematiek, opgesteld door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Zoals ik vorig jaar in het AO ook al heb benoemd, wordt er daarnaast de nodige aandacht besteed aan het vergroten van de seksuele weerbaarheid en bewustwording van grenzen bij jongeren. Dit gebeurt zowel in het onderwijs als door middel van campagnes als «We Can Young». Dit is niet alleen van belang voor het voorkomen van slachtofferschap maar ook voor het voorkomen van daderschap.

Op basis van de beschikbare gegevens en onderzoeken over daders zal bij het formuleren van de vervolgacties voor de rijksbrede aanpak, nagegaan worden of aanvullend onderzoek naar loverboys noodzakelijk is.

Tot slot heb ik in het AO toegezegd in overleg te zullen treden met de sector en de NRM over jongens als slachtoffer. Hierover zijn op dit moment weinig gegevens beschikbaar. De afspraken die jeugdhulpinstellingen momenteel maken over de registratie van minderjarige slachtoffers, leiden mogelijk ook tot betere inzichten op dit punt. Op basis daarvan kan vervolgens met de relevante partijen worden nagegaan of specifiek beleid voor deze doelgroep wenselijk is.

De Minister van VenJ en ik streven ernaar uw Kamer dit najaar te informeren over het vervolg op het actieplan rijksbrede aanpak loverboyproblematiek. De vervolgstappen zullen in nauw overleg tussen de Ministeries van VenJ, VWS en OCW worden bepaald. Daarbij zal zo veel mogelijk aangesloten worden bij de aanbevelingen uit het rapport van de commissie Azough (Kamerstuk 31 839, nr. 429), voor zover de acties die daaruit volgen nog vervolgstappen vergen.

Stand van zaken wetgeving

U heeft gevraagd naar het beoogde tijdpad van de parlementaire behandeling van het wijzigingsvoorstel van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstuk 33 885) met daarin de introductie van een leeftijdsgrens van 21 jaar voor prostituees. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de nota naar aanleiding van het verslag. Dat betekent dat de plenaire behandeling van het wetsvoorstel kort na het zomerreces zou kunnen plaatsvinden. De besluitvorming daarover is uiteraard een zaak van uw Kamer.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Kamerstuk 31 839, nrs. 166 en 429

Naar boven