31 839 Jeugdzorg

Nr. 422 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 2014

Tijdens het wetgevingsoverleg over het onderdeel Jeugdzorg en aanverwante zaken van de begrotingen voor 2015 van de ministeries van VWS en V&J op 3 november 2014 heeft uw kamer ons gevraagd u nader te informeren over de aanwijzing en de indeplaatsstelling. Daarbij zullen wij eerst ingaan op ons besluit om voor wat betreft het interbestuurlijk toezicht uit te gaan van het besluit tot de indeplaatsstelling in plaats van de aanwijzing. Vervolgens schetsen wij de procedure richting feitelijke indeplaatsstelling zoals die ons voor ogen staat.

Invoeringswet

Sinds de Jeugdwet in maart 2014 in het Staatsblad is gepubliceerd, bestaat voor het Rijk de mogelijkheid om een aanwijzing te geven in geval van een ernstige tekortkoming bij de uitvoering van de Jeugdwet (artikel 2.15 Jeugdwet). Daarvan is in die zin gebruik gemaakt dat het aanwijzingstraject de basis is geweest van verschillende brieven1 aan en bestuurlijke overleggen met gemeenten, met vaak een positief gevolg. Met de Invoeringswet zal de aanwijzingsbevoegdheid (op verzoek van uw Kamer2) worden geschrapt en tegelijkertijd zal de bevoegdheid tot indeplaatsstelling in werking treden. Het wetsvoorstel Invoeringswet Jeugdwet (Kamerstuk 33 983) is op 4 november 2014 door de Eerste Kamer aanvaard en zal naar verwachting in de week van 19 november 2014 in het Staatsblad worden gepubliceerd. Door deze snelle aanvaarding in de Eerste Kamer is het gebruik van de indeplaatsstelling mogelijk in de tweede helft van november.

Van Aanwijzing naar Indeplaatsstelling

Nu de indeplaatsstelling als instrument beschikbaar is gekomen, hebben wij besloten ook van dit instrumentarium uit te gaan in ons opereren richting gemeenten. Dat betekent dat wij in het uiterste geval over kunnen gaan tot het nemen van een besluit tot indeplaatsstelling als bedoeld in de regeling van interbestuurlijk toezicht in de Gemeentewet (artikel 124 e.v. Gemeentewet).

De belangrijkste reden dat wij nu niet meer werken met de aanwijzingsbevoegdheid van de Jeugdwet is, dat deze een vaste termijn van 8 weken kent tussen de vooraankondiging en de daadwerkelijke aanwijzing. In deze laatste fase van elkaar snel opvolgende ontwikkelingen is dat minder geschikt. Bij de vooraankondiging van een besluit tot indeplaatsstelling is er geen vaste wettelijke termijn. De termijn is flexibel, maar moet uiteraard wel redelijk zijn. In spoedeisende gevallen is een heel korte termijn geoorloofd. Daarbij is van belang dat niet gegarandeerd kan worden dat een aanwijzing door de gemeente daadwerkelijk wordt opgevolgd. Deze afhankelijkheid van de bereidheid van de gemeente is er niet bij indeplaatsstelling.

Het voorgaande maakt dat wij om slagvaardig te kunnen zijn, er de voorkeur aan geven om meteen de weg van de indeplaatsstelling te kiezen. Voor de goede orde merken wij op dat stappen die inmiddels op de interventieladder zijn gezet in het kader van de aanwijzingsbevoegdheid (brieven, bestuurlijke overleggen), nu worden aangemerkt als stappen voor de indeplaatsstelling.

Traject richting feitelijke indeplaatsstelling

Een indeplaatsstelling is een uniek en zeer ingrijpend instrument dat vanuit de rijksoverheid niet lichtvaardig zal worden ingezet. Het uiterste middel van het inzetten van een indeplaatsstelling volgt dan ook uit een procedure die zeer zorgvuldig is ingekleed.

De Jeugdwet verplicht gemeenten om zich tijdig en adequaat voor te bereiden op de stelselherziening en daarbij in het bijzonder de continuïteit te borgen van de verlening van jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, en van de daarvoor benodigde infrastructuur (artikel 12.4 Jeugdwet). Wij zien de contractering van jeugdhulpaanbieders en van instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering als een heel belangrijk aspect van de wettelijke plicht van gemeenten. Op het moment dat gemeenten deze wettelijke verplichting onvoldoende nakomen, kunnen wij dan ook overgaan tot een indeplaatsstelling.

Zoals wij tijdens het wetgevingsoverleg en ook in onze brief aan uw Kamer van 31 oktober 2014 (Kamerstuk 31 839, nr. 421) hebben aangegeven, verwachten wij in verband met de vereiste continuïteit van zorg nadere waarborgen van alle gemeenten die het inkoopproces niet op 1 november hebben afgerond. Daarom hebben wij aan deze gemeenten op 4 november 2014 een brief gestuurd. Daarin vragen wij om te bevestigen dat de benodigde contracten uiterlijk 15 november 2014 zijn getekend dan wel om de stappen aan te geven hoe wordt bewerkstelligd dat de contracten uiterlijk 1 december 2014 zijn gesloten. Als in het laatste geval niet aan ons verzoek wordt voldaan, wordt op zeer korte termijn een bestuurlijk overleg georganiseerd. Dit zijn allemaal formele stappen op de interventieladder die in het uiterste geval leiden tot indeplaatsstelling in verband met taakverwaarlozing. Wij hebben uw Kamer toegezegd het basismodel van de gestuurde brieven te zullen toezenden. Dat doen wij bij deze brief (bijlage 1).

Tijdens bestuurlijke overleggen tussen gemeente/regio en Rijk worden afspraken gemaakt over de wijze waarop wordt bewerkstelligd dat de benodigde contracten op uiterlijk 1 december 2014 zijn getekend. Indien mocht blijken dat de contracten niet tijdig worden gesloten, wordt onverwijld een vooraankondiging van een besluit tot indeplaatsstelling gezonden aan het betreffende college van burgemeesters en wethouders (met toezending daarvan aan de gemeenteraad en publicatie ervan door middel van een persbericht). Daarin moet een termijn worden opgenomen waarbinnen de gemeente alsnog zelf in de contracten kan voorzien. Die termijn zal een week beslaan. Zijn daarna de contracten niet getekend, dan zal een besluit tot indeplaatsstelling worden gestuurd aan het betreffende college (wederom met toezending daarvan aan de gemeenteraad en publicatie ervan door middel van een persbericht). Ook dat besluit bevat weer een termijn van een week. Als ook dan niet de benodigde contracten zijn getekend, zal na twee dagen worden overgegaan tot de feitelijke indeplaatsstelling. Het Rijk zal dan namens de gemeenten het inkoopproces afronden. Daar is niet opnieuw een besluit voor nodig. Wij ondertekenen dan een contract, namens en ten laste van de betrokken gemeente.

Verantwoordelijkheid zorgaanbieders

Om het voorgaande in de praktijk werkbaar te maken, zijn experts aan de slag om tijdig «schaduwcontracten» tussen de betrokken gemeente en aanbieder gereed te hebben. Dat noemen we «indeplaatsstellingscontracten». Dit contract is een tijdelijke voorziening om de zorgcontinuïteit te waarborgen en ontslaat partijen er niet van om in 2015 alsnog tot goede afspraken te komen.

Zorgaanbieders hebben hierin ook een zeer belangrijke verantwoordelijkheid. In onze brief van 31 oktober jl. hebben wij er al op gewezen dat het komen tot contracten een gedeelde verantwoordelijkheid is van gemeenten en aanbieders. Wij rekenen er op dat aanbieders geen onredelijke eisen stellen waardoor contractvorming uitblijft. Op het moment dat indeplaatsstelling nodig is en blijkt dat een belangrijke oorzaak is gelegen in onredelijke eisen vanuit de aanbieder, dan kan – als de gemeente daartoe zelf niet besloten heeft – in het belang van de continuïteit van zorg als ultimum remedium een alternatieve aanbieder worden gezocht. Wij gaan ervan uit dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen en dat wij uiteindelijk niet gebruik hoeven te maken van het ingrijpende interbestuurlijke instrument van de indeplaatsstelling.

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 33 684, nr. 9, p. 70; Handelingen II 2013/14, nr. 12, item 32, blz. 48–49.

Naar boven