31 839 Jeugdzorg

Nr. 161 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2011

Inleiding

De algemene commissie voor Jeugdzorg van de Tweede Kamer heeft mij op 18 november 2011 verzocht om toezending vóór 9 december 2011 van de door Ernst & Young opgestelde rapporten naar aanleiding van onderzoeken naar de bedrijfsvoering van JB/JR inzake Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA), BJZ Rotterdam en BJZ Drenthe. Tevens vraagt deze commissie om mijn reactie op deze rapporten.

Hierbij ontvangt u deze rapporten.1 Mijn excuses voor de vertraging in de verzending. De belangrijkste bevindingen uit deze rapporten en mijn reactie hierop heb ik hieronder kort geschetst. Tevens heb ik Ernst & Young (E&Y) gevraagd om nader te rapporteren over het effect bij deze bureaus van hogere tarieven conform het Deloitterapport (november 2010) over «Berekening van de kostprijs voor jeugdbescherming en per maatregel OTS». Dit resultaat heb ik betrokken bij de voorbereiding van de voorgenomen tariefsverhoging, waarover ik uw Kamer op 9 december jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk 31 839, nr. 159).

Bevindingen uit deze rapporten op hoofdlijnen

Doorlichting Bureau Jeugdzorg Drenthe (BJD)

Ernst & Young heeft gerapporteerd, dat de financiële situatie van BJD zorgwekkend is. BJD is niet meer in staat om onverwachte tegenvallers op te vangen. Het liquiditeitssaldo verbetert in 2011, maar blijft volgens E&Y beneden een acceptabel niveau. Uit de doorlichting blijkt dat BJD in 2011 opereert rond het gewenste normatieve niveau, maar dat de overhead boven het normatieve niveau is. E&Y constateert in dit verband, dat door de relatief kleine omvang van de organisatie de overhead door een beperkte productie moet worden gedragen, zodat de overheadkosten per product relatief hoog zijn. E&Y geeft als aanbeveling om vanuit het perspectief van doelmatigheid te onderzoeken of er mogelijkheden tot schaalvergroting zijn.

Mijn reactie op de BJD-doorlichting is geweest om in 2011 additionele financiering van € 0,4 mln. beschikbaar te stellen om daarmee liquiditeitsproblemen bij BJD te voorkomen. Tevens heb ik geadviseerd om te verkennen in hoeverre de overheadkosten beheerst kunnen worden door samenwerking aan te gaan met andere partners. Ik heb aangegeven bereid te zijn deze verkenning te faciliteren en mocht hieruit een positief resultaat komen, in overleg nader te willen bezien in hoeverre met een eenmalige VenJ-bijdrage deze samenwerking gerealiseerd kan worden. Op dit aanbod is positief gereageerd en BJD oriënteert zich momenteel om de samenwerking met een andere instelling aan te gaan.

Doorlichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA)

De algemene commissie voor Jeugdzorg heeft mij op 12 oktober 2011 (Kamerstuk 31 839, nr. 145) in het kader van een schriftelijk overleg al vragen gesteld over de BJAA-doorlichting. Ik heb in mijn beantwoording van deze vragen aangegeven, dat de doorlichting van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam laat zien dat eind 2011 de liquiditeit en het weerstandsvermogen tot onder een acceptabel niveau zou dalen. Zonder aanvullende maatregelen of middelen zou de ontwikkeling van de financiële positie tot gevolg hebben, dat het zeer moeilijk wordt om goed te kunnen functioneren.

De oorzaak van deze acute problematiek bij BJAA is gelegen in een combinatie van factoren. De belangrijkste oorzaak is dat BJAA niet meer in staat was om de omvang van het personeel tijdig af te bouwen en daarmee formatief ruim boven het normatieve niveau heeft gewerkt; er was dan ook sprake van een ruim lagere caseload dan gemiddeld 1 op 15. Daarnaast is sprake van een verhoging van de inschaling van personeel als gevolg van het besluit om meer ervaren medewerkers in te zetten. De inschaling ten opzichte van de gemiddelde inschaling uit het Deloitterapport is aanzienlijk toegenomen. BJAA heeft zelf de kosten omlaag gebracht door een reorganisatie en bezuinigingen op de overheadkosten.

In juli 2011 heb ik besloten om € 0,9 mln. extra VenJ-middelen voor 2011 voor BJAA beschikbaar te stellen. Tevens heeft de Stadsregio Amsterdam aanvullend € 0,5 mln. beschikbaar gesteld. Ik heb aan deze aanvullende VenJ-middelen de voorwaarden verbonden dat de wachtlijsten zo snel mogelijk opgelost zouden moeten worden en dat de middelen daadwerkelijk gebruikt worden voor het inzetten van gezinsvoogden. Inmiddels zijn de wachtlijsten weggewerkt. De Stadsregio Amsterdam zal mij in de verantwoording nader informeren over de inzet van de additionele VenJ-middelen.

E&Y heeft aanbevolen om te komen tot een meer flexibele personele schil en om te onderzoeken of tot goedkopere huisvesting gekomen kan worden, wat in de huidige situatie kansrijk is. BJAA heeft aangegeven met VenJ in gesprek te willen gaan over de mogelijkheid om de kosten verder omlaag te brengen op het gebied van huisvesting en ICT.

Doorlichting Bureau Jeugdzorg Rotterdam (BJZR)

Uit de doorlichting van BJZR blijkt, dat de financiële situatie in het eerste half jaar van 2011 is verbeterd door een positief resultaat van € 0,3 mln., maar E&Y verwacht over geheel 2011 een verlies van ca. € 0,3 mln. De oorzaak van dit verlies in de tweede helft van 2011 is de inzet van extra personeel vanwege stijgende productie en vermindering van wachtlijsten. E&Y constateert dat BJZR in 2010 boven en in 2011 onder het normatieve niveau opereert.

Uit de E&Y-rapportage blijkt dat BJZR met een forse overcapaciteit in de huisvesting kampt, omdat men in de bedrijfsvoering gerekend had op een productiegroei die zich niet heeft voorgedaan. In 2011 heeft BJZR de begroting sluitend gemaakt door de caseload te verhogen naar 16,4. Dit verklaart waarom BJZR in dit jaar beneden het gewenste normatieve niveau opereert. BJZR besteedt nu 14% van het budget aan huisvesting. In de huidige VenJ-tariefopbouw, maar ook in de kostenstructuur van het Deloitterapport, wordt uitgegaan van 7% van het budget als aandeel voor huisvesting. Ter vergelijking: BJAA geeft volgens de E&Y-doorlichting 8% van het budget uit aan huisvesting en wil deze kosten verder omlaag brengen.

In het BJZR-jaarverslag over 2010 is gerapporteerd dat ruim 30 medewerkers BJZR hebben moeten verlaten als gevolg van bezuinigingen door de stadsregio, terugloop van de productie bij jeugdbescherming en hogere huisvestingskosten.

Bij de terugloop van de productie plaats ik als kanttekening dat minder cliënten pas een jaar later tot minder subsidie leidt (t-1-financieringssystematiek). Dit biedt een bureau voldoende mogelijkheden om te kunnen anticiperen op een aanpassing van de begroting en van de personeelsbezetting, die correspondeert met de lagere aantallen cliënten.

Mijn reactie op de BJZR-doorlichting is geweest dat gelet op de keuzes in de BJZR-bedrijfsvoering het niet voor de hand ligt hiervoor additionele VenJ-middelen ter beschikking te stellen. Door tijdig te anticiperen op de ontwikkeling in de productie, waarvoor de VenJ-financiering een jaar respijt geeft, en met een zorgvuldig huisvestingsbeleid dient de BJZR-bedrijfsvoering weer op orde te komen.

Perspectief hogere tarieven

Aan E&Y is gevraagd om in de rapportage ook te bezien wat de gevolgen voor deze bureaus jeugdzorg zouden zijn geweest, indien de tariefopbouw conform het Deloitte herijkingsonderzoek was gehanteerd. De resultaten voor BJD, BJAA en BJZR zijn hieronder kort getypeerd.

BJD

Uit de vergelijking tussen de BJD-cijfers over 2010, de opbouw van het VenJ-tarief en de Deloitte-tariefstructuur blijkt dat de tarieven op Deloitte-niveau tot een halvering van het BJD-verlies leiden, maar er een probleem van 0,2 mln. per jaar zal blijven indien strikt volgens de Deloitte-caseloads wordt gewerkt. Het probleem zit niet in de tariefcomponenten voor jeugdbeschermer, jeugdreclasseerder, gedragsdeskundigen, teamleiders, etc., maar zit vooral in de overheadkosten. In de onderlinge vergelijking tussen de tarieven zijn de overheadkosten bij Deloitte meegenomen in de «overige personeelskosten». De Deloitte-becijfering van de overige personeelskosten laat zien dat het voor BJD gezien de hoge vaste kosten wenselijk blijft om een partner te zoeken.

BJAA

De Deloitte-tariefopbouw toegepast op de BJAA-situatie leidt in vergelijking met het huidige VenJ-tarief tot een verbetering van ca. 2,2 mln. op jaarbasis. BJAA rapporteert in de BJAA-jaarrekening over 2010 een doeluitkering van Justitie van € 25,2 mln. waar kosten voor jeugdbescherming en jeugdreclassering tegenover staan van ruim 25,8 mln. M.a.w. een tariefsverhoging naar Deloitte-niveau moet voldoende respijt geven. Daarbij passen enkele kanttekeningen:

  • BJAA heeft aangegeven dat men met een reorganisatie de overheadkosten wil verminderen. Uit de vergelijking met de Deloitte-tariefopbouw blijkt, dat ondanks de forse verhoging in de Deloitte-tariefstructuur voor overheadkosten, BJAA op dit onderdeel een forse overschrijding kent.

  • BJAA heeft met een caseload van minder dan 15 in 2010 te veel personeel in dienst.

  • BJAA past een hogere salarisinschaling toe voor jeugdbeschermers (+4% in vergelijking met het landelijk Deloitte-tarief) en voor jeugdreclasseerders (+25% in vergelijking met het Deloitte-tarief). Bij toepassing van het landelijk gemiddelde van de jeugdzorg zou bij BJAA in deze categorieën geen tekort optreden, maar in het E&Y-rapport is al geconstateerd dat BJAA er voor kiest meer ervaren – en daarmee duurder – personeelsleden te benoemen.

BJAA is in 2011 begonnen om voor deze problemen in de BJAA-bedrijfsvoering oplossingen te zoeken. Dat blijft ook bij een hoger tarief noodzakelijk, omdat de kostenstructuur van BJAA te veel afwijkt van andere instellingen.

BJZR

Uit de vergelijking tussen de BJZR-cijfers over 2010, de opbouw van het VenJ-tarief over 2010 en de Deloitte-tariefstructuur blijkt dat de tarifering conform het Deloitte-niveau tot een verbetering van ca. 1,5 mln. voor BJZR leidt in vergelijking met de huidige VenJ-tarieven. Gelet op het verwachte verlies van 0,3 mln. over 2011 zou BJZR daarmee goed uit de voeten kunnen. De Deloitte-kosten-structuur is gebaseerd op caseload-normen conform de Deltamethode. Indien het geheel van de personele kosten van BJZR wordt afgezet tegen de Deloitte-kostenstructuur inclusief Delta-caseload is de bedrijfsvoering op orde, maar één probleem blijft dominant: de BJZR-huisvesting blijft ca. € 2 mln. duurder dan in de tariefsopbouw voorzien.

Afronding

Met deze rapportage heb ik u niet alleen inzicht willen bieden in de situatie van drie bureaus jeugdzorg met acute financiële problemen, maar heb ik eveneens willen toetsen hoe de overeengekomen tariefsverhoging voor deze bureaus uitpakt. Voor de overeengekomen tariefsverhoging verwijs ik u naar de brief die ik u 9 december jl. heb toegezonden (Kamerstuk 31 839, nr. 159).

Duidelijk is dat de overeengekomen tariefsverhoging niet elk probleem in de bedrijfsvoering van deze doorgelichte bureaus zal oplossen. Eigen keuzes van een bureau ten aanzien van de bedrijfsvoering op gebied van bijvoorbeeld (hogere) huisvestingskosten, overheadkosten of salarissen, moeten vanzelfsprekend binnen het vastgestelde tarief worden opgelost. Een zekere variatie in caseload rondom de 15 is daarbij aanvaardbaar, waarbij een gemiddelde caseload van 1 op 15 richtlijn blijft. Het beeld uit het Deloitterapport over de werkelijk gemiddelde caseload per instelling (zie Bijlage 5, Deloitterapport) laat zien, dat bij de huidige VenJ-tarieven 4 van de 18 instellingen een caseload boven de 16 hebben. Met de voorgenomen tariefsverhoging zal het voor de jeugdzorginstellingen mogelijk zijn om deze caseload voldoende te verlagen.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven