31 839 Jeugdzorg

Nr. 145 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 november 2011

In de algemene commissie voor Jeugdzorg1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de brief van 5 oktober 2011 inzake de stand van zaken acute financiële problematiek bij bureaus jeugdzorg (31 839, nr. 129).

De op 12 oktober 2011 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 18 november 2011 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,AribAdjunct-griffier van de commissie,

Sjerp

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de staatssecretaris

5

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris over de acute financiële problematiek bij bureaus jeugdzorg. Twee bureaus jeugdzorg hebben de staatssecretaris aangegeven, dat er geen acute maar structurele problemen zijn. Om welke structurele problemen gaat het? Hoeveel andere bureaus jeugdzorg hebben te maken met dezelfde structurele problemen? Wat gaat de staatssecretaris doen om deze structurele problemen op te lossen?

Bij elf bureaus jeugdzorg is er sprake van structurele (deels ook acute) financiële problemen. Als oplossing wordt voor zes bureaus verwezen naar de (risico) reserves. Laten structurele problemen zich oplossen met dergelijke incidentele middelen? Acht u dit verantwoord?

De huidige structurele problemen en de acute financiële problemen bij een aantal bureaus jeugdzorg bestaan nu al meerdere jaren. Kan een overzicht worden gegeven van de opeenvolgende onderzoeken die naar deze problematiek zijn uitgevoerd, de belangrijkste conclusies uit die rapporten en de kosten die voor deze herhaalde onderzoeken zijn gemaakt tot op heden?

Voorts wordt in de brief aangegeven dat de doorlichting van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) vóór de zomer is afgerond. Waarom kan de Kamer dit rapport dan pas in november ontvangen? BJAA heeft aangegeven, dat zij in de eerste week van oktober 2011 de wachtlijsten zouden hebben weggewerkt. Is dit bureau er in geslaagd de wachtlijsten weg te werken? Zo nee, waarom? Hoe lang zijn de wachtlijsten op dit moment? Welke concrete afspraken, inhoudelijke en financieel, zijn er voor nu en de komende jaren gemaakt zijn met BJAA? Welk bedrag gaat naar BJAA uit de middelen die de staatssecretaris in 2011 had gereserveerd voor de acute financiële problematiek? Is dit nu een structurele oplossing voor de onderfinanciering?

Bureau Jeugdzorg Rotterdam Rijnmond (BJRR)heeft met behulp van een eigen, bijzondere aanpak getracht wachtlijsten te voorkomen onder andere door onderscheid te maken tussen nieuwe en acute problemen en oude en aflopende zorgvragen. Is het waar dat dit noodverband is uitgewerkt en ook in Rotterdam nu wachtlijsten voor jeugdzorg ontstaan? Wat is de stand van zaken in Rotterdam? Welke concrete inhoudelijke en financiële afspraken zijn er voor nu en de komende jaren gemaakt met BJRR? Welke concrete en acute problemen doen zich voor bij Bureau Jeugdzorg Drenthe (BJD)?

Welke additionele investeringen in de jeugdzorg doen de provincies in 2011 uit eigen middelen? Zijn deze bedragen afgenomen ten opzichte van 2010? Graag een overzicht per provincie? Nemen deze bedragen in 2012 nog verder af? Zo ja, met hoeveel en in welke provincies?

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat de staatssecretaris dit probleem actief naar aanleiding van het algemeen over van 25 mei en 29 juni 2011 heeft opgepakt. De omvang van de uiteindelijke problematiek is minder groot dan op voorhand verwacht. Het gaat om drie bureaus jeugdzorg, dat zijn er natuurlijk wel drie te veel. Genoemde leden vragen welke gemeenschappelijke oorzaken ten grondslag liggen aan de acute financiële problematiek van de bureaus jeugdzorg. Waarom hebben deze bureaus jeugdzorg hun financiën niet op orde en de andere vijftien bureaus in Nederland wel? De beantwoording van deze vraag vinden deze leden ook van belang in het licht van de decentralisatie van de jeugdzorg. Hoe wordt voorkomen dat (kleinere) gemeenten zo meteen met dezelfde financiële problemen te maken krijgen?

De situatie van het BJAA baart genoemde leden wel zorgen. Op welke wijze is BJAA nu bezig om tot een structurele oplossing van de financiële problemen te komen? Op welke wijze houdt de staatssecretaris « toezicht» op de financiële situatie van het BJAA? Deze leden vragen of dit betekent dat BJAA als het ware onder curatele staat.

De acute financiële problematiek heeft volgens de staatssecretaris te maken met het feit dat BJAA niet meer in staat was om tijdig zittend personeel af te bouwen. Heeft de staatssecretaris overwogen om als onderdeel van de voorwaarden voor financiële steun te eisen dat dit bureau haar personeelsbestand flexibiliseert? Zijn de wachtlijsten in Amsterdam inmiddels weggewerkt?

Het is nog wachten op de resultaten van de financiële doorlichtingen van de BJRR en BJD. Waarom duurt het langer voordat inzicht bestaat in de omvang van de financiële problematiek ten opzichte van BJAA? Wat zegt dit over de kwaliteit van de bedrijfsvoering van deze bureaus? Genoemde leden hechten er waarde aan dat de staatssecretaris de Kamer over de uitkomsten van deze doorlichtingen ook op de hoogte brengt. Wanneer verwacht de staatssecretaris hier meer over te kunnen melden?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

Met grote verbazing hebben de leden van de SP-fractie kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris over de stand van zaken acute financiële problematiek bij de bureaus jeugdzorg. De brief roept namelijk heel veel vragen op. De belangrijkste vraag voor deze leden is waarom de staatssecretaris nu pas de incidentele middelen beschikbaar stelt. Immers kwam al uit het onderzoek «herijkingsonderzoek tarief jeugdbescherming» van Deloitte van november 2010 duidelijk naar voren dat de huidige tarieven voor de jeugdbescherming te laag zijn. Een onafhankelijk onderzoek trouwens wat in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie zelf is ingesteld. De vraag aan de staatssecretaris is waarom hij zijn eigen onafhankelijk onderzoek niet vertrouwd en steeds weer opnieuw onderzoeken instelt? Daarnaast heeft de staatssecretaris begin 2011 al aangegeven incidentele middelen beschikbaar te stellen voor de bureaus jeugdzorg die in acute problemen zaten. Deze leden vragen de staatssecretaris wat maakt dat hij nu pas deze middelen, onder strikte voorwaarden, beschikbaar stelt voor de bureaus jeugdzorg die in acute problemen verkeren bij de jeugdbescherming?

Genoemde leden vonden het onafhankelijk onderzoek van Deloitte van november 2010, waarvoor het ministerie van Veiligheid en Justitie zelf de opdracht heeft gegeven, duidelijk genoeg. De tarieven zijn volgens het onderzoek ontoereikend. Kan de staatssecretaris aangeven waarom hij naast het onderzoek van Deloitte dan ook nog een Rekenkameronderzoek nodig had en ook eist van de bureaus jeugdzorg met acute problemen dat de bedrijfsvoering en de financiën van deze bureaus door een externe partij worden doorgelicht? Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel deze onderzoeken hebben gekost? Geld dat het beste had kunnen worden uitgegeven aan zorg voor de jeugd. Kan de staatssecretaris aangeven wat de kosten zijn van het Algemene Rekenkameronderzoek en van de regionale Rekenkameronderzoeken? Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel het heeft gekost om één of meerdere externe(n) een doorlichting te laten maken van de financiën en de bedrijfsvoering van de bureaus jeugdzorg met acute financiële problemen?

In de brief van 5 oktober 2011 geeft de staatssecretaris aan dat drie bureaus jeugdzorg onafhankelijk zijn doorgelicht vanwege acute financiële problemen hebben. Door wie of wat worden deze bureaus jeugdzorg doorgelicht? Het onderzoek naar BJAA is inmiddels afgerond. Hoeveel aanvullende middelen heeft de staatssecretaris naar dit bureau jeugdzorg overgemaakt? In hoeverre is BJAA met deze incidentele middelen hiermee in staat om de wachtlijst bij de jeugdbescherming op te lossen?

Hoe kan het dat de onderzoeken naar de BJRR en BJD nog niet zijn afgerond? Hoe lang gaat dit nog duren? In hoeverre levert dat deze bureaus extra kosten of problemen op? Kan de staatssecretaris het onderzoek van alle regionale Rekenkamerrapporten en de onderzoeken van de externe bureaus naar de financiën en de bedrijfsvoering van de bureaus jeugdzorg met acute problemen aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?

Kan de staatssecretaris aangegeven of hij nog steeds achter de deze taakstelling/efficiencykorting van 5 procent bij de bureaus jeugdzorg staat? Wanneer gaat deze taakstelling/efficiencykorting precies in? Graag vernemen deze leden om hoeveel geld het precies gaat en hoe de verdeling per bureau jeugdzorg eruit zal zien. Kan de staatssecretaris aangeven waarom een van taakstelling/efficiencykorting van 5 procent wel op zijn plaats zou zijn? In hoeverre sluiten gezinsvoogden een ondertoezichtstelling ook daadwerkelijk sneller af? Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een gezinsvoogdijzaak? Kan de staatssecretaris aangeven hoe vaak gezinsvoogden/Raad voor Kinderbescherming een verzoek doen tot een verderstrekkende maatregel bij de rechtbank in 2009, 2010 en 2011? Als deze gegevens niet direct voor handen zijn, is de staatssecretaris bereid om dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?

Genoemde leden hebben daarnaast ook vragen naar de wachtlijsten en de beheerteams gezinsvoogdij bij alle bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen. Kan de staatssecretaris aangeven wat de wachtlijsten zijn bij alle bureaus jeugdzorg voor zowel de jeugdbescherming, de jeugdreclassering en de jeugdhulpverlening? Hoe lang moeten kinderen en hun ouders die onder toezicht zijn gesteld gemiddeld wachten van eerste uitspraak van de rechter tot er een eerste hulpverleningsplan ligt? Hoeveel bureaus jeugdzorg of landelijk werkende instellingen werken momenteel met een beheerteam voor jeugdbeschermingzaken? Hoeveel kinderen begeleidt een gezinsvoogd uit zo’n beheerteam dan gemiddeld? Is het waar dat de zaken in de beheerteams relatief minder «zware zaken» zijn en dat de gezinsvoogden die niet in het beheerteam zitten dan vooral de zaken hebben die zwaarder zijn? In hoeverre beïnvloed dit het werken met de Deltamethode die gebaseerd is op zowel lichte als zware zaken in een caseload en gebaseerd is op een gemiddelde caseload van 15?

Tijdens het algemeen overleg van 29 juni jl. heeft de staatssecretaris wederom aangegeven dat zijn uitgangspunt nog altijd is dat de caseload voor jeugdbeschermers 1:15 moet zijn, daar zijn genoemde leden tevreden over. Deze leden blijven echter signalen bereiken, dat die caseload niet wordt gehaald. Daarom willen zij graag weten wat de gemiddelde caseload is bij de bureaus jeugdzorg en de landelijk werkende instellingen voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering? In aansluiting daarop de vraag wat de staatssecretaris gaat doen om ervoor te zorgen dat de caseload van 1:15 voor de jeugdbescherming wel overal wordt gehaald.

Uit de brief van de staatssecretaris is genoemde leden gebleken dat er vooral gewacht wordt tot het onderzoek van de Algemene Rekenkamer is afgerond. Wat gebeurt in de tussentijd? Graag een toelichting van de staatssecretaris.

II. Reactie van de staatssecretaris

De leden van de PvdA-fractie hebben de vraag gesteld van welke structurele problemen sprake is bij de twee bureaus jeugdzorg die hebben aangegeven geen incidentele problematiek te hebben maar wel structurele problematiek. Daarbij is tevens gevraagd hoeveel andere bureaus te maken hebben met structurele problematiek en wat de Staatssecretaris gaat doen om de structurele problematiek op te lossen. Daarnaast vraagt de PvdA-fractie of structurele tekorten zich laten oplossen met incidentele middelen en of dit verantwoord is.

In de periode mei tot en met juli 2011 heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie gesprekken gevoerd met de provincies/bureaus die bij mij hebben aangegeven dat zij met acute financiële problemen te maken hadden. Ik heb uiteindelijk elf brieven ontvangen. Twee van de elf provincies, Zeeland en Overijssel, gaven aan géén acute financiële problemen te hebben omdat ze interne maatregelen hadden genomen om de kostprijs in overeenstemming te brengen met het tarief. Er is niet nader onderzocht of deze tekorten het gevolg zijn van incidentele of structurele problematiek. De structurele problematiek wordt in het onderzoek van de Algemene Rekenkamer nader uitgezocht.

In de gesprekken met de provincies/bureaus is besproken of er inderdaad sprake is van acute financiële problematiek en zo ja hoe deze zo snel mogelijk op te lossen . In deze gesprekken kwam in een groot aantal gevallen naar voren dat eventuele tekorten gedekt konden worden uit het zogenaamde «t-1 voordeel». Provincies krijgen middelen toegekend op basis van het aantal cliënten uit het jaar «t-1» ook als het aantal cliënten in het jaar «t» lager is. Dit voordeel bleek in een groot aantal gevallen voldoende om financiële tekorten op te lossen. Daarbij is niet verder bekeken of de oorzaak van tekorten het gevolg zijn van incidentele of structurele problematiek. Er is pragmatisch bekeken hoe de acute financiële problematiek opgelost kan worden. De structurele aanpassing van het tarief vindt immers plaats nadat de resultaten van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer bekend zijn. Ook bleek in een aantal gevallen dat een beroep kon worden gedaan op de hardheidsclausule als gevolg van groei van het aantal cliënten. Ook had een aantal bureaus nog de beschikking over voldoende risicoreserves, die worden opgebouwd om schommelingen in de bedrijfsvoering op te kunnen vangen. Bij zes van de negen bureaus bleek het «t-1 voordeel» al dan niet in combinatie met hardheidsclausule of reserves voldoende te zijn om acute financiële problematiek te voorkomen. Tot slot had een aantal bureaus ook zelf maatregelen genomen om tekorten en/of acute financiële problematiek te voorkomen. Bij de drie resterende bureaus heeft een doorlichting plaatsgevonden.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een overzicht van de belangrijkste onderzoeken in het kader van de discussie over het tarief in de jeugdbescherming, de conclusies uit de rapporten die op basis van dit onderzoek gemaakt zijn en de kosten van dit onderzoek.

Medio april 2010 is Deloitte gestart met een herijkingsonderzoek naar de tarieven van de justitiële hulpverlening van de bureaus jeugdzorg/landelijk werkende instellingen. Eind september heeft Deloitte de resultaten van haar onderzoek gepresenteerd. De resultaten van dit onderzoek hebben alleen betrekking op het jaar 2009 omdat de gegevens over 2008 onvoldoende uniform konden worden aangeleverd.

In het Algemeen Overleg van 13 januari 2011 heeft uw Kamer gedebatteerd over de resultaten van het onderzoek. In het debat is geconstateerd dat het herijkingsonderzoek onvoldoende beeld geeft voor een eindoordeel; op sommige onderdelen zijn de resultaten wel duidelijk, op andere niet. Ook bleek uit de brancherapportage van Jeugdzorg Nederland over 2009 dat de bureaus jeugdzorg in 2009 een positief resultaat hebben gehaald. Uit het onderzoek van Deloitte wordt tevens duidelijk dat er grote verschillen bestaan in de kosten die de bureaus maken bij de uitvoering van de maatregelen voor jeugdbescherming en -reclassering en dat het niet duidelijk is waardoor deze verschillen verklaard worden. De kosten van het onderzoek van Deloitte bedroegen € 62 400,– excl. btw.

De Tweede Kamer heeft aangegeven het wenselijk te vinden dat door de Algemene Rekenkamer onderzoek wordt gedaan naar de bestedingen en de oorzaken van de verschillen in bestedingen. Deze informatie is van belang om het nieuwe tarief voor de jeugdbescherming vast te kunnen stellen. De Algemene Rekenkamer zal de resultaten van haar onderzoek medio november publiceren en aan uw Kamer toezenden. De kosten van het onderzoek door de Algemene Rekenkamer worden verantwoord in het jaarverslag van de Algemene Rekenkamer. De Algemene Rekenkamer heeft geen aanvullende kosten (voor inhuur voor externe bureaus) in rekening gebracht bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Zoals ik ook in mijn brief van 5 oktober 2011 heb aangegeven, leken er – op basis van de gevoerde gesprekken – bij drie bureaus (Agglomeratie Amsterdam, Drenthe en Rotterdam) géén of onvoldoende mogelijkheden te zijn om met behulp van de hierboven genoemde oplossingen acute financiële problemen te voorkomen. Bij deze bureaus bestond het risico dat, zonder extra maatregelen en/of middelen, het jaar 2011 zou eindigen met een negatief resultaat en een negatief eigen vermogen. Het behoeft geen uitleg dat dit grote gevolgen kan hebben voor de betaling van de medewerkers en de continuïteit van de zorg aan de cliënten.

Een belangrijke voorwaarde die ik aan een bijdrage van het Rijk voor acute financiële problematiek gekoppeld heb, is dat een onafhankelijke doorlichting dient plaats te vinden van de financiën en de bedrijfsvoering van het betreffende bureau jeugdzorg. Deze doorlichting is bij alle drie de bureaus uitgevoerd door het bureau Ernst & Young. De gemiddelde kosten van een doorlichting bedragen € 37 300,– (excl. btw). Bij BJAA is deze doorlichting al eind juli afgerond. De doorlichting van BJD en BJRR heeft pas na de zomer plaatsgevonden. Het rapport over BJD is nagenoeg afgerond. In de week van 14 november vinden de laatste aanpassingen plaats. Het rapport over de doorlichting van BJRR is in eerste concept gereed. Over de inhoud en de conclusies van het onderzoek vindt thans nog overleg plaats met Rotterdam en met het bureau E&Y.

Wanneer de resultaten van de doorlichting van de twee bureaus bekeken wordt, valt op dat elk bureau te maken heeft met zijn eigen problematiek. Opvallend is dat het in ieder geval bij beide bureaus het niet gelukt is om tijdig de formatieve inzet omlaag te brengen. Dit leidde tot een hogere formatieve inzet dan benodigd is. Dat brengt extra kosten met zich mee. Voor een goede bedrijfsvoering is het van belang om tot een flexibele schil van personeel te komen, zodat beter gereageerd kan worden op mutaties in het personeelsbestand. In de gesprekken met de bureaus kwamen op dit onderdeel «good practices» naar voren. Bij een bureau was bijvoorbeeld sprake van een ruime flexibele schil van personeel, was een mobiliteitsbureau ingericht en was met de vakbond een convenant afgesloten waarbij personeel bij een bovenformatieve situatie van de ene naar de andere werksoort kon worden geleid of op een andere locatie tewerk kon worden gesteld.

De leden van de PvdA-fractie hebben de vraag gesteld wat de belangrijkste conclusies zijn van het onderzoek van E&Y bij BJAA. Tevens vraagt de PvdA-fractie zich af of de wachtlijsten in de eerste week van oktober zijn weggewerkt. De PvdA-fractie vraag zich ook af welke concrete afspraken, inhoudelijk en financieel, met BJAA gemaakt zijn, welk bedrag Amsterdam heeft ontvangen en of dit nu een structurele oplossing is voor de onderfinanciering.

De doorlichting van BJAA laat zien dat eind 2011 de liquiditeit en het weerstandsvermogen tot onder een acceptabel niveau zou afnemen. Zonder aanvullende maatregelen of middelen zou de financiële positie zodanig zijn dat het zeer moeilijk zou worden om goed te kunnen functioneren. Extra tegenvallers zouden tot gevolg kunnen hebben dat BJAA niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen. Ook de reserves zouden tot nagenoeg nihil dalen.

De oorzaak van de acute problematiek is gelegen in een combinatie van factoren. De belangrijkste oorzaak is dat BJAA niet meer in staat was om zittend personeel tijdig af te bouwen en daarmee formatief ruim boven het normatieve niveau van de caseload heeft gewerkt, i.c. een ruim lagere caseload dan gemiddeld 1 op 15. Daarnaast is sprake van een verhoging van de inschaling van personeel als gevolg van het besluit om meer ervaren medewerkers in te zetten. De inschaling ten opzichtte van de gemiddelde inschaling uit het Deloitte rapport is dan ook aanzienlijk toegenomen. BJAA heeft zelf de kosten omlaag gebracht door een reorganisatie en een bezuinigingsoperatie op de totale overheadkosten, zowel personeel als materieel. Op korte termijn waren volgens E&Y geen doelmatigheidsmaatregelen voorhanden.

Eind juli 2011 heb ik dan ook extra middelen voor het jaar 2011 voor BJAA beschikbaar gesteld (€ 0,9 mln.). Overigens heeft de Stadsregio Amsterdam aanvullend € 0,5 mln. beschikbaar gesteld. Ik heb aan deze aanvullende VenJ-middelen de voorwaarden verbonden dat de wachtlijsten zo snel als mogelijk opgelost zouden moeten worden en dat de middelen daadwerkelijk gebruikt worden voor het inzetten van gezinsvoogden. Inmiddels zijn de wachtlijsten in de eerste week van oktober 2011 weggewerkt. De Stadsregio Amsterdam zal mij in het kader van de jaarverantwoording nader informeren over de concrete inzet van de door mij ter beschikking gestelde middelen. De besluitvorming over het oplossen van de structurele problemen van het tarief vindt plaats na publicatie van het rapport van de Algemene Rekenkamer.

E&Y heeft aanbevolen om te komen tot een meer flexibele personele schil en om te onderzoeken of tot goedkopere huisvesting gekomen kan worden, hetgeen in de huidige marktsituatie kansrijk is. BJAA heeft inmiddels aangegeven met mij in gesprek te willen gaan over de mogelijkheid om haar kostenstructuur verder omlaag te brengen op gebied van huisvesting en ICT.

De leden van de PvdA-fractie hebben mij nadere vragen gesteld over BJRR en daarbij gewezen op een eigen, bijzondere aanpak in Rotterdam waarbij getracht wachtlijsten te voorkomen onder andere door onderscheid te maken tussen nieuwe en acute problemen en oude en welke concrete inhoudelijke en financiële afspraken zijn gemaakt voor nu en de komende jaren met BJRR.

De stand van zaken is dat op korte termijn het rapport met de resultaten van de doorlichting van het BJRR zal worden afgerond. Op grond van deze doorlichting zal ik zo spoedig mogelijk met de betrokken partijen overleg voeren om tot besluitvorming te komen.

De leden van de PvdA-fractie hebben de vraag gesteld wat de belangrijkste conclusies zijn van het onderzoek van E&Y bij BJD.

De resultaten van de doorlichting van BJD laat zien dat de financiële situatie van BJD zorgwekkend is; het weerstandsvermogen neemt af tot onder een acceptabel niveau. Drenthe is naar verwachting niet in staat om tegenvallers op te vangen. De oorzaak van de acute financiële problematiek is ook hier gelegen in een combinatie van factoren. Voor 2011 werd rekening gehouden met een groei van 12%. Deze groei heeft zich in 2011 niet voorgedaan, zodat de formatieve inzet in 2011 boven het normatieve niveau is. Ook heeft Drenthe te maken met een relatief hoog ziekteverzuim als gevolg van langdurige ziekte; dit is opgevangen met extra personeel. Ernst & Young constateert in haar doorlichting dat Drenthe een relatief kleine omvang heeft dat zorgt dat de overhead maar door een relatief kleine productie moet worden gedragen, waardoor de overhead per product relatief hoog is. In vergelijking met Amsterdam is het opvallend dat BJD een verlaging van de gemiddelde inschaling van gezinsvoogden gerealiseerd heeft, die bovendien lager is dan de norminschaling die door het Ministerie gehanteerd wordt bij het normtarief.

E&Y heeft aanbevolen om te onderzoeken of gezien de omvang van het verzorgingsgebied er mogelijkheden tot schaalvergroting zijn, bijvoorbeeld door samenvoeging van locaties dan wel door schaalvoordelen te realiseren in samenwerking met andere bureaus jeugdzorg. Mijn conclusie is dat voor BJD op korte termijn aanvullende middelen nodig zijn. Over de omvang van het bedrag en de voorwaarden bij deze hulp zal het gesprek met de betrokken partijen dezer dagen worden afgerond.

Zoals ik in het Algemeen Overleg van 26 oktober 2011 heb aangegeven zal ik zo snel mogelijk de rapporten van de doorlichtingen ter inzage leggen bij de griffie van de Tweede Kamer.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een overzicht van de additionele investeringen die provincies in 2011 uit eigen middelen doen. Daarbij wordt gevraagd of deze bedragen zijn afgenomen ten opzichtte van 2010 en of de bedragen in 2012 nog verder afnemen. Zo ja, hoeveel en in welke provincies.

Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft geen overzichten van de eigen middelen die de provincies in 2011 en 2012 additioneel investeren in de jeugdzorg. De Algemene Rekenkamer heeft dit thema meegenomen in haar onderzoeksopzet, waarbij het uiteraard gaat over realisatiecijfers van vóór 2011. Ik verwijs hiervoor naar het komende rapport van de Algemene Rekenkamer. Vanuit CBS-cijfers is af te leiden dat de provincies voor het geheel van jeugdhulpverlening in 2010 bijna tien procent uit eigen middelen (= ca. 103 mln.) hebben gedekt en dat dit percentage in 2011 zakt naar acht procent. Er is niet bekend of en hoeveel van deze middelen betrekking hebben op investeringen in justitiële hulpverlening.

De leden van de CDA-fractie vragen welke gemeenschappelijke oorzaken ten grondslag liggen aan de acute financiële problematiek van de bureaus jeugdzorg. Waarom hebben deze bureaus jeugdzorg hun financiën niet op orde en de andere vijftien bureaus in Nederland wel? De beantwoording van deze vraag vinden deze leden ook van belang in het licht van de decentralisatie van de jeugdzorg. Hoe wordt voorkomen dat (kleinere) gemeenten zo meteen met dezelfde financiële problemen te maken krijgen?

Zoals ik ook in antwoord op vragen van de PvdA-fractie heb aangegeven, is het opvallend dat wanneer de resultaten van de doorlichting van de drie bureaus bekeken wordt, elk bureau te maken heeft met zijn eigen problematiek. Opvallend is dat in ieder geval voor 2 van de 3 bureaus het niet gelukt is om tijdig de formatieve inzet omlaag te brengen zodat sprake was van een bovenformatieve situatie, die extra kosten met zich meebrengt. Dit betekent dat het voor een goede bedrijfsvoering van belang is om tot een flexibele schil van personeel te komen, zodat beter gereageerd kan worden op mutaties in het personeelsbestand. In de gesprekken met de bureaus kwamen op dit onderdeel «good practices» naar voren. Bij een bureau was bijvoorbeeld sprake van een ruime flexibele schil van personeel, was een mobiliteitsbureau ingericht en was met de vakbond een convenant afgesloten waarbij personeel bij een bovenformatieve situatie van de ene naar de andere werksoort kon worden geleid of op een andere locatie te werk kon worden gesteld. Ik vind het belangrijk dat dit soort «good practices» brede invoering krijgt binnen de sector. Ik ben dan ook voornemens om dergelijke good practices onderdeel te maken van een breder plan om de bedrijfsvoering van de bureaus te verbeteren in samenhang met mijn plannen voor hogere tarieven. Ik wacht hierover eerst de resultaten van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer af. Mijn doelstelling is dat voordat de decentralisatie van de V&J-taken jeugdzorg naar de gemeenten plaats vindt, de verbetering van bedrijfsvoering afgerond is. Ik zal de Tweede Kamer begin december 2011 nader informeren over mijn plannen.

De situatie van het BJAA baart de leden van de CDA-fractie wel zorgen. Op welke wijze is BJAA nu bezig om tot een structurele oplossing van de financiële problemen te komen? Op welke wijze houdt de staatssecretaris « toezicht» op de financiële situatie van het BJAA? Deze leden vragen of dit betekent dat BJAA als het ware onder curatele staat. De acute financiële problematiek heeft volgens de staatssecretaris te maken met het feit dat BJAA niet meer in staat was om tijdig zittend personeel af te bouwen. Heeft de staatssecretaris overwogen om als onderdeel van de voorwaarden voor financiële steun te eisen dat dit bureau haar personeelsbestand flexibiliseert? Zijn de wachtlijsten in Amsterdam inmiddels weggewerkt?

Zoals ik ook in antwoorden op vragen van de PvdA-fractie heb aangegeven laat de doorlichting van BJAA zien dat eind 2011 de liquiditeit en het weerstandsvermogen tot onder een acceptabel niveau zou afnemen. Zonder aanvullende maatregelen of middelen zou de financiële positie zodanig zijn dat het zeer moeilijk wordt om goed te kunnen functioneren. Extra tegenvallers zouden tot gevolg kunnen hebben dat BJAA niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen. Ook de reserves zouden tot nagenoeg nihil dalen. De oorzaak van de acute problematiek is gelegen in een combinatie van factoren. De belangrijkste oorzaak is dat bureau jeugdzorg niet meer in staat was om zittend personeel tijdig af te bouwen en daarmee formatief ruim boven het normatieve niveau van de caseload heeft gewerkt, i.c. een ruim lagere caseload dan gemiddeld 1 op 15. Daarnaast is sprake van een verhoging van de inschaling van personeel als gevolg van het besluit om meer ervaren medewerkers in te zetten. De inschaling ten opzichtte van de gemiddelde inschaling uit het Deloitte rapport is dan ook aanzienlijk toegenomen. Bureau jeugdzorg heeft zelf de kosten omlaag gebracht door een reorganisatie en een bezuinigingsoperatie op de totale overheadkosten, zowel personeel als materieel. Op korte termijn waren volgens E&Y geen doelmatigheidsmaatregelen voorhanden. Eind juli 2011 heb ik dan ook extra middelen voor het jaar 2011 voor BJAA beschikbaar gesteld (€ 0,9 mln.). Overigens heeft de Stadsregio Amsterdam aanvullend € 0,5 mln. beschikbaar gesteld. Ik heb aan deze aanvullende VenJ-middelen de voorwaarden verbonden dat de wachtlijsten zo snel als mogelijk opgelost zouden moeten worden en dat de middelen daadwerkelijk gebruikt worden voor het inzetten van gezinsvoogden. Inmiddels zijn de wachtlijsten in de eerste week van oktober 2011 weggewerkt. De Stadsregio Amsterdam zal mij in het kader van de jaarverantwoording nader informeren over de concrete inzet van de door mij ter beschikking gestelde middelen. E&Y heeft aanbevolen om te komen tot een meer flexibele personele schil en om te onderzoeken of tot goedkopere huisvesting gekomen kan worden, hetgeen in de huidige situatie kansrijk is. Over de structurele oplossing van de financiële problemen bij het BJAA zal binnenkort nader overleg met de Stadsregio Amsterdam worden gevoerd, waarbij ook de aanbevelingen van Ernst&Young worden betrokken en de wijze waarop mijn plannen voor tariefsverhoging in combinatie met verbetering van de bedrijfsvoering bij Jeugdzorg Amsterdam uitgewerkt kunnen worden.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom het ten opzichte van Amsterdam zo lang heeft geduurd inzicht te krijgen in de financiële problematiek van BJRR en BJD? En wat dit zegt over de bedrijfsvoering van deze bureaus?

De reden voor de langere termijn is dat bij Rotterdam en Drenthe meerdere gesprekken nodig waren om een goed beeld te krijgen van de problematiek, dat voorts sommige zaken nader uitgezocht moesten worden, dan wel dat een aantal sleutelfiguren bij de bureaus/provincies als gevolg van vakantie niet beschikbaar waren. In de week van 14 november worden de laatste wijzigingen aan het rapport over Drenthe doorgevoerd. De resultaten van Rotterdam zijn thans in eerste concept beschikbaar. Over de inhoud en de conclusies van het rapport vindt thans nog overleg plaats met Rotterdam. Zoals ik in het Algemeen Overleg van 26 oktober 2011 heb aangegeven zal ik zo snel mogelijk de rapporten van de doorlichtingen ter inzage leggen bij de griffie van de Tweede Kamer. Ik verwacht de rapportages van Rotterdam en Drenthe in november te kunnen overleggen.

Voor de leden van de SP-fractie is de belangrijkste vraag waarom de staatssecretaris nu pas de incidentele middelen beschikbaar stelt. Immers kwam al uit het onderzoek «herijkingsonderzoek tarief jeugdbescherming» van Deloitte van november 2010 duidelijk naar voren dat de huidige tarieven voor de jeugdbescherming te laag zijn. Genoemde leden vonden het onafhankelijk onderzoek van Deloitte van november 2010, waarvoor het ministerie van Veiligheid en Justitie zelf de opdracht heeft gegeven, duidelijk genoeg. De tarieven zijn volgens het onderzoek ontoereikend. Kan de staatssecretaris aangeven waarom hij naast het onderzoek van Deloitte dan ook nog een Rekenkameronderzoek nodig had en ook eist van de bureaus jeugdzorg met acute problemen dat de bedrijfsvoering en de financiën van deze bureaus door een externe partij worden doorgelicht? Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel deze onderzoeken hebben gekost? Kan de staatssecretaris aangeven wat de kosten zijn van het Algemene Rekenkameronderzoek en de onderzoeken van de regionale Rekenkameronderzoeken? Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel het heeft gekost om één of meerdere externe(n) een doorlichting te laten maken van de financiën en de bedrijfsvoering van de bureaus jeugdzorg met acute financiële problemen? Door wie of wat worden deze bureaus jeugdzorg doorgelicht?

Zoals ik ook in antwoord op vragen van de PvdA-fractie al heb duidelijk gemaakt, is voor een procesgang gekozen die ook in eerdere overleggen met de Tweede Kamer aan de orde is geweest. Medio april 2010 is Deloitte gestart met een onderzoek naar een herijking van de tarieven van de justitiële hulpverlening van de bureaus jeugdzorg/landelijk werkende instellingen. Eind september 2010 heeft Deloitte de resultaten van haar onderzoek gepresenteerd. De kosten van het onderzoek van Deloitte bedroegen € 62 400,– excl. BTW. In het Algemeen Overleg van 13 januari 2011 heeft uw Kamer gedebatteerd over de resultaten van het onderzoek. In het debat is geconstateerd dat het herijkingsonderzoek onvoldoende beeld geeft voor een eindoordeel; op sommige onderdelen zijn de resultaten wel duidelijk, op andere niet. Ook bleek uit de brancherapportage van Jeugdzorg Nederland over 2009 dat de bureaus jeugdzorg in 2009 een positief resultaat hebben gehaald. Uit het onderzoek van Deloitte wordt tevens duidelijk dat er grote verschillen bestaan in de kosten die de bureaus maken bij de uitvoering van de maatregelen voor jeugdbescherming en -reclassering en dat het niet duidelijk is waardoor deze verschillen verklaard worden. Ik heb in het debat ook aangegeven dat als er op onderdelen meer kosten worden gemaakt, dit niet automatisch betekend dat het tarief dan ook omhoog moet op die onderdelen. Als er b.v. sprake is van een ziekteverzuim van 10%, dan kiezen we ervoor om het ziekteverzuim omlaag te brengen en kiezen we er niet voor om 10% ziekteverzuim te vergoeden.

De Tweede Kamer heeft aangegeven het wenselijk te vinden dat door de Algemene Rekenkamer onderzoek wordt gedaan naar de bestedingen en de oorzaken van de verschillen. Deze informatie is van belang om het nieuwe tarief voor de jeugdbescherming vast te kunnen stellen. De Algemene Rekenkamer zal de resultaten van haar onderzoek medio november publiceren en aan uw Kamer toezenden. De kosten van het onderzoek door de Algemene Rekenkamer worden verantwoord jaarverslag van de Algemene Rekenkamer. De Algemene Rekenkamer heeft geen aanvullende kosten (voor inhuur voor externe bureaus) in rekening gebracht bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De AR heeft bij haar onderzoek betrokken relevante onderzoeken van regionale rekenkamers. De kosten van regionale rekenkamers worden gedekt vanuit de provinciale en gemeentelijke middelen.

Zoals ik ook in mijn brief van 5 oktober 2011 heb aangegeven, leken er – op basis van de gevoerde gesprekken – bij drie bureaus (Agglomeratie Amsterdam, Drenthe en Rotterdam) géén of onvoldoende mogelijkheden te zijn om met behulp van de hierboven genoemde oplossingen acute financiële problemen te voorkomen. Bij deze bureaus bestond het risico dat, zonder extra maatregelen en/of middelen, het jaar 2011 zou eindigen met een negatief resultaat en een negatief eigen vermogen. Een belangrijke voorwaarde die ik aan een bijdrage van het Rijk voor acute financiële problematiek gekoppeld heb, is dat een onafhankelijke doorlichting dient plaats te vinden van de financiën en de bedrijfsvoering van het betreffende bureau jeugdzorg. Gelet op deze voorwaarde is bij deze drie bureaus een doorlichting uitgevoerd door het bureau Ernst & Young. De gemiddelde kosten van een doorlichting bedragen € 37 300,– (excl. btw).

De leden van de SP-fractie hebben aangegeven dat het onderzoek naar BJAA inmiddels is afgerond. Hoeveel aanvullende middelen heeft de staatssecretaris naar dit bureau jeugdzorg overgemaakt? In hoeverre is BJAA met deze incidentele middelen hiermee in staat om de wachtlijst bij de jeugdbescherming op te lossen?

Eind juli 2011 heb ik extra middelen voor het jaar 2011 voor BJAA beschikbaar gesteld (€ 0,9 mln.). Overigens heeft de Stadsregio Amsterdam aanvullend € 0,5 mln. beschikbaar gesteld. Ik heb aan deze aanvullende VenJ-middelen onder meer de voorwaarde verbonden dat de wachtlijsten zo snel als mogelijk opgelost zouden moeten worden. Inmiddels zijn de wachtlijsten in de eerste week van oktober 2011 weggewerkt.

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd hoe het kan dat de onderzoeken naar de Bureaus Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam en Drenthe nog niet zijn afgerond? Hoe lang gaat dit nog duren? In hoeverre levert dat deze bureaus extra kosten of problemen op? Kan de staatssecretaris het onderzoek van alle regionale Rekenkamerrapporten en de onderzoeken van de externe bureaus naar de financiën en de bedrijfsvoering van de bureaus jeugdzorg met acute problemen aan de Kamer zenden?

Zoals ik ook in antwoord op vragen van de CDA-fractie al heb aangegeven, is de reden voor de langere termijn bij Rotterdam en Drenthe dat meerdere gesprekken nodig waren om een goed beeld te krijgen van de problematiek. Voorts dat sommige zaken nader uitgezocht moesten worden, dan wel dat een aantal sleutelfiguren bij de bureaus/provincies als gevolg van vakantie niet beschikbaar waren. De resultaten van Drenthe zijn in eerste week van november gereed gekomen. De resultaten van Rotterdam zijn medio november beschikbaar. Zoals ik in het Algemeen Overleg van 26 oktober 2011 heb aangegeven zal ik de rapporten van de doorlichtingen vertrouwelijk ter inzage leggen bij de griffie van de Tweede Kamer. Ik verwacht de rapportages van Rotterdam en Drenthe in november te kunnen overleggen. De eventuele regionale rekenkamerrapporten zijn in de onderzoeksopzet van de Algemene Rekenkamer meegenomen. Ik verwijs hiervoor naar het komende rapport van de Algemene Rekenkamer.

De leden van de SP-fractie hebben nadere vragen over de efficiencytaakstelling. Kan de staatssecretaris aangegeven of hij nog steeds achter de deze taakstelling/ efficiencykorting van 5 procent bij de bureaus jeugdzorg staat? Wanneer gaat deze taakstelling/efficiencykorting precies in? Graag vernemen deze leden om hoeveel geld het precies gaat en hoe de verdeling per bureau jeugdzorg eruit zal zien. Kan de staatssecretaris aangeven waarom een taakstelling/efficiencykorting van 5 procent wel op zijn plaats zou zijn?

Deze taakstelling was aanvankelijk voorzien voor de jaren 2009 e.v., maar is voor de jeugdbescherming uitgesteld naar 2012. Voor de jeugdreclassering, maar bijvoorbeeld ook voor de volwassenenreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming is deze taakstelling van 5% doorgevoerd. De taakstelling van nominaal 9,8 mln. betekent dat het budget voor jeugdbescherming per bureau jeugdzorg met 5% zal afnemen op basis van de huidige prijs x volume-systematiek in de financiering. Het is mijn voornemen om de efficiencytaakstelling in samenhang met de besluitvorming over hogere tarieven voor jeugdbescherming te behandelen.

De leden van de SP-fractie hebben vragen gesteld over de wachtlijsten het instellen van beheerteams gezinsvoogdij. Deze leden hebben gevraagd of de staatssecretaris kan aangeven wat de wachtlijsten zijn bij alle bureaus jeugdzorg voor zowel de jeugdbescherming, de jeugdreclassering en de jeugdhulpverlening? Hoe lang moeten kinderen en hun ouders die onder toezicht zijn gesteld gemiddeld wachten van eerste uitspraak van de rechter tot er een eerste hulpverleningsplan ligt? Hoeveel bureaus jeugdzorg of landelijk werkende instellingen werken momenteel met een beheerteam voor jeugdbeschermingzaken? Hoeveel kinderen begeleid een gezinsvoogd uit zo’n beheerteam dan gemiddeld? Is het waar dat de zaken in de beheerteams relatief minder «zware zaken» zijn en dat de gezinsvoogden die niet in het beheerteam zitten dan vooral de zaken hebben die zwaarder zijn? In hoeverre beïnvloedt dit het werken met de Deltamethode die gebaseerd is op zowel lichte als zware zaken in een caseload en gebaseerd is op een gemiddelde caseload van 15?

Voor de wachtlijsten bij de jeugdhulpverlening verwijs ik u naar de brief (J/GJ-3087235) die de Staatssecretaris van VWS op 24 oktober 2011 aan uw Kamer gezonden heeft.

Ten aanzien van de wachtlijstgegevens over de jeugdbescherming beschik ik niet over actuele gegevens over 2011. Ik heb eerder dit jaar met IPO de afspraak gemaakt dat vóór 1 september 2011 deze gegevens aangeleverd zouden worden. Op 1 september had ik slechts de gegevens van 5 bureaus tot mijn beschikking. Tijdens het Bestuurlijk Overleg met IPO van 12 oktober 2011 heb ik hierover nadere afspraken met de provincies gemaakt en hebben de provincies toegezegd vóór 1 november 2011 de wachtlijstgegevens te leveren aan het ministerie, conform de definitie uit het programma Beter Beschermd. Deze definitie luidt: 75% van de kinderen hebben binnen vijf dagen na uitspraak Kinderrechter contact met de gezinsvoogdijmedewerker. Ondanks de gemaakte afspraken zijn de provincies niet in staat gebleken wachtlijstgegevens tijdig aan te leveren. Ik zal u zo spoedig mogelijk nadat ik deze gegevens ontvangen heb hierover informeren.

Ten aanzien van de doorlooptijden in de jeugdreclassering is wettelijk vastgelegd dat bureau jeugdzorg, binnen 5 werkdagen nadat zij op de hoogte is gesteld van de haar toegewezen taak, een jeugdreclasseringsmedewerker toewijst aan de cliënt. Op basis van de registratie is bekend dat de bureaus jeugdzorg in het eerste kwartaal van 2011 in gemiddeld 9,6 dagen na inkennisstelling een jeugdreclasseringsmedewerker aan de jeugdige is toegewezen. Hierbij wordt gerekend met het formele moment van inkennisstelling. In de praktijk is in ca 40% van de gevallen al een jeugdreclasseerder betrokken bij de jeugdige voor de formele inkennisstelling. Dat betekent dat deze cijfers alleen onvoldoende zicht geven op eventuele wachtlijsten. Het beeld verschilt bovendien sterk per bureau jeugdzorg. Ik heb eerder geconstateerd dat de beleidsinformatie op dit punt onbetrouwbaar is en onvoldoende inzicht biedt in eventuele wachtlijsten. Ik zal daar maatregelen op nemen. Uit het recente onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg naar de jeugdreclassering is niet gebleken dat er op het punt van wachtlijsten problemen bestaan.

Het instellen van wachtlijstbeheer of een beheerteam maakt niet standaard onderdeel uit van de werkwijze van de jeugdbescherming. Het instellen van een wachtlijst- of beheerteam geschiedt incidenteel. Er kunnen zich altijd omstandigheden voordoen, door pieken in het aanbod, waardoor het instellen van een dergelijk team tijdelijk noodzakelijk is. Veiligheid van een onder toezichtgesteld kind is het belangrijkste vertrekpunt voor een bureau jeugdzorg. In de tijdelijke situatie dat er sprake is van een wachtlijst of een beheerteam blijft het bureau jeugdzorg deze veiligheid monitoren en grijpt indien nodig direct in. De provincie en bureau jeugdzorg maken in onderling overleg afspraken over de wijze en de termijn waarop het werken met een wachtlijstteam dan wel beheerteam afgebouwd kan worden.

Aangezien het wachtlijstbeheer of beheerteam geen standaard onderdeel is van de bedrijfsvoering wordt hierover (mede uit het oogpunt van administratieve lastenverlichting) geen managementinformatie verzameld. Het is dan ook niet bekend hoeveel instellingen er werken met een beheerteam, dan wel welke caseload worden gehanteerd. Met de bureaus jeugdzorg is de afspraak gemaakt dat de gemiddelde caseload voor OTS 1 fte op 15 cliënten en de gemiddelde caseload van voogdij 1 op 28 bedraagt. Dit betreft een gemiddelde, waarbij soms meer soms minder zaken worden behandeld. Op deze wijze kan de zwaarte van de zaak gedifferentieerd worden in aanpak.

De SP heeft gevraagd hoe lang het duurt totdat er een eerste hulpverleningsplan ligt voor kinderen die onder toezicht zijn gesteld.

Op dit moment beschik ik niet over betrouwbare gegevens over deze doorlooptijd. Op grond van de gegevens die mij ter beschikking staan, ben ik met provincies in overleg gegaan over de betrouwbaarheid van de gegevens. Uit deze gesprekken blijkt dat de huidige gerapporteerde gegevens over de doorlooptijd tot plan van aanpak, een onvoldoende getrouwe weergave geven van de werkelijkheid als gevolg van registratie- en definitieproblemen. Met de provincies zullen op korte termijn nadere afspraken gemaakt worden over het oplossen van registratieproblemen en over een juiste werkdefinitie voor «vaststellen plan van aanpak».

In de onderstaande tabel is de gerealiseerde gemiddelde duur van de maatregel voor ondertoezichtstelling opgenomen voor de jaren 2007–2010.

 

2007

2008

2009

2010

Duur (jaren)

3,3

3,1

3,1

2,9

In deze tabel is te zien dat de duur van de OTS in 2010, na een stabilisatie in 2008 en 2009, weer verder afneemt.

Door de leden van de SP-fractie is gevraagd om een opgave van het aantal verzoeken tot verderstrekkende maatregelen (i.c. het aantal ingediende rekesten ontheffing en ontzetting) dat door gezinsvoogden/Raad van de Kinderbescherming bij de Rechtbank wordt ingediend in de jaren 2009–2011. In onderstaande tabel vindt u het aantal bij de Rechtbank ingediende rekesten voor een ontheffing/ontzetting door de Raad voor de Kinderbescherming.

 

2009

2010

20111

Rekest ontheffing

1 422

1 449

1 096

Rekest ontzetting

16

18

17

Totaal

1 438

1 467

1 113

X Noot
1

Gegevens tot en met 28 oktober 2011.

De leden van de SP-fractie willen weten wat de gerealiseerde caseload van de bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen. En vragen in aansluiting daarop wat de staatssecretaris gaat doen om ervoor te zorgen dat de caseload van 1 : 15 voor de jeugdbescherming wel overal wordt gehaald.

Op dit moment beschik ik niet over actuele gegevens over de gerealiseerde caseload in de jeugdbescherming. Deze gegevens worden ook niet structureel door het ministerie uitgevraagd bij de sector. De achtergrond hiervan is dat het tarief niet is gebaseerd op de caseload maar op het gemiddeld aantal uren per jaar dat aan een cliënt besteed mag worden. Het tarief van de OTS is gebaseerd op een gemiddelde inzet van 83 uur per jaar. Bij 1244 productieve uren per jaar is dan de facto sprake van een caseload van 1 op 15. De caseload is daarmee geen absoluut gegeven voor de kostprijs maar feitelijk een richtsnoer, primair voor het management van het bureau jeugdzorg, om de werkdruk van een gezinsvoogd te beheersen. In de praktijk kunnen bureaus tal van keuzes maken en doen zich tal van situaties voor die van invloed zijn op de caseload. Zo kiezen bureaus uit oogpunt van efficiëntie ervoor om taken van de gezinsvoogd bij gespecialiseerde functionarissen te beleggen als b.v. crisismedewerkers, zorgbemiddelaars, secretariaat of gedragsdeskundigen. Hierdoor gaat de caseload van de gezinsvoogd wat omhoog, maar wordt hij weer ondersteund door andere functionarissen. Ook kan de (snelle) stijging en daling van de vraag tot verschillen in caseload leiden. De werkelijke caseload is daarmee afhankelijk van factoren die liggen op het terrein van de eigen bedrijfsvoering van de bureaus en van situationele omstandigheden. Het direct betrekken van de caseload bij het bepalen van de bekostigingsnorm zou betekenen dat de financier afhankelijk wordt van beslissingen op lokaal niveau.

Tenslotte hebben de leden van de SP-fractie aangegeven dat uit de brief van de Staatssecretaris is gebleken dat er vooral gewacht wordt tot het onderzoek van de Algemene Rekenkamer is afgerond. Wat gebeurt in de tussentijd, zo vragen deze leden. Graag een toelichting van de staatssecretaris.

Zoals al eerder door mij aangegeven heb ik in afwachting van de rapportage van de Algemene Rekenkamer mij in 2011 geconcentreerd op de bureaus jeugdzorg die met acute financiële problematiek kampen. Tevens heb ik een pakket van maatregelen in voorbereiding om in samenhang met de geplande tariefsverhoging tot afspraken te komen over een verbeterslag bij provincies en bureaus jeugdzorg over de bedrijfsvoering en -administratie en de governance en toezicht. Hierbij wacht ik eerst de rapportage van de Algemene Rekenkamer af voordat ik mijn besluitvorming zal afronden.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), voorzitter, Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Burg, B.I. van der (VVD), Leijten, R.M. (SP), Dibi, T. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), ondervoorzitter, Uitslag, A.S. (CDA), Mos, R. de (PVV), Berndsen, M.A. (D66), Dijkstra, P.A. (D66), Dille, W.R. (PVV), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Gerbrands, K. (PVV), Venrooy-van Ark, T. (VVD), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Kooiman, C.J.E. (SP), Straus, K.C.J. (VVD), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD) en Vacature (PvdD).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Hamer, M.I. (PvdA), Voordewind, J.S. (CU), Bosman, A. (VVD), Vacature, SP (), Peters, M. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), Vacature, CDA (), Vacature, CDA (), Bosma, M. (PVV), Ham, B. van der (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Agema, M. (PVV), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Beertema, H.J. (PVV), Lucas, A.W. (VVD), Vacature, CDA (), Klaver, J.F. (GL), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Steur, G.A. van der (VVD) en Vacature (PvdD).

Naar boven