31 839 Jeugdzorg

Nr. 239 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 september 2012

De algemene commissie voor Jeugdzorg heeft op 27 juni 2012 overleg gevoerd met staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en staatssecretaris Teeven van Justitie over:

  • de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 4 mei 2012 ter aanbieding van het inspectierapport Zicht veiligheid kind bij start netwerkpleegzorg (31 839, nr. 201);

  • de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 22 maart 2012 in antwoord op het verzoek van de commissie om een reactie op het rapport (On)verantwoord wachten op jeugdzorg van de Randstedelijke Rekenkamer (31 839, nr. 192);

  • de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 25 juni 2012 over veiligheid in de pleegzorg en in de brede zorg voor jeugd (31 839, nr. 218);

  • de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 25 juni 2012 over mogelijke kindermishandeling in particuliere zorginstelling De Loot (31 839, nr. 219).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugdzorg, Arib

De griffier van de algemene commissie voor Jeugdzorg, Teunissen

Voorzitter: Van der Burg

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Kooiman, Dille, Dibi, Bruins Slot, Bouwmeester en Van der Burg,

en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en staatssecretaris Teeven van Justitie en Veiligheid, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

De voorzitter: Ik open de vergadering en heet de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en hun medewerkers van harte welkom en de Kamerleden natuurlijk ook, evenals allen die dit debat hier of elders volgen. De spreektijd is vier minuten en ik zal de woordvoerders daar streng aan houden. Ik nodig mevrouw Kooiman van de SP-fractie uit om als eerste haar inbreng te leveren.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik wil beginnen met het toezicht op pleegzorg. De kans dat een kind misbruikt wordt in een pleeggezin is tweemaal zo groot als die van een kind dat in zijn eigen gezin opgroeit. We kennen allemaal de situatie in De Loot. Ik ben een heel groot voorstander van pleegzorg, maar dit toont wel aan hoe ontzettend belangrijk het is om het toezicht op pleegzorg goed te regelen. Niet om pleegouders of jongeren uit een pleeggezin meteen als risicovol te bestempelen, maar om het kind te beschermen.

Mijn partij en de PvdA hebben eerder gevraagd om een register voor pleegouders. Ik weet dat dit er wel is voor gastgezinnen in het buitenland. Dat heeft juist Nederland opgericht. We kennen het ook bij adopties, waarvoor de Raad voor de Kinderbescherming een landelijk register heeft. Waarom wil de staatssecretaris dat niet regelen voor de pleegzorg?

Dan kom ik op de wachtlijsten in de jeugdzorg. Ik ben erg geschrokken toen ik in de brief van de staatssecretaris las dat een wachttijd van zestien weken bespreekbaar is. Ik vind dat echt onbegrijpelijk. We beginnen pas met tellen na negentien weken. In totaal is dat 35 weken, dat zijn bijna negen maanden. Mijn fractie acht dat niet bespreekbaar. Achter elk cijfer gaat immers een kind schuil, met ontelbare slapeloze nachten voor het gezien en voor de hulpverlener, kan ik u vertellen. Overal in het land groeien de wachtlijsten. Het is tijd dat we ze aanpakken.

Natuurlijk ben ik de beroerdste niet en ga ik hier vandaag niet even vertellen hoe we dat gaan oplossen. Stop in ieder geval met de buitenregionale plaatsing, althans de afspraken die provincies daarover maken. Ze hanteren allemaal de 10%-regeling en heel veel hulpverleners lopen daarop vast. Ze kunnen bijvoorbeeld geen kind meer plaatsen bij een pleeggezin waar eerder al geplaatst was. Er moet voor gezorgd worden dat kinderen uit een andere provincie niet altijd onderaan de lijst worden geplaatst. Vaak hanteert de provincie zelf het principe «eigen kinderen eerst». Dat vind ik oneerlijk en onacceptabel. Het is waanzin en daar moeten we dus vanaf. Stop dus die 10%-regeling en schrap het principe dat kinderen uit een andere provincie altijd onderaan de lijst worden geplaatst.

Maak afspraken met woningbouwcorporaties, zeg ik tegen de staatssecretaris. De oorzaak van de oplopende wachtlijsten is namelijk dat men aan het einde van de schakel geen eigen huisvesting meer krijgt. Daardoor kunnen jongeren niet meer uitstromen. Woningbouwcorporaties willen de gevraagde urgentieverklaring niet afgeven. Dat snap ik ook wel, want het is een risicovolle groep. Er zijn in het land echter ook best practices. In Groningen bijvoorbeeld heeft de wethouder met de woningcorporaties en met de jeugdzorg afspraken gemaakt. Dat project heet Proefwonen en het zou heel mooi zijn als we dat zouden kunnen uitrollen over heel Nederland.

Dan heb ik nog een oplossing, namelijk het project Tijd voor Jeugd. Eind 2009 is er een motie aangenomen van mevrouw Dezentjé-Hamming, waarin er is gepleit voor een zogenaamd doorbraakproject zoals wij dat kennen uit de ggz. Dat was zeer succesvol en is toen ook gehanteerd in de jeugdzorg. Er is heel enthousiast gereageerd op Tijd voor Jeugd en daar ben ik heel erg blij om. Ik werd toen ik het las ook heel erg blij. De behandelduur van de zware zorg is verkort, er is sprake van meer cliëntencontact en er is minder bureaucratie. Het idee achter die motie van de VVD, die wij ook hadden ondertekend, was: rol dat uit in de gehele jeugdzorg. Dat is echter nog niet gebeurd. Ik zou dat graag vandaag willen regelen. Er is een motie over aangenomen en ik wil vragen om die motie dan ook uit te voeren.

Als laatste punt ga ik in op de opnameplicht, die ik eerder heb genoemd in het debat over het stelsel. Voorheen hadden we een opnameplicht voor jeugdzorginstellingen, zodat kinderen niet als postpakketjes doorgeschoven werden en instellingen niet konden zeggen: nee, ik vind dit toch net te zwaar, klop maar aan bij de zwaardere residentiële voorziening. Ik wil dat voorkomen, zeker met het oog op de stelselwijziging. Waarom kiezen we niet voor een opnameplicht bij instellingen? Dat zijn allemaal voorstellen om de wachtlijsten tegen te gaan. Dat lijkt mij heel mooi. Als de staatssecretaris deze dingen gewoon kan toezeggen, dan hoef ik ook geen moties in te dienen.

Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. Uit de brief van de staatssecretaris van VWS van oktober 2010 is gebleken dat de inspectie in oktober 2010 al aanbevelingen aan instellingen had gedaan om de gemaakte afspraken die opgenomen zijn in het schematisch protocol netwerkpleegzorg uiterlijk op 1 januari 2011 te implementeren. Op 1 juni 2011 bleek dat een groot deel van de onderzochte instellingen de gemaakte afspraken nog niet had geïmplementeerd. Dat is een uiterst kwalijke zaak, zeker omdat het hierbij om de veiligheid van kinderen in netwerkpleeggezinnen gaat. Gebeurt het vaker dat instellingen dergelijke belangrijke afspraken en adviezen van de inspectie naast zich neerleggen? Graag hoor ik daarop een helder antwoord van de staatssecretaris. Medio 2012 zou de inspectie komen met een vervolg op het toezicht na de uitwerking van de afspraken uit het schematisch protocol. Het is nu eind juni, dus dan kunnen we dat nog deze week verwachten.

Enorme wachtlijsten binnen de jeugdzorg zijn onacceptabel. Gelukkig zijn die er volgens de brief van de staatssecretaris niet. Er zullen altijd gevallen zijn waarin een hulpzoekende niet op tijd de juiste zorg zal ontvangen. Tevens ontvangt een deel van de mensen op de wachtlijst al een vorm van jeugdzorg, maar wacht nog op een andere, meer specifieke vorm van jeugdzorg. Daarom hoor ik graag een nadere toelichting op de bewering dat dit bij de meeste jeugdigen niet tot onverantwoorde situaties leidt. Het gaat mij om «de meeste». Wat de PVV betreft, mag het in geen enkel geval zo zijn. Op dit punt willen wij een keiharde toezegging, inclusief de cijfers. Om hoeveel gevallen gaat het? In 2011 waren het ongeveer zes gevallen. Dat vinden wij echt niet kunnen.

In de brief van de staatssecretaris van VWS die wij hebben ontvangen op 25 juni betreffende de veiligheid in de pleegzorg en in de brede zorg voor de jeugd gaat de staatssecretaris in op de vraag hoe om te gaan met potentiële pleegouders. De PVV is groot voorstander van een strikt controlebeleid op dit gebied, om te allen tijde of in ieder geval zo veel mogelijk te voorkomen dat misstanden of bedreigende situaties ontstaan voor de kinderen. De toetsing en de verklaring van geen bezwaar (vvgb) zijn in eerste instantie een mooi middel, maar wat als de persoon voor en tijdens het aanvragen van een vvgb nog niet in de fout is gegaan, maar na het aanvragen ervan wel? De veiligheidscheck die geboden wordt door de pleegzorgorganisatie is volgens de PVV niet voldoende. De PVV ziet graag dat er voortaan na afgifte van een vvgb een periodieke aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (vog) bij komt als extra waarborg. We kunnen niet het risico lopen, kinderen bloot te stellen aan figuren die kwaad in de zin hebben, zeker gezien het gegeven dat kinderen in handen van jeugdzorg een grotere kans hebben om ten prooi te vallen aan enige vorm van misbruik.

Wat de PVV betreft is bijna alles geoorloofd om de veiligheid van deze kinderen te vergroten, ook onverwachte bezoeken van de Inspectie jeugdzorg. Ik heb met een aantal pleeggezinnen gesproken, en die zeiden er geen enkel bezwaar tegen te hebben als ineens op woensdagavond, op zondagochtend of wanneer dan ook de inspectie langskomt. Wij weten immers dat wij het goed doen, zeiden zij. Dan denk ik: vooruit met de geit. Graag hoor ik hier een reactie op.

Tot slot vindt de PVV het een gemiste kans om geen landelijk register voor pleegouders in te stellen. Een zogenaamde zwarte lijst kan veel ellende voorkomen. Graag een duidelijke motivatie waarom vooralsnog anders is besloten.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik kreeg net een sms van een andere woordvoerder, mevrouw Koşer Kaya van de fractie van D66. Zij zit in een voorbereidingsbijeenkomst van de commissie-De Wit en kan hier niet aanwezig zijn.

Er is ook vandaag weer veel aandacht voor de veiligheid van kinderen, naar aanleiding van het verbod dat is uitgesproken door de rechter in Assen op de Vereniging Martijn. Volgens mij is de vraag hoe we kinderen zo goed mogelijk kunnen beschermen tegen misbruik en onverantwoorde situaties, een onderwerp dat constante aandacht en permanent onderhoud vergt. Wat GroenLinks betreft, zit het hem vooral in preventie. Kwaliteitseisen stellen aan professionals die met kinderen werken, goed toezicht en dan ook snel ingrijpen als er iets aan de hand is. De casus van De Loot toont aan dat veel dingen op de een of andere manier wel bekend zijn, maar dat er niet wordt ingegrepen. Het duurt allemaal te lang. Op een gegeven moment komen wij erachter en komt er een debat, waarop er snel ingegrepen moet worden en onderzoeken gedaan moeten worden. Ik heb heel vaak het gevoel dat wij achter de feiten aanlopen. Dat zal ook wel onderdeel zijn van een dergelijk moeilijk vraagstuk. Wat voor gevoel heeft de staatssecretaris bij de manier waarop de veiligheid van kinderen in Nederland gewaarborgd is?

Er is voortijdig iets gelekt uit een rapport dat de commissie-Samson heeft opgesteld. Het betreft een zaak die mijn fractie grote zorgen baart, namelijk de positie van gehandicapte jongeren in allerlei instellingen en ook het feit dat veel van die jongeren geplaatst worden in particuliere instellingen, waar de overheid veel minder grip op heeft. Ik heb samen met Jeroen Dijsselbloem een wetsvoorstel uitgewerkt dat nu bij de Raad van State ligt, met als doel daar het een en ander aan te veranderen. Ik ben toch benieuwd of de staatssecretaris al iets kan zeggen over waar het kabinet mee bezig is op dit terrein.

Dan een terugkerend discussiepunt, de wachtlijsten. In deze kabinetsperiode zijn ze wat minder vaak aan de orde geweest, omdat dit kabinet een andere benadering heeft gekozen. Laat ik eerst zeggen dat ik de insteek van de staatssecretaris steun. Zij wil een meer inhoudelijke benadering en zegt: er moet ook gekeken worden, wie er op die lijsten staan en wie welk type zorg wel of niet nodig heeft. Tegelijkertijd zijn er de cijfers. Dat zijn toch allemaal wachtende kinderen en wij weten niet precies wie welke zorg krijgt. Als een kind op een wachtlijst voor geïndiceerde zorg van de jeugdzorg staat en vervolgens vervangende zorg krijgt, krijgt het dan de geïndiceerde jeugdzorg alsnog op een later moment? Zo niet, wat is die vervangende jeugdzorg dan precies? Is die voldoende? Dat weten wij niet en dat is misschien wel de belangrijkste vraag die ik daarover kan stellen. Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Dille dat wij heel erg van gemiddelden en van statistieken uitgaan, terwijl er terecht wordt gezegd dat soms dus wel onverantwoorde situaties ontstaan. Hoe kijkt de staatssecretaris daar tegenaan?

Dan ga ik in op het landelijke register voor pleegouders. Laat ik eerst zeggen dat pleegouders voor GroenLinks een soort van juweeltje zijn binnen de jeugdzorg. Wij mogen in onze handjes knijpen dat er ouders zijn die vrijwillig kinderen willen opvangen en hun zorg willen geven. Helaas zitten daar echter soms ook ouders tussen die dat niet zouden moeten doen. Wij willen proberen om dat zo waterdicht mogelijk te maken. Daartoe is er een aantal voorstellen, waaronder het landelijke register van pleegouders. Ik vind de argumenten die de staatssecretaris heeft om dat plan af te wijzen, niet heel sterk. Als het shopgedrag het enige argument is, dan vind ik dat nogal zwak.

Voorzitter: Kooiman

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik heb drie punten, het toezicht op de pleegzorg, de zorgcasus De Loot en als ik nog tijd heb, heel kort de wachtlijsten. In de brief staat over het uitgelekte rapport van de Universiteit Leiden dat er fundamentele vragen gesteld moeten worden over de betrouwbaarheid en de representativiteit. Ik vind dat nogal een uitspraak in een brief en wil daar graag een reactie op hebben. Dat uitgelekte onderzoek heeft immers veel stof doen opwaaien.

Dan het schematische protocol netwerkpleegzorg. Mijn collega Dille sprak er ook al over. Als er al in 2010 is afgesproken dat het binnen één jaar geïmplementeerd moet zijn, dan is wel te hopen dat het in 2012 eindelijk voor elkaar komt, twee jaar later. Ik combineer dat bijvoorbeeld met het onderzoek van de Inspectie jeugdzorg naar de William Schrikker Groep. Daaruit blijkt elke keer dat het beleid voldoende is. Als echter de uitvoering van dat beleid «bijna voldoende» is – er wordt met verhullende taal gewerkt – dan is dat volgens mij gewoon onvoldoende. Als dat de uitkomst is, dan vraag ik mij af hoe het zit met de urgentie bij de veiligheid van de kinderen in dit soort situaties. Ik stel die vraag ook omdat de overheid ingrijpt in een gezin als het niet veilig is. Dat is een heel belangrijke reden voor de overheid om die stap te nemen. Als wij al een kind bij een gezin weghalen, dan lijkt het mij een topprioriteit dat wij zo goed mogelijk de veiligheid van dat kind proberen te waarborgen, zolang het ergens anders geplaatst is. Graag hoor ik daar een reactie op. Ik maak mij daar zorgen over, gezien de verschillende voorbeelden die ik net noemde.

Mevrouw Dille (PVV): Ik merk dat collega Van der Burg de veiligheid van kinderen ook ontzettend belangrijk vindt. Is zij het met de PVV eens dat het een heel goede optie zou zijn om de Inspectie jeugdzorg op pad te sturen, zodat ze eens konden gaan kijken in die gezinnen om te constateren wat daar daadwerkelijk aan de hand is?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij is al in een eerder debat aan de orde geweest dat de inspectie ook onverwachts op bezoek moet kunnen komen. Op zich ben ik er voor dat er ook eens onverwachts langsgegaan wordt, in plaats van steeds maar aangekondigd. Ik denk dat wij daarover niet van mening verschillen.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Er zijn berichten gekomen dat er in de zorginstellingen De Loot en De Terebint niet één jaar, maar jarenlang sprake zou zijn geweest van kindermishandeling en zelfs van seksueel misbruik. Ik heb er een aantal vragen over hoe dat kan. In de statuten van De Terebint of De Loot staat dat het niet de bedoeling is dat een kind daar ooit weggaat. Kan de staatssecretaris mij uitleggen hoe het mogelijk is dat wij daar kinderen plaatsen? Hoe verhoudt zich dit met het feit dat wij die kinderen toch ook weer op eigen benen willen laten staan? Hoe kan het dat daar tot niet zo lang geleden volwassenen met stevige problemen rondliepen samen met kinderen? Welke instellingen hebben nog meer kinderen geplaatst in De Loot? In de brief staat dat er in de afgelopen tien jaar maar tien kinderen geplaatst zijn. Volgens berichten die wij krijgen, zou het echter gaan om veel meer kinderen. Er zijn dus of door de William Schrikker Groep meer kinderen geplaatst of door andere instellingen.

Dan kom ik bij een ander belangrijk punt. Ik weet dat er een politieonderzoek loopt en dat dit bepaalde consequenties heeft. Ik wil echter ook een onafhankelijk onderzoek naar de rol van de diverse organisaties in dit geheel. Dat moet dus niet worden uitgezet en betaald door de William Schrikker Groep. Het moet echt onafhankelijk zijn. Het gaat dan om De Loot, de Stichting De Terebint, de zorgaanbieder Saron Zorg & Dienstverlening, de pleegzorgaanbieder – dat is volgens mij de William Schrikker Groep – Bureau Jeugdzorg, er is namelijk ook een gezinsvoogd die een keer in de zes tot acht weken bij zo'n kind zou langsgaan, de inspecties – ik noem er twee, omdat er twee inspecties door elkaar lopen. We hebben ook bericht gehad dat er meldingen gedaan zouden zijn bij het ministerie van VWS. Ik wil graag weten hoe dit jaren achter elkaar heeft kunnen doorgaan. Gezien de cumulatie van toezicht die toch niet gewerkt heeft, zou ik bijna zeggen: hoezo toezicht? Het lijkt mij heel belangrijk dat wij hier onze lessen uit trekken. Wat scheelt er aan ons toezicht dat dit zo heeft kunnen gebeuren? Kennelijk vallen bepaalde organisaties buiten het toezicht en dat moeten we boven tafel krijgen, want ik vind het onacceptabel.

De heer Dibi (GroenLinks): Mevrouw Van der Burg weet volgens mij wel dat particuliere instellingen aan veel eisen niet hoeven te voldoen waar andere instellingen wel aan moeten voldoen. Dat heeft er ook mee te maken. Ik heb een vraag over het onafhankelijke onderzoek. Dat klinkt interessant, maar ik zou het niet naar aanleiding van deze casus willen doen. Ik zou het over het algemeen doen, naar wat er precies gebeurt als een instelling op zoek gaat naar een plek voor een kind en dat kind plaatst in een particuliere instelling. Is het onderzoek dat mevrouw Van der Burg wil, gericht op De Loot en deze casus, of ziet zij het ook als een algemeen onderzoek naar hoe kinderen worden geplaatst en hoe het toezicht daarop geregeld is?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb net al iets gezegd over het bredere toezicht en de urgentie daarvan. Ik acht dit een mooie casus om een aantal dingen dat niet goed zit, boven tafel te krijgen. Als de keuze is om dat wat breder te trekken, dan vind ik dat prima. Omdat allerlei partijen bij deze casus betrokken zijn en allerlei inspecties, kunnen we hopelijk zien waar het fout gaat. Gaat het om menselijke fouten, dat niemand iets heeft opgemerkt? Of zit er iets structureel fout? Dat moeten we boven tafel krijgen. Ik ben dus niet per se tegen een breder onderzoek, maar ik wil niet dat we weer een algemeen onderzoek doen waar niets uit komt. Laten we ons hierop richten en duidelijk krijgen welke verantwoordelijkheden bij welke instelling liggen, en laten we daar vooral ook uit leren. Dat zie ik hierin als onze opdracht.

Dan wil ik nog heel kort iets zeggen over de wachtlijsten. Ik heb ze ook gezien. Ik raak een beetje in de war van de verschillende definities en heb dus maar even gekeken naar het lijstje met bruto wachtlijsten. Sinds 2006 is 200 mln. extra overheidsgeld geïnvesteerd in het wegwerken van de wachtlijsten. Ik constateer uit de lijstjes dat provincies die als wat rijker betiteld kunnen worden, toch wel heel hoge wachtlijsten hebben en dat de wachtlijsten daar over het algemeen ook niet korter worden, terwijl dat bij een aantal armere provincies of stadsgewesten wel het geval is. Ik wil graag weten hoe het komt dat die wachtlijsten niet korter worden en hoe effectief het geïnvesteerde geld is.

Voorzitter: Van der Burg

De voorzitter: Ik zie dat er collega's zijn aangeschoven die eerder nog in een ander overleg zaten. De staatssecretarissen vallen dus met hun neus in de boter. Het woord is aan mevrouw Bruins Slot van de CDA-fractie. We hebben een spreektijd van vier minuten.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Allereerst excuses voor mijn late komst. Ik zat inderdaad in een ander algemeen overleg en dat liep uit. Het is dezer dagen spitsuur hier in de Kamer. Dank voor de coulance dat wij hier toch nog keurig aan het woord kunnen komen.

Enkele weken geleden stond in De Stentor een schokkend verhaal over vermeende mishandeling en misbruik in het gezinshuis De Loot. Ik zeg het voorzichtig, omdat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt. Het is vreselijk dat reeds beschadigde kinderen niet in een veilige omgeving terechtkomen, want je gunt die kinderen natuurlijk een goed en warm gezin. Het misbruik zou meer dan tien jaar geduurd hebben. Dat roept heel veel vragen op bij mij over de veiligheid van deze kinderen. Het roept echter ook vragen op over de organisatie van het toezicht door de William Schrikker Groep en de inspectie. De gezinshuisouders zijn professionals. Zij zijn in dienst van de instelling. In dit geval was dat eigenlijk wel heel ingewikkeld geregeld. De Loot is een woning binnen de Stichting De Terebint. Stichting De Terebint maakt weer onderdeel uit van zorgaanbieder Saron Zorg & Dienstverlening en daar heeft de William Schrikker Groep zorg ingekocht. Wie is er dan verantwoordelijk voor de kwaliteit van gezinshuisouders? Hoe houdt een instelling toezicht op de geleverde kwaliteit en veiligheid in een gezinshuis? Ik bedoel dit in algemene zin. Wie had dat in dit geval primair moeten doen? Hoe is het toezicht van de inspectie geregeld bij een gezinshuis met zo'n ingewikkelde constructie?

Ik vind dat de inkopende zorgaanbieder een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om goed toezicht te houden. Die verantwoordelijkheid komt natuurlijk voort uit het feit dat zij kinderen daar aan zorg toevertrouwen. Is het externe onderzoek waar nu mee is begonnen volledig onafhankelijk? Wordt het onder onafhankelijke leiding verricht? Hoe is dat geregeld? Heeft deze commissie bijvoorbeeld toegang tot de gegevens van de William Schrikker Groep en van de inspectie?

De politie en het Openbaar Ministerie hebben gevraagd om het extern onderzoek nog even niet uit te voeren, maar de ervaring uit andere gevallen leert dat onderzoek door de politie en het OM heel lang kan duren. Een strafrechtelijk onderzoek gaat verder dan wat er in een zorginstelling gebeurt. Dat moet ook boven water komen. In de brief lees ik dat in 2008 een melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg is binnengekomen. Waren er niet meer meldingen? Er lag toch al een toezegging van de inspectie uit 2008 om actie te ondernemen? Het lijkt er nu bijna op dat meldingen op de plank zijn blijven liggen. Anders was dit ook eerder boven water gekomen. Wat is het oordeel van de staatssecretaris? Ziet de staatssecretaris een mogelijkheid om dit voorval mee te laten nemen in het casussenonderzoek dat nu loopt naar de inspectie? Kan het worden meegenomen in het bredere onderzoek dat nu plaatsvindt bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?

Er staan ook nog andere punten op mijn lijst. Het is niet de bedoeling dat er wachtlijsten zijn. Jongeren in spoedeisende situaties mogen sowieso niet op een wachtlijst terechtkomen. Bij het laatste algemeen overleg hierover, dat we in oktober vorig jaar hadden, bleek dat sommige provincies hun wachtlijsten sneller wegwerken dan andere provincies. We hebben de staatssecretaris toen ook gevraagd waar dat succes in ligt. Is inmiddels al duidelijk waarom de ene provincie succesvoller is dan de andere?

Ook de Randstedelijke Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar kinderen die onverantwoord lang moeten wachten op jeugdzorg. De Bureaus Jeugdzorg toetsen niet de kinderen die vervangende zorg of overbruggingszorg krijgen. Zou het niet toch goed zijn om ook bij kinderen met vervangende zorg of overbruggingszorg na een periode van enkele weken te toetsen of zij wel verantwoord wachten?

Ter afsluiting: hoe wordt pleegzorg in de stelselherziening jeugd geregeld?

De voorzitter: Dank u wel. Als u mij toestaat, wil ik zelf een interruptie plegen. U gaf aan dat IGZ meerdere meldingen heeft gehad. In de brief staat dat dit uitgezocht wordt. Hebt u zo'n melding ook beschikbaar om aan de staatssecretaris te overhandigen?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Nee. Ik hoop dat ik mij zorgvuldig genoeg heb uitgedrukt. Ik merk nu dat ik dat moet nuanceren. Ik heb geluiden gehoord, laten we het zo zeggen. Ik heb niets op papier staan. Naar aanleiding van een aantal debatten over de Inspectie voor de Gezondheidszorg – mevrouw Dille was daar volgens mij ook bij – hebben wij besloten om niet alleen onderzoek uit te voeren naar de organisatie van de inspectie, maar om ook te bezien hoe de inspectie in een aantal casussen uit het verleden heeft gehandeld. Ik kan mij voorstellen dat de voorvallen op De Loot daarin als casus worden meegenomen. Dan kan op een zorgvuldige manier worden uitgezocht wat er precies gemeld is.

De voorzitter: Ik zit in een lastige positie omdat ik het voorzitterschap op korte termijn moest overnemen, maar staat u mij toe dat ik die melding wel aan de staatssecretaris overhandig. Ik heb hem namelijk wel op papier.

Dan geef ik het woord aan mevrouw Bouwmeester namens de PvdA-fractie.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Ik neem dit algemeen overleg over van mijn collega Jeroen Dijsselbloem, zeg ik even voor de duidelijkheid.

Als een kind uit huis wordt geplaatst, zien wij het liefst dat het naar een pleeggezin gaat en nog liever dat het een pleeggezin is uit het eigen netwerk. Hiervoor geldt uiteraard dat dit wel moet kunnen. De jeugdzorginstelling die verantwoordelijk is, moet ook in deze situaties toezicht houden op de veiligheid en de ontwikkeling van het kind. Naar aanleiding van dat alles is er een advies van de Nationale ombudsman gekomen met betrekking tot de procedures rondom netwerkpleegzorg en hoe dat sneller en beter zou kunnen. Zo moet Bureau Jeugdzorg ingeval van een melding dat een kind in een netwerkpleeggezin verblijft, snel de veiligheid van het kind beoordelen of laten beoordelen door een pleegzorgaanbieder. Nu zijn daarvoor in juni 2010 regels vastgelegd. Per 1 januari moest er een protocol komen, zodat er ook controles komen wanneer het kind in een netwerkpleeggezin wordt geplaatst. In juni 2011 bleek dit nog nauwelijks opgepakt te zijn, terwijl de inspectie hier een belangrijke rol in heeft. Deze werkwijze legt het probleem bloot dat te maken heeft met het gezag van de inspectie. Als een inspectie afspraken maakt met organisaties en deze worden niet of niet direct opgevolgd, dan is er een probleem. Ik vraag de staatssecretarissen wat ze daaraan gaan doen. Als de inspectie immers niet duidelijk maakt wat de regels zijn en wat er gebeurt als die regels niet worden nageleefd, wat hebben we dan nog te verwachten? Als instellingen denken: prima, het is een brief van de inspectie voor kennisname en we zien het allemaal wel, dan heeft dat geen invloed en wij willen juist dat het wel invloed heeft. Mijn collega Dijsselbloem heeft hier ook al eerder vragen over gesteld naar aanleiding van de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn. Daar was toen van alles aan de hand en ook toen bleek dat de inspectie niet echt haar tanden liet zien. Dat moet en kan beter. De vraag is hoe de staatssecretarissen dat gaan doen.

Mijn tweede punt is de screening van pleegouders. Wij hebben al eerder gepleit voor één landelijke screening van pleegouders en voor één landelijk register. Wij weten dat daar verschillende geluiden over te horen zijn, maar wij vinden het belangrijk dat een pleeggezin dat in de ene regio zijn werk niet meer mag doen, zich niet zomaar in een andere regio weer kan aanmelden, waarop de screening daar opnieuw begint en er dus een informatielacune bestaat. Daarnaast horen we ook vaak van mensen die de fantastische taak op zich nemen om pleegouder te worden, maar die vervolgens door zulke molens heen worden gehaald, keer op keer, dat dit demotiverend werkt, en dat terwijl die mensen zich op een gegeven moment aantoonbaar hebben bewezen. Dat zijn dan ook de pleegouders die zeggen: als ik ondersteuning wil hebben, omdat mijn pleegkind met een ingewikkelde vraag zit, krijg ik die niet, maar ze hebben wel alle tijd om mij continu te screenen.

Mijn fractie wil er ook opnieuw voor pleiten dat, indien een pleegouder wordt verwijderd uit het bestand, dit wordt gemeld bij de Raad voor de Kinderbescherming. De verklaring van geen bezwaar (vvgb) die de raad moet afgeven, kan zo ook worden gecheckt aan de hand van eerdere negatieve ervaringen. Wij willen hier absoluut niet pleiten voor een definitieve zwarte lijst waar mensen op komen te staan, maar wel – zoals mijn collega dat mooi omschrijft – voor blauw zwaailicht, zodat alle betrokkenen extra gewaarschuwd zijn dat er een gezin aankomt waar ooit iets mee was en dat men extra alert moet zijn.

Wat staat er in de meldcode seksueel misbruik van de jeugdzorgbranche over het belang van aangifte doen? Daar is ook enige onduidelijkheid over. Doe je dat wel of doe je dat niet? De negatieve publiciteit voor de pleegzorgorganisatie zou daarop van invloed kunnen zijn.

Mijn laatste punt gaat over de wachtlijstenproblematiek. Voordat je als kind op een wachtlijst belandt, ben je maanden verder. Als je al op de radar komt, dan volgt er actie, onderzoek,

diagnostiek, indicatie, een heel proces en ondertussen gaat het niet goed met dat kind. Wij vinden dat dit veel sneller en veel beter kan, omdat zelfs wij soms wel kunnen aanvoelen dat het niet goed gaat en dat het kind in kwestie hulp nodig heeft. Wij pleiten er dan ook voor, de indicatie waar dat kan eraf te halen. Het kind moet snel en goed opgevangen worden. Dat moet gecontroleerd worden, zoals ik aan het begin van mijn betoog zei, maar laten we dat doen op basis van gezond verstand in combinatie met de professionaliteit van de hulpverlening. Dan kan het sneller en beter en wordt het kind snel opgevangen. De ambitie is dat we daarna gaan kijken hoe het nog beter kan. We moeten echter niet gaan zitten wachten, want dan verergert de situatie van kinderen.

De voorzitter: Dank u wel. Daarmee eindigt de eerste termijn van de kant van de Kamer.

Ik schors de vergadering op verzoek van de staatssecretarissen voor een kwartier en daarna gaan we in rap tempo door met de beantwoording in eerste termijn door de staatssecretarissen. Ik hoop dat de beantwoording rond 17 uur klaar kan zijn, dan houden we voldoende tijd over voor een tweede termijn. Laten we daarop proberen te mikken.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ik heb de vragen in een aantal thema's verdeeld, namelijk De Loot, wachtlijsten, pleegzorg, overige vragen. Ik zal de gestelde vragen zoveel mogelijk op naam beantwoorden.

Ik begin met het verhaal van De Loot. Daar lopen op dit moment verschillende onderzoeken naar. Er loopt een justitieel onderzoek en een onafhankelijk onderzoek naar wat daar gebeurd is. Mij is gevraagd of er al lessen te trekken zijn uit wat het toezicht heeft gedaan in de periode waarin gebeurd is wat in de twee genoemde onderzoeken wordt onderzocht. Ik heb in de brief geschreven wat ik nu concreet weet. Daar kan ik op dit moment niets aan toevoegen, behalve dat deze casus zich inderdaad goed leent om toe te voegen aan het onderzoek dat op dit moment breder loopt over de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Dat is het onderzoek dat door mevrouw Sorgdrager wordt uitgevoerd. Die suggestie neem ik mee. In de brief staat al dat ik de inspectie gevraagd heb wat haar overwegingen en haar stappen geweest zijn in die periode. De casus die ik eerder van uw voorzitter overhandigd heb gekregen, kan ik aan dat onderzoek toevoegen.

Welke instellingen hebben nog kinderen geplaatst in De Loot? Dit is een van de vragen die in het onafhankelijke onderzoek worden meegenomen. Die zal daarin beantwoord worden. Dan zijn er veel vragen gesteld naar de onafhankelijkheid of anderszins van het onderzoek. Ik kan mij dat voorstellen. Wie betaalt, bepaalt, zou je kunnen zeggen. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen dat de groep het betaalt. Van de onafhankelijkheid laat ik mij vergewissen doordat de Inspectie jeugdzorg de onderzoeksmethodiek, de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd door hen die dat doen en de onderzoeksvragen mede beoordeelt. Zolang de Inspectie jeugdzorg mij ervan kan overtuigen dat het onderzoek onafhankelijk is en waarheidszoekend, ben ik daar tevreden over. Op dit moment is dat zo.

Voorzitter: Bruins Slot

Mevrouw Van der Burg (VVD): De Inspectie jeugdzorg kijkt nu mee, maar de Inspectie jeugdzorg is natuurlijk ook partij in het gehouden toezicht. Een deel van het toezicht had immers door de Inspectie jeugdzorg gedaan moeten zijn. Hoe kan een partij die eventueel betrokken is, toezicht houden op het onderzoek? Dat vind ik een complicerende factor.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Wij hebben al twee onderzoeken lopen. Daar zitten ook mensen en het gaat om kleine instellingen. Dan lijkt mij daar een pragmatische kant aan zitten. De inspectie kan ook onderzoek doen naar het eigen functioneren. In die zin ga ik er niet vanuit dat de inspectie daarin partij is. Ik ga ervan uit dat de inspectie onafhankelijk genoeg is om de toets te doen en er, indien nodig, achter te komen dat er iets mis is. Dan kan dat weer toegevoegd worden aan het onderzoek dat naar de inspectie wordt gedaan. Ik wil nog even benadrukken dat we hier praten over een situatie die zich in het verleden heeft afgespeeld. De inhoudelijke ingrediënten die hebben geleid tot die situatie zijn inmiddels niet meer actueel. We praten over een onderzoek waar lering uit getrokken moet worden voor het stelsel. Ik acht de onderzoeken die nu lopen, degelijk genoeg. We kunnen altijd vervolgonderzoek laten doen door de inspectie op het onderzoek dat de stichting nu zelf heeft gedaan, of we kunnen weer onderzoek laten doen naar de inspectie. Om daar echter nu al vanuit te gaan, vind ik niet nodig.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik neem hier vooralsnog genoegen mee en denk er nog even over na.

Voorzitter: Van der Burg

De voorzitter: Ik zie dat de heer Dibi ook een vraag heeft. Zullen we twee interrupties per persoon afspreken?

De heer Dibi (GroenLinks): Dat vind ik prima. Ik wil de gestelde vraag wel bijvallen. Ik wil niemand bij voorbaat verdacht maken, maar een belangrijk onderdeel van het onderzoek zou het toezicht zijn en de vraag of er adequaat is gereageerd op signalen. Die signalen zouden dus ook bij de inspectie terecht kunnen zijn gekomen. Het zou voor de onafhankelijkheid van het onderzoek heel goed zijn als een onafhankelijke partij daarvoor verantwoordelijk was in plaats van dat allerlei betrokkenen ervoor verantwoordelijk zijn. Ik vind het belangrijk om dat namens GroenLinks nog even te melden. Ik neem aan dat de Kamer nog een onderzoeksopzet krijgt, zodat we daar nog over kunnen praten. Klopt dat?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Als de Kamer ook moet meekijken naar hoe iets wordt onderzocht, dan wordt het nog ingewikkelder. Er zijn nu drie onderzoeken toegezegd. Een is het justitiële onderzoek. Het tweede is het in mijn ogen tot nu toe integer en onafhankelijk waarheidszoekend onderzoek en het derde onderzoek dat ik heb toegezegd is dat naar het functioneren van de inspectie op het niveau van het onderzoek dat door mevrouw Sorgdrager wordt gedaan. Dat zijn al drie intensieve onderzoeken, die naar deze casus worden gedaan. Het lijkt mij niet nodig om daar nog iets aan toe te voegen.

Voorzitter. Wie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de gezinsouders en wie houdt daar toezicht op? Dat was een vraag van mevrouw Bruins Slot. Meestal zijn gezinsouders in dienst van een zorgaanbieder en ligt de verantwoordelijkheid dus daar. Dat is het concrete antwoord daarop.

Heeft de IGZ meer meldingen over De Loot ontvangen? Die vraag heb ik zelf ook aan de IGZ gesteld, want ik wil dat de chronologie boven tafel komt, de aard van de meldingen, hoe daarop is gereageerd en de afwegingen die daarbij gemaakt zijn. Dat wordt allemaal meegenomen. Over de onafhankelijkheid heb ik het al gehad.

Dan kom ik op de wachtlijsten.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik had deze vraag specifiek gesteld, omdat er zoveel verschillende aanbieders bij betrokken zijn, ook in de casus in kwestie. We hadden De Terebint, we hadden De Loot, we hadden de William Schrikker Groep. Wie is dan uiteindelijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de gezinsouders? Wie is dan verantwoordelijk voor de kwaliteit van het toezicht en voor het toezicht daarop? Had Saron Zorg toezicht moeten houden op De Loot? Had de William Schrikker Groep toezicht moeten houden op De Loot? Constructies zoals deze maken niet duidelijker waar uiteindelijk de verantwoordelijkheid wordt neergelegd.

Ik heb ook nog een vraag over het externe onderzoek. Mevrouw Van der Burg keek me zo streng aan, dat ik die vraag nog niet heb durven stellen. Staat dat onderzoek nu stil of wordt het wel in werking gezet?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Wat de eerste vraag betreft, is dit precies wat er nu uit gaat komen. Wat heeft zich daar afgespeeld? Wie heeft zich waarmee bemoeid? Dat zal een beeld geven van de actualiteit en van de vraag welke inspecties waarbij betrokken zijn. Er is een verantwoordelijkheidsverdeling tussen de IGZ en de jeugdgezondheidszorg. Daar hebben we een stelsel voor en daar kan ik volgens het stelsel antwoord op geven. Ik denk echter dat dit op het moment niet relevant is. Het gaat volgens mij om de vraag wat daar precies gebeurd is en waar men eventueel steken heeft laten vallen. De Kamer weet hoe het stelsel in elkaar zit en met de vraag hoe we het stelsel in de toekomst gaan inrichten, zijn we bezig. Van de uitkomsten die dat zal hebben, kunnen we weer leren.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De tweede vraag was of het externe onderzoek nu stilligt voor de duur van het lopende onderzoek door het OM. Misschien is dat een vraag die staatssecretaris Teeven moet beantwoorden. Onderzoeken van het OM kunnen soms heel lang duren.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Mijn ambtenaren fluisteren mij in dat daar inderdaad een volgtijdelijkheid in zit.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik vraag het ook omdat het gaat om de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders. Wie is verantwoordelijk in de constructie rondom gezinshuizen? Ik weet dat de staatssecretaris die vraag misschien nu nog niet kan beantwoorden, maar het is wel een vraag die speelt, ook met betrekking tot gezinshuizen. Is het gezinshuis verantwoordelijk? Is de instelling verantwoordelijk die toezicht houdt op gezinshuisouders? Is de instelling verantwoordelijk die de zorg inkoopt bij de gezinshuizen? Dat is nu compleet niet duidelijk. En dat geldt ook voor andere gezinshuizen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voordat ik te kort door de bocht iets zeg, ga ik op die vraag liever in tweede termijn in.

Mevrouw Kooiman heeft een reeks van vijf praktische suggesties gedaan, die alle mogelijk de wachtlijstproblematiek kunnen verhelpen. Ik stel voor dat ik die alle vijf meeneem in mijn overleg met de provincie. Ik zal daarover na de zomer terugrapporteren aan de Kamer in de brief die ik heb toegezegd over de wachtlijsten.

Mevrouw Kooiman (SP): Dan heb ik geen tweede termijn nodig. Ik sta helemaal perplex en ben er heel blij mee dat de staatssecretaris al die punten wil meenemen. Het publiek is volgens mij ook verbaasd. Dat is heel goed van de staatssecretaris. Wanneer kunnen we die brief ook alweer verwachten? Kunnen we een datum afspreken?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: In september.

De voorzitter: Laten we een concrete datum afspraken. Ik stel voor om af te spreken voor 1 oktober. Aldus besloten.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Prima. Concrete voorstellen zijn altijd welkom.

Mevrouw Bouwmeester heeft gevraagd of we de indicatie kunnen schrappen. Daar heb ik een antwoord in drie delen op. Het is in de wet geregeld dat er een indicatie moet zijn. Die bepaling kan ik nu niet schrappen. In de nieuwe wet doen we dat wel. Er loopt op dit moment een experiment, waarbij de ambulante zorg indicatievrij kan worden ingevuld.

Waarom gaan de wachtlijsten niet omlaag, terwijl er extra geld wordt ingepompt?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik heb nog een vraag over het vorige punt. We kunnen allemaal op onze klompen aanvoelen dat het niet goed zal gaan met de kinderen van ouders die heel verward of verslaafd zijn en het allemaal niet zo goed kunnen, als die ouders naar een instelling moeten of wegvallen. Samen met het CDA hebben wij daar vaak een punt van gemaakt. Als die kinderen eenmaal in beeld zijn, doorlopen ze een traject dat maanden duurt, terwijl ze ook nog leven met een ouder die de weg helemaal kwijt is. Zou er voor die kinderen ook een experiment gestart kunnen worden? Wij willen namelijk niet dat ze in de jeugdzorg belanden en denken dat het een snellere manier is als zij gewoon een steuntje in de rug krijgen als hun ouders opgenomen moeten worden in een instelling. Zou dat toegevoegd kunnen worden aan het experiment?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat laat ik onderzoeken. Het klinkt heel logisch. Wij hebben het vaker over die groep gehad. Ik laat het onderzoeken en de Kamer hoort er voor 1 oktober meer over.

Dan kom ik op de wachtlijsten en het geld dat daar ingepompt wordt. We pompen geen geld in wachtlijsten, we pompen geld in voorzieningen. Zoals wij allemaal weten is ons stelsel nu eenmaal op dit moment nog niet ideaal. We moeten schipperen om de lichtere voorzieningen op het juiste moment in te zetten, zodat we de zwaardere voorzieningen kunnen ontlasten. Daar zit al een goede verschuiving in. De berichten over de wachtlijsten tonen aan dat dit goed op orde is, volgens de criteria waarover ik eerder met de Kamer heb gesproken. Het pompen van geld in voorzieningen is onderdeel geweest van het versterken van het stelsel. Als het stelsel eenmaal is gewijzigd op de manier die we allemaal graag willen, dan kunnen we pas echt kijken naar de absolute effectiviteiten. We werken nu gewoon nog met een wat gammele wagen. Daar zie ik een verband tussen.

Dan de kinderen op de wachtlijst. Ik vind het belangrijk om te zeggen dat die kinderen geïndiceerd zijn en dat ze in beeld zijn. Ze hebben een begeleider en die kan een sein geven als de situatie op een gegeven moment instabiel wordt, waardoor het kind iets urgenters nodig heeft. Daardoor blijft het kind ook gedurende de overbruggingszorg in beeld. Als het erger wordt of een ouder wegvalt, betekent dit dat het kind hoger op de lijst gaat. Andersom kan het natuurlijk ook gebeuren dat een situatie sterk verbetert terwijl het kind nog op de wachtlijst staat en dat het de zorg waarvoor het geïndiceerd was, dus niet meer hoeft te krijgen. Aan beide kanten is er beweging in de wachtlijsten. Professionele mensen kijken naar de kinderen en maken professionele inschattingen, wat dan weer gecontroleerd wordt door de inspectie. De inspectie verzekert mij dat het goed gaat. Woorden als «de meeste kinderen» zijn lastig. Misschien hadden daarvoor andere woorden gebruikt moeten worden. Ik heb het ook zo gelezen dat je je vanzelf gaat afvragen welke kinderen dan niet in aanmerking komen; «de meeste kinderen» zijn immers niet alle kinderen. Ik heb ook gevraagd of er kinderen zijn die tussen wal en schip zijn gevallen, kinderen die gemist zijn en of we daar nu iets aan moeten doen. Mij is door de Inspectie jeugdzorg verzekerd dat dit niet zo is. Ik ben in gesprek met het IPO over dit onderwerp. Er zijn in het recente verleden meldingen geweest van dissonante gevallen. Dat rapport van de rekenkamer is de woordvoerders bekend. De tekst was voor uiteenlopende interpretaties vatbaar. Daarom heb ik doorgepakt totdat ik genoeg informatie had om hier te kunnen zeggen: er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat er een toename is, dat het niet goed gaat of dat we het beleid moeten intensiveren.

Mevrouw Dille (PVV): Even voor alle zekerheid: de staatssecretaris zegt dus dat er geen enkel kind op de wachtlijst staat wiens veiligheid acuut in gevaar is?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De inspectie onderzoekt dit. Nu ga ik toch iets algemeens zeggen. De heer Dibi vroeg mij wat mijn gevoel hierbij is. Voor zover het beheersbaar is vanuit mijn positie en met de instrumenten die ik heb, is het volgens mij buitengewoon goed op orde in Nederland. Het gros van de mensen doet het gewoon heel erg goed. Dat gezegd hebbende kan er morgen in Overschie of in Heerlen iets gebeuren, waarvoor de Kamer mij laat komen en zegt: ziet u nu wel, er is iets gebeurd, het was niet op orde. Dat zijn ordes van grootte die wanneer je ze op deze wijze met elkaar in verband brengt, altijd tot een schijntegenstelling zullen leiden. Voor zover we het kunnen beheersen, met alle instrumenten die we hebben, is deze zorg in Nederland dik op orde. Ik sluit niet uit dat er op dit moment in een gezin ergens in Nederland iets gebeurt wat wij niet zien, maar ik denk niet dat ik het stelsel nog beter kan krijgen en nog geschikter om dat te voorkomen.

Er is gevraagd naar overbruggingszorg. Daar doen we wel aan. Er wordt tussentijds getoetst of de overbruggingszorg toereikend is. Als dat niet zo is, komt het kind in kwestie op de wachtlijst voor een andere plek, of het komt van de wachtlijst af en krijgt direct de zorg die het nodig heeft. Leidt onverantwoord wachten tot onverantwoorde situaties? Nee, daar zit de professional tussen, dus het antwoord is nee. Tot dusver de vragen over de wachtlijsten.

Ik ga nu in op de pleegzorg.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb toch nog één vraag. Nu de staatssecretaris de vijf punten van de SP overneemt en een toezegging heeft gedaan aan mevrouw Bouwmeester, grijp ik mijn kans ook maar. Het is een vraag die altijd weer terugkomt: komt er op enig moment een concrete en afrekenbare doelstelling over die wachtlijsten? De staatssecretaris zegt een meer inhoudelijke benadering te willen. Lof daarvoor, maar ik neem aan dat we niet altijd accepteren dat er duizenden kinderen wachten. Op een gegeven moment willen we gewoon naar nul toe. Gaat dat gebeuren of wil de staatssecretaris zich daar op geen enkele manier aan committeren?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Hier hebben we het al eerder over gehad. Nul is een getal dat een illusie is. Een wachtlijst van nul zou betekenen dat je een overschot aan aanbod hebt, omdat je in antwoord op alle vragen die mogelijk aan het stelsel gesteld worden, zoveel voorzieningen hebt dat ieder kind onmiddellijk iets kan krijgen. Ik heb dat geloof ik de vorige keer vergeleken met de KLM. Als de KLM niet overboekt, dan vliegen ze met lege stoelen en dat geldt hiervoor ook. Dat is ondoelmatig. Het feit dat wij zulke goede professionals hebben die de wachtende kinderen in de gaten houden, is voor mij een veel beter instrument dan een absoluut getal. Deze discussie zullen we blijven houden, denk ik. Ik ben er wel op afrekenbaar dat de inspectie, die daar ook voor is, iedere keer zal rapporteren dat dit en dat daar niet goed aan is, dat dit of dat erbij moet en ga zo maar door. Die toets acht ik op dit moment voldoende. Als die toets het nodige gezag niet heeft, ben ik bereid om die toets uit te breiden of te verdiepen. Ik wil de wachtlijst flexiebel houden en gericht op de inhoud, op het persoonlijke. Daar wil ik dan de toetsinstrumenten bij zoeken.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik kan hier ver in meegaan, maar ik vind dat de staatssecretaris te veel de status-quo verdedigt. Het duurt al heel wat weken voordat je überhaupt als wachtend kind aangemerkt word. De staatssecretaris zegt: ik wil een meer persoonlijke benadering. Ja, maar wij willen ook gewoon dat er snel goede zorg komt. Dat betekent ook iets meer ambitie in hoe lang je moet wachten voordat je die zorg krijgt.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Er zijn twee aspecten aan de status-quo. Een is het stelsel. We zijn bezig om dat te wijzigen. Dat heb ik al gezegd. We moeten het nu doen met wat we hebben. Dat is een. Het tweede is dat er, als er sprake is van urgentie, als het acuut is, ook in de huidige situatie onmiddellijk zorg wordt verleend. Ik vind dat verstandig en passend. Mocht blijken dat er gaten zitten in hoe we het nu doen, dan zal ik daar onmiddellijk verbetering in aanbrengen. Een status-quo waar we overeenkomstig onze criteria en instrumenten niet tevreden mee zijn, zal ik immers niet verdedigen. Het moet voor die kinderen op orde zijn, maar dat is het ook. Dat was het gevoel dat ik heb bij de wachtlijsten op dit moment.

Die lijn trek ik ook door naar de kinderen in de pleegzorg. Daarmee kom ik op een lastig terrein. Ik heb vorige week overleg gehad met mevrouw Samson. Zij rapporteert in de eerste week van oktober en ik kan niet vooruitlopen op haar conclusies. De Kamer kan er echter zeker van zijn dat ik haar stevig aan de tand heb gevoeld over de uitgelekte onderzoeksresultaten. Die hadden niet moeten uitlekken. De beeldvorming die daardoor is ontstaan, wordt niet bevestigd in de gesprekken die ik heb. Ik wil dan ook de opmerking rechtzetten die aan het begin van dit debat is gemaakt als zou de kans dat een kind wordt misbruikt in pleeggezinnen veel groter zijn dan die van kinderen in de eigen thuissituatie. Dat is niet het beeld dat ik heb en er is ook geen enkel aanknopingspunt waarom ik had moeten ingrijpen. Ik ben heel blij met de pleegouders die we hebben en met het fenomeen pleeggezin. Dat is de Kamer ook. Als een kind niet bij de eigen ouders kan blijven, zijn pleegouders het beste wat we hebben en gelukkig hebben we er ook veel van. We hebben ze in alle soorten en maten op dit moment. Het hoeft dus niet huisje, boompje, beestje te zijn, mannetje, vrouwtje en twee kinderen. We hebben de leukste palet die men zich kan voorstellen en dat maakt het ook tot een mooi en rijk sociaal veld om in bezig te zijn.

Ik kom op het register voor pleegouders. Alle aanbieders hebben een register. We hebben eigenlijk het spiegelbeeld daarvan. We hebben volledig in kaart welke pleegouders we niet willen hebben. Die hebben we via verschillende methodieken gevonden. De Kamer weet dat de screenings die er worden gedaan, streng zijn. Mevrouw Bouwmeester zei al dat dit soms een dilemma is, maar je moet schipperen tussen het voorkomen van risico en het belasten van mensen. Ik denk dat daarin een vrij goede balans is gevonden. Tegen het maken van een totaal register zijn er juridisch-technische bezwaren, financiële bezwaren, er zijn knelpunten rond de privacy en bezwaren betreffende de enorme toename van de regeldruk die het zou betekenen.

Wel hebben we een landelijk justitieel documentatieregister, waarin ook mensen staan die geen pleegouder mogen worden. Alle mensen die pleegouder willen worden, moeten een verklaring opvragen. In het systeem waarin die zitten opgeborgen, zit een geheugen. Als mensen dus opnieuw een verklaring opvragen, kun je zien dat ze er op een eerder moment al een hadden aangevraagd. Dan kun je dus ook zien dat ze al eerder een keer pleegouder hebben willen worden en kun je dus navraag doen naar wat er toen is gebeurd met die wens. Het systeem dat we nu hebben, sluit ongewenste pleegouders heel erg secuur uit. Om die reden is het niet nodig om een wit register te maken. Wat we hebben, is een blauw zwaailichtregister, als ik die term mag overnemen. Een zwart register is weer veel rigider, omdat je dan een lijst krijgt waarvan mensen weer kunnen zeggen: ik wil daar niet op staan of ik ga in beroep. Het huidige systeem – ik noem het een blauw zwaailicht, dat vind ik een mooie term – is ook volgens het veld het ideale register om de kansen en de bedreigingen precies in evenwicht te hebben.

De voorzitter: Een interruptie van mevrouw Kooiman. Dat is dan ook uw laatste, want we hebben afgesproken om ons te beperkten tot twee interrupties.

Mevrouw Kooiman (SP): Oeps. Dan zie ik er vanaf.

De voorzitter: Mevrouw Dille, voor u geldt hetzelfde.

Mevrouw Dille (PVV): Ik ken een heel concreet praktijkgeval, namelijk van een pleeggezin waarbij de inwonende partner een misdrijf had begaan. Hij is veroordeeld voor een seksueel misdrijf, twee jaar nadat hij een vog had ontvangen. De pleegkinderen mochten gewoon blijven komen, totdat bleek dat ook die kinderen door deze man misbruikt werden, omdat er geen periodieke screening is van de vog. Hoe gaan we dit soort gevallen uitsluiten?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het gehele gezin wordt gescreend.

Mevrouw Dille (PVV): In dit praktijkgeval was er op het moment waarop de screening plaatsvond, nog niets aan de hand. Een jaar later werd de man dus wel veroordeeld, waarna hij nooit meer een vog zal krijgen. Hij was de inwonende partner en hij heeft, terwijl hij nog thuis woonde, even gezellig de kindjes misbruikt. Ik denk dat we dat moeten zien te voorkomen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik verwijs naar mijn rechterbuurman, de staatssecretaris van Justitie. Wat ik in eerste instantie zei, is hoe het bij mij georganiseerd is. Maar deze vraag is een tandje zwaarder.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Er is gevraagd naar instellingen die de aanbevelingen van de inspectie naast zich neer zouden hebben gelegd. In het rapport in kwestie zie je dat de Inspectie jeugdzorg een aanjagende functie heeft. De inspectie had gezegd dat de protocollen er binnen een week moeten zijn en in die protocollen stond weer dat er samenwerkingsafspraken moesten worden gemaakt. Voor een deel waren daar misverstanden over. De inspectie heeft de termijn toen verlengd naar twee weken en de zaak uiteindelijk zo op orde gekregen. Dat is het soort toezicht wat nu eenmaal in de jeugdzorg speelt. Er moeten iedere keer weer grenzen gesteld worden en het moet iedere keer een tandje beter. Ik vraag de inspectie geregeld of meer sancties nodig zijn of dat men meer tanden nodig heeft, zoals net gezegd werd, maar het antwoord is telkens nee. Het zit hem er niet in dat men dingen naast zich neerlegt. Er zijn dingen in ontwikkeling en die worden ook goed opgepakt. Zodra de inspectie meer tanden nodig zegt te hebben, zal ik de inspectie daar onmiddellijk van voorzien. Daar kan de Kamer van op aan.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): De intentie van de staatssecretaris deel ik volledig. Als het nodig is, krijgt de inspectie meer tanden. Het lastige is nu juist de vraag wanneer het punt is bereikt dat ze meer tanden nodig hebben. Of heeft men wel tanden, maar gebruikt men die niet voldoende? Ik heb in mijn inbreng een aantal casussen genoemd waarin de inspectie niet heel duidelijk is opgetreden tegenover jeugdzorginstellingen. De inspectie heeft geen brief gestuurd waarin stond: er gaat nu iets mis, dit gaat u doen, daarna kom ik het controleren en anders sluiten we de tent. Eigenlijk zou men, als de Inspectie jeugdzorg komt, het gevoel moeten hebben: oei, nu hebben we een probleem. Dan moeten alle bellen rinkelen en alles moet op verbetering worden gezet. Dat is nu niet het geval.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik ben het daar zo niet mee eens! Ik heb al in antwoord op eerdere opmerkingen over de casussen een toezegging gedaan. Ik ben het er absoluut niet mee eens dat een instelling, als de inspectie komt, zou moeten denken: o jee, nu moeten we ons beste beentje voorzetten. Mijn eigen ervaring in de zorg is dat de inspectie een ondersteunende rol kan hebben, juist in de sectoren die bezig zijn zich enorm te ontwikkelen. Daarvan hebben we blijkbaar een verschillend beeld. Er wordt onderzoek gedaan. Mocht uit de rapporten die we laten opstellen, blijken dat de inspectie niet serieus genoeg genomen wordt of niet genoeg instrumenten heeft om zich gehoor te verschaffen, dan moeten we de inspectie meteen optuigen met hardere instrumenten. Dat beeld heb ik echter helemaal niet van de Inspectie jeugdzorg, integendeel. Ik heb het gevoel dat commentaar juist onmiddellijk wordt opgepakt, omdat bijna al die instellingen dat zelf ook heel graag willen. Het is een heel ander soort relatie.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Heel kort. Het punt is voor wie de inspectie er is. Is zij er ter ondersteuning van de instellingen of is zij er ter bescherming van het kind? Bijvoorbeeld bij Zonnehuizen was het heel bijzonder dat jongeren onder zeer erbarmelijke omstandigheden ergens verbleven en dat de inspectie dat nooit heeft gezien. Ik ga ervan uit dat je, als je bij de inspectie werkt, je werk goed wilt doen en dat je die kinderen wilt helpen beschermen. Toch zit daar een lacune in. Voor wie is de inspectie er nu? Om de instellingen te helpen of vooral om de kinderen te beschermen?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De inspectie is er om, door toezicht te houden op de instellingen, ervoor te zorgen dat de instellingen zich houden aan de afspraken die ze hebben gemaakt om hun werk goed te doen voor de kinderen. Die getraptheid is er. Het kan voorkomen dat situaties niet zijn aangemeld en buiten beeld zijn. Dat los je op door de wijze van toezicht houden van de inspectie te veranderen in systematisch toezicht. Dat zijn ontwikkelingen waar de inspectie mee bezig is. Ze heeft ook haar visie daarop toegestuurd aan de Kamer, met voorstellen. Daar is men mee bezig. Het zou een misverstand zijn dat de inspectie op alle plekken in Nederland een-op-een de vinger aan de pols houdt. Dat kan natuurlijk niet. Instellingen maken afspraken over de kwaliteit die zij zullen leveren. Daar moet een vorm van toezicht op zijn, die geënt is op de risico's die er gelopen worden. Daar bestaat nu een samenhangend, logisch en werkbaar geheel voor. Naar aanleiding van incidenten die gebeuren, onderzoeken we dat telkens. Dat gebeurt nu ook naar aanleiding van De Loot. Er wordt gekeken of daar lacunes zijn gebleken. Als dat zo is, versterken we de inspectie. In die zin is het een continu kwaliteitstraject.

Dan kom ik op de mysteryguest. Ik acht het ongewenst dat nog weer iemand anders kan aanbellen bij een pleeggezin. Dat zou ik in mijn eigen gezin ook niet willen. Er komen immers al twee professionals over de vloer bij pleeggezinnen en die hebben hun ogen ook niet in hun achterzak. Bovendien hebben we 25 000 pleegkinderen en dan zijn mysteryguests helemaal niet realiseerbaar. Ik vind het nog weer een toegevoegd instrument. Ik denk dat het dingen juist in de war kan schoppen als je met te veel mensen ergens gaat rondlopen.

Het vervolgrapport van de inspectie komt 1 oktober. Dat is mijn datum vandaag.

Mevrouw Bouwmeester heeft een dilemma aangeroerd. Ik denk dat ik die vraag al beantwoord had door te verwijzen naar het evenwicht tussen de belasting van de screening en de hulpvragen die men heeft.

Kunnen we wat de screening betreft, niet met minder toe dan we nu aan het doen zijn?

Ik zei al dat het toezicht op individuele pleeggezinnen niet individueel kan. Het zijn er 15 000, dat heb ik niet verkeerd gezegd. De urgentie is groot. We hebben gehoord dat netwerkpleeggezinnen er in de eerste week moeten komen. Dat is ook het nut van het protocol dat is voortgekomen uit het onderzoek. Hoe gaat de pleegzorg eruitzien in het nieuwe stelsel? Het blijft een verblijfssituatie, dus in principe gaan alle maatregelen en voorzieningen mee die er nu al zijn. Dat is de strengste vorm. Tot dusverre mijn antwoorden op de vragen over de pleegzorg.

Ik ga nu in op de overige vragen. Wat staat er in de meldcode over screening? Die vraag is niet begrepen. Wil mevrouw Bouwmeester die vraag nog een keer stellen? Van een meldcode praten we als het gaat om kindermishandeling. De screening komt voort uit een protocol voor pleegouders.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): De letterlijke vraag is: wat staat er in de meldcode seksueel misbruik van de jeugdzorgbranche over het belang van het doen van aangifte?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Die vraag is voor de heer Teeven. Wij stimuleren dat.

Er is gevraagd naar een reactie op de uitkomst. Nee, juist niet. De uitkomst komt straks van mevrouw Samson en ik heb denk ik al genoeg gezegd.

Wil ik reageren op het wetsvoorstel over particuliere zorg? Het is nog niet formeel ingediend, maar zodra het er is zal ik snel reageren. Wij werken naar hetzelfde toe.

De voorzitter: Dan geef ik het woord aan staatssecretaris Teeven.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. De leden hebben mij enkele vragen gesteld, waarvoor dank. Ik begin met het strafrechtelijk onderzoek. Het is inderdaad zoals mevrouw Bruins Slot zei: het onderzoek loopt bij het Openbaar Ministerie in Zwolle. Er is verzocht om het feitenonderzoek van de William Schrikker Groep tijdelijk op te schorten in het belang van het strafrechtelijk onderzoek. Ik kan verder geen mededelingen doen. De volgtijdelijkheid is zoals de staatssecretaris van VWS zei.

Mevrouw Dille heeft net een vraag gesteld over de periodieke screening. Ik heb iets meer dan een jaar geleden een soortgelijk vraagstuk aan de hand gehad met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Toen betrof het de periodieke screening van situaties in de kinderopvang. We zijn bezig met de voorbereidingen om ook in de pleegzorg aan periodieke screening te doen. De staatssecretaris van VWS en ik doen dat uiteraard samen. De voorbereidingen worden nu getroffen. Mevrouw Dille noemde een voorbeeld. Het gaat zo werken dat er, als iemand wordt veroordeeld en in het Justitieel Documentatieregister komt, automatisch een verbinding wordt gelegd met de Dienst Justis op mijn departement. Dat is de dienst die de vog afgeeft. Daar wordt dan bekend dat die persoon is veroordeeld en op dat moment zal er een melding gaan naar de betrokken aanvrager van de vog, althans naar de werkgever, dat het misschien verstandig is om nog eens aan betrokkene te vragen om een vog aan te vragen bij Justitie. Het initiatief tot het aanvragen van een vog moet uitgaan van degene die daar belang bij heeft, en dat is vaak degene om wie het gaat. Soms is het de organisatie die daar belang bij heeft. Op die manier gaan we het regelen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind het goed dat mevrouw Dille daar steevast op terugkomt. Er was een debat over de kinderopvang, waar we inderdaad periodiek gaan screenen. Ik vond het eigenlijk heel gek dat we dat in de jeugdzorg en in de pleegzorg niet doen. De staatssecretaris van Justitie gaat in gesprek met zijn collega van VWS. Wanneer kan de Kamer daar wat meer van verwachten? Het is goed dat het geldt voor de kinderopvang, maar ik zou het graag ook in de jeugdzorg geregeld zien.

Staatssecretaris Teeven: Wij zijn daarover in gesprek. Dat is niet nieuw. Ik ging een spade dieper in mijn beantwoording van de vraag van mevrouw Dille. Ik zei dat we bezig zijn met de voorbereiding om dat te gaan invoeren. Ik hoop daarover in het najaar, eind oktober, duidelijkheid te kunnen geven.

Mevrouw Kooiman (SP): We kunnen dus in de befaamde 1 oktoberbrief ook de uitwerking verwachten?

Staatssecretaris Teeven: Ik koppel het niet zozeer aan 1 oktober. Het is eerder gekoppeld aan de beleidsreactie op het rapport van de commissie-Samson. Het lijkt mij verstandig om dit onderwerp daar ook in mee te nemen. Regeren is ook een beetje vooruitzien. Soms kun je wel vermoeden dat iets een onderwerp wordt. Wat mevrouw Dille in haar voorbeeld heel treffend aangaf, had het kabinet ook al in de gaten naar aanleiding van de situatie in de kinderopvang, na wat er rondom Robert M. in Amsterdam heeft gespeeld. Dan ga je toch eens kijken in welke andere sectoren dat ook speelt. Uiteraard ben ik niet verantwoordelijk voor al die sectoren. Mijn collega van VWS is dat voor de pleegzorg en de minister van Sociale Zaken voor zijn sector, maar de Dienst Justis en de verklaring omtrent het gedrag vallen toevallig wel onder mijn verantwoordelijkheid. In die context moet men het plaatsen. We zijn bezig met de voorbereiding. Die beslissing zullen we nemen en dan melden we dat in een mooie beleidsreactie op het rapport-Samson.

Voorzitter. De verklaring van geen bezwaar wordt ook verbeterd. Het wordt voor pleegzorgaanbieders mogelijk om bij de Raad voor de Kinderbescherming na te vragen of er al eerder een verklaring van geen bezwaar voor een aspirant-pleegouder is afgegeven. Hierdoor zouden aspirant-pleegouders dus niet kunnen verzwijgen dat ze bij een andere pleegzorgaanbieder actief zijn geweest of de selectieprocedure hebben doorlopen zonder positief resultaat. Daar zit een gat in dat we naar mijn mening moeten dichten.

De staatssecretaris van VWS en ik hebben gezamenlijk bevorderd dat Jeugdzorg Nederland aangifte doet als dat noodzakelijk is. Dat hangt ook samen met de grotere alertheid van professionals op dit terrein. Ik constateer wel – en dat geldt net zo voor mijn collega – dat er soms sprake is van handelingsverlegenheid, om dat woord maar te gebruiken. Een huisarts bijvoorbeeld moet zijn relatie met een bepaald gezin goed houden, terwijl er misschien ook sprake zou moeten zijn van een melding. Daarmee kom ik op het onderwerp waar mevrouw Bouwmeester een vraag over stelde aan mijn collega, die ik voor mijn rekening zal nemen. Ze vroeg naar de protocollen van Bureau Jeugdzorg en wat er precies staat in de protocollen, bijvoorbeeld over aangifte bij seksueel misbruik. Dat is een vorm van kindermishandeling. De minister van Veiligheid en Justitie heeft daar afspraken over gemaakt met mijn collega. Als een medewerker van Bureau Jeugdzorg daarop stuit, zal hij of zij dat altijd melden bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), onderdeel van Bureau Jeugdzorg. Het AMK heeft ook een protocol. Dat is onlangs weer bekrachtigd. Onderdeel van dat protocol zijn ook de afspraken die gemaakt zijn met de politie. De afspraak is dat er van dergelijke feiten altijd aangifte wordt gedaan. Dat is heel concreet het antwoord op de vraag van mevrouw Bouwmeester waar het specifiek om gaat.

Mijn collega is al ingegaan op de vragen over de wachtlijsten. Ik heb goed geluisterd naar de heer Dibi, wetend dat hij altijd alles onthoudt wat in algemene overleggen tussen de regering en de commissie wordt gewisseld. Het is misschien goed om te melden dat de Kamer de wachtlijstgegevens van de jeugdbescherming nog tegoed heeft van ons departement. Die komen in juli. Om even de procedure te omschrijven: ik ben afhankelijk van zowel de landelijk werkende instellingen als de provincies. Ik zit concreet nog op de gegevens van één provincie en twee landelijk werkende instellingen te wachten. Die gegevens moeten er voor 1 juli komen, dus ze hebben er nog een paar dagen de tijd voor. Van één landelijk werkende instelling en zes provincies zijn de gegevens op dit moment onvoldoende nauwkeurig om er een schets van een betrouwbaar beeld op te baseren. Wij zullen de instanties die nog geen informatie of onvoldoende informatie hebben geleverd, in de komende weken aansporen, zodat we de Kamer in de maand juli een duidelijk beeld kunnen geven.

Ik denk dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord die aan mij gesteld zijn.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik heb nog een antwoord te goed van de staatssecretaris van VWS, maar misschien gaf zij het al en heb ik het gemist. In oktober vorig jaar hadden we een debat naar aanleiding van de toenmalige wachtlijsten. Toen stelde ik de vraag of wij inzicht kunnen krijgen in de succesfactoren van de provincies bij het wegwerken van de wachtlijsten. In een aantal provincies ging dat als een speer. Toen heeft de staatssecretaris geantwoord dat daar de sleutel ligt: er zitten mensen die zich inzetten om er de innovatie en de beweging in te brengen die wij willen en daar ga ik mee aan de slag. Ik las het laatste even voor uit het verslag. Mijn vraag is hoe het ermee staat. Wanneer kunnen we daarover meer verwachten?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik stel voor om dat in de brief van 1 oktober te doen. Nu we het dan toch over die brief hebben: ik kreeg van mijn ambtenaren het advies om de verwachtingen van mevrouw Kooiman te temperen. Ik neem die herkenbare punten van haar graag mee in het overleg met de provincies, maar dat wil nog niet zeggen dat ze daarmee dan een-op-een door de provincies worden overgenomen. Ze staan op mijn agenda. Ik wil ze bespreken als buitengewoon goed ingebrachte punten, maar het kan best zijn dat daar discussie over komt. Dat bedoelde ik met «meenemen». Ik zal dat zeker doen, maar ik wil de verwachting temperen dat de provincies dat zomaar een-op-een gaan overnemen.

Er is nog een vraag blijven liggen, en wel van mevrouw Bruins Slot. Wie deed nu wat? Dat is precies waar de Inspectie jeugdzorg het over had toen ze zei dat de samenwerkingsverbanden onduidelijk waren afgesproken. In diezelfde brief van de inspectie komen die beschrijvingen naar voren. De onderlinge afspraken over wie zich waaraan houdt, moeten in de protocollen worden vastgelegd. Daar ging het over. Die drie vragen hebben dus met elkaar te maken.

Voorzitter: Bruins Slot

Mevrouw Van der Burg (VVD): Bij de netwerkpleegzorg werd de urgentie wel heel snel groot, zodat wij daar verder aan gingen werken. Ik heb een aantal voorbeelden gegeven, onder andere dat het bij een aantal instellingen wel twee jaar duurt voordat een schema geïmplementeerd is. We mogen hopen dat de inspectie constateert dat het allemaal goed gegaan is. Ik heb ook een voorbeeld uitgewerkt van de William Schrikker Groep, waaruit blijkt dat het beleid weliswaar voldoende is, maar dat er vervolgens bij de uitvoering van het beleid door de medewerkers, zowel op het gebied van de screening van pleegouders als op het gebied van systematisch toezicht houden, wordt gezegd: het is bijna voldoende. Ik vind dat best wel een kwalijke kwalificatie. Zeg dan gewoon dat het onvoldoende is, want dat zeg je eigenlijk. Als ik dit soort rapportages zie, vraag ik mij af hoe urgent wij de veiligheid vinden. Ik zou daar graag wat meer reflectie van de staatssecretaris op willen. De belangrijkste reden waarom wij een kind uit huis halen, is dat we de veiligheid van dat kind thuis niet gegarandeerd achten. Dan vind ik wel dat de overheid dat als punt voorop moet hebben staan.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik meende dat ik daar in algemene zin al op geantwoord had. Zoals ik ernaar kijk, ook doorvragend, is dat nu ook zo. Er zijn in wel meer rapporten formuleringen waarvan je denkt: dat zou ik zelf niet zo hebben opgeschreven. «Bijna voldoende» is een ongelukkige formulering, want het is een half leeg glas of een half vol glas. Ik vraag dan door en als het onvoldoende was geweest, dan had ik daar wat mee moeten doen, of de inspectie had er wat mee moeten doen. Bijna voldoende is de term die gebruikt is om aan te geven dat het goed genoeg was om er een goede ontwikkeling in te zien. Het is een kwestie van woordkeuze. Om te zeggen dat het onvoldoende is, was niet de bedoeling van de persoon die de woorden koos. De vraag over die twee jaar zal ik verder laten uitzoeken, want die kennis heb ik niet paraat hier. Die vraag neem ik mee.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dank u wel voor die toezegging. Ik wil daar wel op aandringen. Bijna voldoende komt namelijk over als verhullend taalgebruik. Ik zeg het maar gewoon zoals ik het heb ervaren. Het lijkt mij verstandig dat inspecties geen verhullende taal gebruiken. Ze moeten gewoon opschrijven wat ze bedoelen, in plaats van dit soort verhullend taalgebruik te hanteren. Daar doen ze zichzelf schade mee en ook de instellingen, denk ik.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Waarvan akte. Ik heb het anders opgevat. Ik pleit altijd voor de wijze waarop zij dat doen, omdat daar ook de functie van inhoudelijke aanjager bij hoort. Als dat op een gegeven moment killer en kwantitatiever moet, dan hoor ik dat graag. Ik heb het positief geduid, maar ik zal uw opmerking meenemen naar het overleg. Dan kunnen we kijken wat we daaraan kunnen doen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik wordt uitgedaagd. Ik bedoel niet killer en kwantitatiever. Voldoende of onvoldoende zijn helemaal geen kwantitatieve termen. Ze beslaan nog een vrij brede range. Ik bedoel dat we moeten zeggen: het is voldoende, maar er zijn verbeterpunten, of: het is onvoldoende. Zeg dat dan, in plaats van iets vaags zoals bijna voldoende. Dat komt over als verhullende taal, ik blijf daarbij.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik heb er niets aan toe te voegen. Ik geef het door. Ik heb het anders beluisterd.

Voorzitter: Van der Burg

De voorzitter: Wij zijn toe aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik stel een spreektijd van één à twee minuten voor.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik kom even terug op de pleegzorg en het register. Het is goed dat de Raad voor de Kinderbescherming ermee bezig is tot zo'n blauw zwaailicht te komen. Ik maak me er alleen wel zorgen over dat kinderen nog weleens eerst geplaatst worden en daarna pas gescreend. Kan de staatssecretaris erop toezien dat eerst de screening gedaan wordt door de Raad voor de Kinderbescherming, zodat de kinderen dan wel bij de juiste pleegouders geplaatst worden? Dat moet natuurlijk niet verkeerd lopen.

Dan de wachtlijsten in de jeugdzorg. Ik heb een vijftal zaken voorgesteld, de buitenregionale plaatsing, afspraken met woningbouwcorporaties, het Doorbraakproject dat uitgevoerd kan worden en de opnameplicht. Het is goed dat de staatssecretaris zegt: het zijn mooie punten en we gaan ze bespreken. Ik hoop natuurlijk dat de staatssecretaris in haar brief van 1 oktober schrijft dat ze zulke enthousiaste reacties kreeg van de provincies dat we die dingen gewoon gaan regelen. Over het Doorbraakproject is een motie aangenomen. Ik verwacht dan ook eigenlijk dat we het mooie project Tijd voor Jeugd in één keer uitrollen. Het project is al bij 50 jeugdzorginstanties uitgeprobeerd om de bureaucratie tegen te gaan en om de doorlooptijden te verkorten. Dat lijkt mij hartstikke mooi, dan ben ik tevreden.

Tot slot. Ik heb vorige week in een algemeen overleg over de jeugdzorg gevraagd om nog voor het zomerreces een brief te ontvangen over de gesloten jeugdzorg. Almata, De Lindenhorst en BJ Brabant gaven aan dat ze met de trajectplaatsingen mogelijk minder plaatsingen zouden hebben. Ik zie de staatssecretaris knikken, dus ze weet wat ik bedoel. Ik wil haar graag vragen of wij die brief in ieder geval voor dinsdag kunnen ontvangen, zodat de Kamer er nog iets aan kan doen, mocht er nog iets moeten gebeuren.

Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. Ik bedank beide staatssecretarissen voor de vele toezeggingen. Ik kijk vol verwachting uit naar de oktoberbrief. Ik wil nog even één ding rechtzetten: de PVV is zoals bekend een partij die echt enorm positivisme uitstraalt. Ik wil rechtgezet hebben dat wij enorm veel waardering hebben voor de vele pleegouders. Ik hamer heel erg op veiligheid, maar deze mensen zijn hun gewicht in goud waard, dat moge duidelijk zijn. We hebben echter ook een verantwoordelijkheid tegenover de kinderen die daar geplaatst zijn. Helaas gaat het in een aantal gevallen mis. In de meeste gevallen gelukkig niet. We vinden het toch heel erg jammer dat ons voorstel voor een onverwachts bezoek van de Inspectie jeugdzorg niet met luid applaus ontvangen wordt, want wij denken nog steeds dat vooraangekondigde bezoekjes geen toegevoegde waarde hebben.

Ik wil ook graag nog een vraag stellen over de jaarlijkse veiligheidscheck die nu al gebeurt. Wij hebben van een aantal pleegouders begrepen dat dit vaak een soort telefonische wassen neus is die helemaal niets voorstelt. Ik wil daar toch nog even een nadere duiding van.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Ik wil heel kort mijn excuus aanbieden aan de PVV, want ik dacht dat mevrouw Dille als grapje iets algemeens zei, maar mevrouw Dille bedoelde dat de PVV positief tegenover de pleegzorg staat. Daar lachte ik absoluut niet om. Dat wil ik even verduidelijken.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik lachte daar ook niet om. Ik lachte gewoon om het feit dat de PVV voornamelijk angst zaait en negatief bezig is, dus het was wel grappig om dan iets heel anders te horen. Om heel positief in de sfeer van mijn collega te blijven: ik was redelijk tevreden met de beantwoording en heb geen vervolgvragen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Ik wil de staatssecretarissen bedanken voor alle antwoorden. Ik bedank de staatssecretaris van VWS vooral voor het feit dat ze de gebeurtenissen rondom De Loot gaat meenemen in het onderzoek naar de inspectie toe. Dat is een mooie toezegging.

Heb ik de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie goed begrepen dat de volgtijdelijkheid in het onderzoek van het Openbaar Ministerie en het externe onderzoek van de WSG misschien ook wel een bepaalde samenhang heeft? Het OM doet natuurlijk niet altijd zo'n verzoek. Ik vraag het nog een keer expliciet, opdat het dan duidelijk is. Ik kan mij indenken dat er bij het onderzoek van het Openbaar Ministerie nog een keer twee jaar overheen gaan en dat het dan misschien voor de andere betrokkenen best wel vervelend is dat het externe onderzoek van de WSG niet wordt opgestart. Een strafrechtelijk onderzoek beziet toch altijd minder aspecten dan een onderzoek dat ziet op zorginhoudelijke aspecten.

Daarbij heb ik ook een vraag aan de staatssecretaris van VWS. Het is heel goed dat de inspectie toeziet op de onafhankelijkheid van het onderzoek. Dat is een belangrijke meerwaarde van WSG. Ik kan mij echter voorstellen dat er – daar wordt wel vaker voor gekozen – ook nog een begeleidingscommissie bovenop zo'n onderzoek zit met een onafhankelijk voorzitter. Ik vroeg me ook af of de Inspectie jeugdzorg naar die constructie heeft gekeken, om toch nog een extra toets in te bouwen.

Dan heb ik nog een tweetal korte vragen. Het is goed dat alle maatregelen en voorzieningen voor de pleegzorg worden meegenomen in de stelselherziening jeugd. Dat is belangrijk. Wij zijn echt een voorstander van pleegzorg, maar ik neem aan dat er dan ook een soort regionale voorziening zal komen om die pleegzorg te organiseren.

Als laatste gaf de staatssecretaris van VWS een positief antwoord op de vraag of er nu getoetst wordt op overbruggingszorg bij de wachtlijsten. Dat betekent dat daarin in ieder geval een stap is gezet sinds de Randstedelijke Rekenkamer een onderzoek heeft uitgebracht met daarin de conclusie dat het een tekortkoming is dat er niet getoetst wordt op overbruggingszorg op kinderen die onverantwoord lang op de wachtlijsten staan. Ik zal het nog een keer helder uitleggen, want ik zie de staatssecretaris vragend kijken. Onverantwoord wachten werd tot nu toe niet getoetst met betrekking tot kinderen die overbruggingszorg en vervagende zorg hadden. De staatssecretaris zegt dat dit nu wel het geval is. Toen de Randstedelijke Rekenkamer onderzoek deed, was dit nog niet het geval. Dat betekent dat er inmiddels iets is gebeurd. Men is dit gaan doen, terwijl dat eerst niet zo was.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden. Ik ben blij met de toezegging dat zij zal bezien hoe bijvoorbeeld de KOPP/KVO-kinderen zonder indicatie sneller geholpen kunnen worden. We zien immers allemaal dat het mis gaat en dat die kinderen heel erg lang moeten wachten. Zoals mijn collega van de VVD al zei, duurt het soms wel twee jaar.

Ik heb nog een opmerking en een kritische vraag. Ik heb een vraag gesteld over netwerkpleegzorg, waarover de Ombudsman een aantal kritische opmerkingen heeft gemaakt. De procedures moeten en kunnen sneller. Ik heb de staatssecretaris nog niet horen zeggen dat zij die aanbevelingen serieus neemt en wat zij ermee gaat doen. Het kan zijn dat ik dat gemist heb. Ik hoor het graag alsnog.

Het antwoord over de inspectie vinden wij toch een beetje teleurstellend. Risicogestuurd systeemtoezicht kennen wij immers vanuit de IGZ voor de volwassenenzorg. We horen steeds dat er incidenten zijn en dat daar wat mee gebeurt, maar we zien ook dat die vorm van toezicht blijkbaar niet goed werkt. Laat ik de vraag anders stellen. Als de bevindingen van het onderzoek naar de IGZ uitkomen, zal de staatssecretaris dan kijken welke lessen de toezichthouder op de jeugdzorg daaruit kan trekken? Volgens ons zit er een grote lacune die nu niet gedekt wordt. Pas als het misgaat, wordt er vervolgonderzoek gedaan. Bijvoorbeeld in het geval van Zonnehuizen was de vraag wat daar wel goed was. Dat bleek alleen de bestuurskamer van de directeur te zijn, terwijl de kinderen daar in de winter zonder verwarming hebben gezeten. Lampen deden het niet, het toilet kon niet doorgetrokken worden en er speelden meer van dat soort dingen, nog los van het feit dat de zorg niet in orde was. Dat heeft de inspectie gewoon niet gezien. Die kreeg een mooi rapport en in het jaar daarop bleek pas wat er mis was. We kunnen wel zeggen: hoezee voor de inspectie. Ik zeg hoezee voor de inzet van de mensen die er werken, maar er moet wel een tandje bij. Op welke manier gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat de Inspectie jeugdzorg dat ook kan doen?

Voorzitter: Kooiman

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ook ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording en de gedane toezeggingen. Ik heb nog twee punten waar ik nader op in wil gaan. Een daarvan is het onafhankelijk onderzoek. Het is ook voor de betrokkenen die dit volgens berichten die wij krijgen jarenlang hebben meegemaakt erg belangrijk dat zij de garantie hebben dat dit onafhankelijk gebeurt. Ik begrijp dat we niet tig onderzoeken naast elkaar gaan doen omdat dat niet efficiënt zou zijn, maar ik wil graag dat de staatssecretaris er echt bovenop zit dat dit onderzoek onafhankelijk gebeurt, dat de inspectie daar inderdaad op toeziet en dat er in dit geval de onderste steen boven komt. Misschien moet er nog een begeleidingscommissie bij. We moeten kunnen zien wat hier niet goed gegaan is en hoe het kan dat bijvoorbeeld klachten niet doorgeleid zijn, eventueel ook tussen de inspecties. Dat is belangrijk om van te leren. Die toezegging wil ik graag hebben, want ik vind dat gezien de situatie buitengewoon belangrijk.

Op het punt van de wachtlijsten was het antwoord zo ongeveer: we hebben daar extra geld in gestopt en wel in extra voorzieningen. Dat was mijn vraag niet. Mijn vraag was de volgende. We zien dat een aantal provincies – het zijn vaak de rijkere provincies – 90 tot 100 mln. heeft bij geplust bij de 200 mln. die het Rijk beschikbaar had gesteld. Dat is een heel groot bedrag. Juist bij die provincies zijn de wachtlijsten eigenlijk erg lang, terwijl een aantal in termen van financiën armere provincies als bijvoorbeeld Flevoland en een aantal stadsregio's heel korte wachtlijsten hebben, en wel bruto evenals netto. Dan vraag ik mij toch af hoe dat kan. Als de staatssecretaris toch al met de provincies in gesprek gaat en hier goed naar kijkt, dan moeten we hier lessen uit leren. Het is toch heel raar dat de wachtlijsten langer worden als je er meer geld in pompt?

Voorzitter: Van der Burg

De voorzitter: Dan geef ik graag het woord aan de staatssecretaris van VWS.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik denk dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie graag eerst wil.

De voorzitter: Dat mag wat mij betreft ook. Dat bepaalt u zelf.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Aan mij is nog maar een vraag gesteld door mevrouw Bruins Slot. Misschien mag ik allereerst een opmerking maken aan het adres van mevrouw Dille. Ze zei dat wij het vanuit de PVV-fractie positivistisch moeten bekijken. Laat ik als staatssecretaris zeggen dat ik de bijdrage van mevrouw Dille in dit debat zeer positief vind. Dat is wellicht een opmerking ten overvloede, want dat is altijd zo. Wat ik niet als staatssecretaris, maar überhaupt van de opstelling van de PVV-fractie vind, zal ik als kandidaat voor de volgende Kamerverkiezingen laten weten. Dat hoort mevrouw Dille dan nog wel in de toekomst. Misschien zien we elkaar weer, maar dat is buiten de orde van dit debat. In die zin herken ik wel iets van wat de heer Dibi opmerkte.

Om antwoord te geven op de vraag van mevrouw Bruins Slot, denk ik dat zij het zo moet zien dat het strafrechtelijk onderzoek en het feitenonderzoek waar zij het over heeft, al waren opgestart. Dat is nu opgeschort en dat houdt puur verband met de sturing die aan een wettelijk onderzoek wordt gegeven om ervoor te zorgen dat de waarheidsvinding in het strafrechtelijk onderzoek niet wordt belemmerd. Dat betekent dus niet dat het strafrechtelijk onderzoek helemaal moet zijn afgerond en dat het proces-verbaal bij het OM moet liggen voordat het feitenonderzoek door kan gaan. Als de waarheidsvinding in het strafrechtelijk onderzoek niet wordt belemmerd, kan het feitenonderzoek voortgaan. Men hoeft daarbij echt niet de beslissing door het OM af te wachten om al dan niet te vervolgen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dat is een geruststellende mededeling. Dank u.

De voorzitter: Kan de staatssecretaris zeggen op welke termijn de Kamer afronding van het strafrechtelijk onderzoek mag verwachten? Wanneer kan de Kamer daarover bericht worden? Is daar een indicatie van te geven?

Staatssecretaris Teeven: Nee, daar kan ik op dit moment nog geen mededeling over doen. Wellicht dat we dat kunnen meenemen in de brief die de staatssecretaris en ik in oktober aan de Kamer zullen sturen over een aantal andere punten. Dan hebben we er wellicht meer zicht op.

De voorzitter: Heel graag. Dat lijkt mij wel prettig voor deze Kamer. Dank u wel.

Daarmee heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie alle vragen beantwoord. Ik dank hem voor zijn bijdrage en sta hem namens de Kamer toe de zaal te verlaten.

Het woord is aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Er is een vraag gesteld over de netwerkpleegzorg. De reden dat die kinderen eerst geplaatst worden, is dat zij in hun eigen omgeving geplaatst worden. Een kind heeft maar één eigen omgeving. De vraag was of ze dan wel in het juiste gezin terechtkomen. Ze komen bij de dichtstbijzijnde unieke mogelijkheid die er is. Dat is nog wat beter, in de ogen van de mensen die daar verstand van hebben, dan een vreemd pleeggezin. Omdat dit echter heel snel gebeurt, krijgen zij ook de allersnelste screening. Dat is de meest veilige basis voor het systeem.

Van Tijd voor Jeugd weet ik dat de provincies daar heel enthousiast over zijn. De andere vier punten agendeer ik, maar Tijd voor Jeugd staat niet ter discussie. Daar is iedereen enthousiast over en dat zal zeker doorgaan.

Dan de brief over Almata en de vraag of instellingen al krimpen vanwege de trajectzorg. We zijn niet teruggefloten, dus ik zeg de Kamer toe dat we zullen proberen die brief voor dinsdag aan de Kamer te doen toekomen.

Over de mysteryguest zijn twee dingen te zeggen. Een derde persoon moet mijns inziens niet zomaar aanbellen. Dat wil echter niet zeggen dat de twee mensen die er komen, niet onverwacht op bezoek kunnen komen. Onverwacht op bezoek gaan heeft naar mijn mening een toegevoegde waarde. In de langdurige zorg is dat ook zo.

De veiligheidscheck is niet een wassen neus. Ik kan het hele protocol naar boven halen, maar het is wel degelijk een echte veiligheidscheck die jaarlijks plaatsvindt.

Mevrouw Dille (PVV): Dat hoort dus ook niet telefonisch te gebeuren?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik ga ervan uit dat dit niet zo is. Ik heb nagevraagd of het een degelijke veiligheidscheck is en het antwoord was ja. Ik heb niet gevraagd of het telefonisch kan, maar het klinkt alsof dat niet zo is. Ik laat dat anders nog wel uitzoeken.

De heer Dibi had geen vragen meer.

Dan de onafhankelijke commissie. Ik zit daarmee, want ik heb al drie onderzoeken. Ik kan de inspectie wel adviseren om een en ander te versterken, maar ik wil toch niet een instrument toevoegen dat het gezag in twijfel trekt van mijn inspectie. Om die reden zeg ik dat ik erover zal overleggen. Als mijn gesprekspartners het ondanks het gedoe willen doen, vind ik dat prima. Anders zou ik daar echt een formeler verzoek toe willen hebben voordat ik het zomaar ga doen, want ik heb er alle vertrouwen in dat men mij op goede gronden verzekerd heeft dat de onafhankelijkheid gewaarborgd is.

Het antwoord op de vraag over de regionale pleegzorg is ja. Ik heb de vraag niet helemaal kunnen opschrijven, want het gaat snel in zo'n tweede termijn, maar het antwoord is ja.

Dan het onderzoek naar de KOPP/KVO-kinderen dat ik heb toegezegd. Dat komt in dezelfde brief aan de orde. Er is twee keer dezelfde vraag gesteld. Dat laat ik onderzoeken.

Mevrouw Van der Burg heeft een aantal vragen gesteld. Ik heb aan mevrouw Bruins Slot toegezegd dat ik de Kamer zal rapporteren over de machinaties van de provincies inzake de wachtlijsten en over de best performers en de worst performers. Daar komt ook de vraag van mevrouw Van der Burg op haar plek over de rijke provincies die niet navenant gepresteerd zouden hebben. Beide vragen worden bekeken in hetzelfde onderzoek.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Mijn vraag over de Ombudsman is nog niet beantwoord.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ja, die aanbevelingen zijn overgenomen, meteen na de eerste week, zoals ik net al zei tegen mevrouw Kooiman.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dan is nog een vraag blijven liggen over de inspectie. Wil de staatssecretaris zodra het onderzoek naar de IGZ uitkomt, gaan kijken naar wat de Inspectie jeugdzorg hiervan kan leren? Zij hebben immers te maken met dezelfde hardwerkende mensen, maar ook met dezelfde lacunes.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Absoluut.

De voorzitter: Kan de staatssecretaris aangeven wanneer het onderzoek naar de IGZ verwacht wordt?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Na de zomer, volgens mij.

De voorzitter: Uit de eerste termijn is nog de vraag blijven liggen over de statuten. Ik denk dat die in de oktoberbrief beantwoord wordt. Er zijn instellingen in wier statuten er staat dat kinderen nooit meer weggaan, en toch worden daar kinderen geplaatst.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat moet ik nazoeken, dat heb ik niet paraat.

De voorzitter: Ik vermoedde al dat het antwoord in de brief zou komen te staan. Heel fijn.

Ik zie dat verder niemand meer onbeantwoorde vragen heeft. Dan dank ik de staatssecretaris hartelijk voor haar antwoorden. Ik dank ook nog een keer heel hartelijk alle pleegouders die een fantastische taak verrichten voor kinderen die het thuis niet fijn hebben. Het vervelende van dit soort debatten is dat het altijd gaat over de dingen die niet goed gaan. Dat laat echter onverlet dat we namens de commissie alleen maar heel veel waardering kunnen hebben voor pleegouders. Ik heb dat iedereen horen zeggen.

Hartelijk dank aan de ambtenaren voor hun ondersteuning, aan de Kamerleden voor hun kritische inbreng en aan het publik voor de aandacht voor dit onderwerp.

Naar boven