31 839 Jeugdzorg

Nr. 358 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 maart 2014

Tijdens de Eerste Kamerbehandeling van de Jeugdwet op 11 februari jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 19, items 2 en 5) hebben wij toegezegd een Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) op te richten. In onder andere onze reactie op de derde rapportage van de TSJ (Kamerstuk 31 839, nr. 350) hebben wij dit ook aan uw Kamer aangekondigd. In deze brief informeren wij u over de voortgang en de taakopdracht die wij de TAJ meegeven. Daartoe schetsen wij eerst kort de problematiek die de aanleiding is geweest van het oprichten van de TAJ.

1. Fase van het inkoopproces dwingt tot nadere maatregelen

Met de Jeugdwet wordt het stelsel herzien van de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en worden gemeenten verantwoordelijk voor het gehele jeugdstelsel. Het gaat daarbij niet alleen om jeugdhulp, maar ook om de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en de advisering en verwerking van meldingen inzake huiselijk geweld en kindermishandeling. Jeugdigen of ouders met een indicatie voor jeugdhulp die doorloopt in 2015 hebben voor maximaal één jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet recht op continuïteit daarvan bij hun huidige aanbieder, voor zover dat laatste redelijkerwijs mogelijk is. Ook voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering wordt voorzien in een wettelijk overgangsregime. Hiertoe dienen gemeenten in aanloop naar 2015 voldoende voorbereidingen te treffen. Wettelijk zijn zij daartoe ook verplicht (art. 12.4 Jeugdwet).

Voor het slagen van de transitie is het belangrijk dat de inkoopafspraken tussen instellingen en gemeenten voldoende van de grond komen. In eerste instantie zijn gemeenten en instellingen daarvoor zelf verantwoordelijk. Gemeenten geven op dit moment de inkoop vorm en zijn daarmee op de goede weg. De gezamenlijke gemeenten nemen initiatieven om te garanderen dat de continuïteit van zorg op 1 januari 2015 verzekerd is. De VNG heeft daarvoor een reeks maatregelen getroffen, waaronder een landelijk transitiearrangement en modelovereenkomsten. Onder andere de TSJ constateert echter dat de fase waarin het inkoopproces van gemeenten zich nu bevindt dwingt tot nadere maatregelen om te voorkomen dat noodzakelijke hulp (waaronder jeugdbescherming en jeugdreclassering) straks niet meer beschikbaar is.

In onze brief van 25 maart 2014 (Kamerstuk 31 839, nr. 354) is met betrekking tot de jeugdbescherming en jeugdreclassering al opgemerkt dat alle gemeenten inmiddels afspraken hebben gemaakt met Bureaus Jeugdzorg(BJZ’s) over de functies van het BJZ voor het jaar 2015. Dat is een goed teken. Toch zijn er ook Bureaus Jeugdzorg die aangeven dat zij nog financiële problemen hebben die de continuïteit van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering en de daarvoor benodigde infrastructuur kunnen bedreigen. In genoemde brief hebben wij specifiek voor deze groep aangegeven dat experts van het College Sanering Zorginstellingen onderzoek doen naar de toekomstbestendigheid van enkele BJZ’s.

Om de continuïteit van de hulp aan jeugdigen en de daarvoor benodigde infrastructuur te borgen en zo te voorkomen dat noodzakelijke hulp straks niet meer beschikbaar is, is op voorstel van verschillende organisaties toegezegd dat een gezaghebbende commissie ingesteld zal worden, die hierbij een rol kan vervullen. Deze commissie, de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ), bestaat uit personen met deskundigheid op het gebied van openbaar bestuur, financiering, zorginkoop, bedrijfsvoering en de jeugdsector. Als voorzitter is drs. M. Sint benoemd.

2. Taak Transitie Autoriteit Jeugd

Het is de taak van de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) ervoor te zorgen dat instellingen en gemeenten voldoende gelegenheid krijgen om tot inkoopafspraken te komen die de continuïteit van de hulp verzekeren en voorkomen dat functies van hulp (waaronder jeugdbescherming en jeugdreclassering) die niet gemist kunnen worden, verdwijnen. Zzp’ers waarvan op voorhand mag worden aangenomen dat zij zich op eigen kracht kunnen aanpassen vallen buiten het werkterrein van de TAJ. In eerste instantie is en blijft dit zoals wij ook eerder aangaven een verantwoordelijkheid van gemeenten. Hiertoe zijn zij ook wettelijk verplicht. Ook hebben instellingen zelf een verantwoordelijkheid om zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Instellingen die als gevolg van de fase waarin de inkoop zich nu bevindt in de problemen dreigen te komen kunnen zich melden bij de TAJ. Vanaf 1 april staat hiervoor een online aanmeldformulier open op de website van de TAJ (www.transitieautoriteitjeugd.nl).

Om organisaties te ondersteunen heeft de TAJ verschillende instrumenten tot haar beschikking. Naar gelang de urgentie van een aanvraag kan zij:

  • bemiddelen tussen organisaties en gemeenten (over de te maken inkoopafspraken);

  • gemeenten adviseren bij de inkoop van die functies van jeugdhulp waarvan de continuïteit van hulp mogelijk onder druk staat. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij bovenregionale functies waarvoor de contractering afstemming tussen gemeenten vraagt;

  • organisaties adviseren bij het doorvoeren van noodzakelijke sanering;

  • de bewindslieden te adviseren over het nemen van bestuurlijke maatregelen jegens gemeenten;

  • de bewindslieden adviseren over het bieden van ondersteuning bij frictiekosten van instellingen in bijzondere gevallen en de daaraan te verbinden voorwaarden.

Wij gaan ervan uit dat gemeenten in staat zijn tot een verantwoorde en passende inkoop, waarbij organisaties in staat zijn hulpvormen die niet gemist kunnen worden in te blijven zetten. Als een gemeente c.q. regio besluit voor 2015 substantieel minder hulp in te kopen dan tot dan toe (2014) in zijn verzorgingsgebied het geval was kan daarmee de continuïteit van zorg in gevaar komen, bijvoorbeeld bij een bestaande instelling van de tweede- en derdelijns zorg in de betreffende regio. Een gemeente die substantieel minder inkoopt zal de TAJ er dan van moeten overtuigen dat zij hiervoor ander, kwalitatief voldoende aanbod heeft gevonden. De inkoop hoeft niet per se bij de bestaande instellingen plaats te vinden. De gemeente kan goede argumenten hebben om de zorg elders in te kopen. Er kan sprake zijn van uitbreiding van een bestaande instelling die daarmee extra marktaandeel verwerft, of van geheel nieuwe toetreders. De TAJ zal de onderbouwing van de gemeenten beoordelen in het licht van continuïteit van zorg. Dat is niet hetzelfde als continuïteit van instellingen.

Zoals ook uit het bovenstaande naar voren komt, kan de TAJ, daar waar zij een rol heeft en geen oplossingen ziet ontstaan, in het uiterste geval een zwaarwegend advies aan instellingen en gemeenten uitbrengen. Dat advies kan tevens dienen als basis voor verderstrekkende maatregelen van Rijkszijde, indien gemeenten en instellingen onverhoopt niet alsnog tot goede oplossingen komen. Wij kunnen op grond van de Jeugdwet een aanwijzing geven aan de gemeenten die het betreft of – na 1 januari 2015 – vanuit het generiek instrumentarium interbestuurlijk toezicht dat is opgenomen in de Gemeentewet gemeenten aanspreken op het niet naar behoren uitvoeren van haar taken. Binnen dit instrumentarium is indeplaatsstelling het uiterste redmiddel om taakuitvoering te garanderen.

Wij verwachten dat instellingen op basis van de beschreven rol die de TAJ in het inkoopproces zal opnemen voldoende zekerheid kunnen ontlenen om zich op een verantwoorde wijze voor te bereiden op de transitie. Mede op basis van de adviezen van de TAJ blijven wij de voortgang van het inkoopproces de komende maanden uiteraard goed in de gaten houden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven