31 793 Internationale klimaatafspraken

Nr. 161 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2016

Na de Algemene Politieke Beschouwingen van 21 en 22 september jl. (Handelingen II 2016/17, nr. 2, items 3 en 6 en Handelingen II 2016/17, nr. 3, items 3 en 7) heeft uw Kamer de motie Pechtold c.s. aangenomen, waarmee de regering wordt verzocht om ervoor te zorgen dat het tijdpad voor sluiting van de kolencentrales in lijn is met de ambities uit het Parijsakkoord, en een verlaging van de CO2-uitstoot met 25% in 2020 en 55% in 2030 (Kamerstuk 34 550, nr. 14). Hierbij informeren wij uw Kamer over de wijze waarop het kabinet invulling geeft aan deze motie.

Het tegengaan van klimaatverandering is een mondiale opgave. Internationale samenwerking is cruciaal op weg naar een gelijk speelveld waarin alle landen bijdragen aan het tegengaan van de opwarming van de aarde met als doel de temperatuurstijging te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met het streven deze tot 1,5 graad Celsius te beperken, zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord dat is afgesloten in Parijs. Deze doelstelling is leidend voor het Europese en nationale klimaatbeleid.

Het kabinet houdt onverkort vast aan de Europese afspraken voor 2020, 2030 en 2050 en aan de afspraken uit het Energieakkoord die samen met milieu-organisaties, bedrijfsleven en overheden zijn gemaakt. De Europese afspraken voor 2030 en 2050 vormen de basis voor de bijdrage van de EU aan het Klimaatakkoord. De resultaten van de Klimaattop in Parijs vragen tegelijkertijd onmiskenbaar om vervolgstappen. Tijdens de voorbereiding van het Klimaatakkoord werd al duidelijk dat de huidige wereldwijd toegezegde inzet onvoldoende is om de bindende doelstellingen te halen. Daarom is in het besluit bij het Klimaatakkoord het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) verzocht zich te buigen over de effecten van het streven naar 1,5 graad Celsius opwarming en de daaraan gerelateerde mondiale emissiepaden en hierover in 2018 een rapport uit te brengen. De uitkomst van deze analyse zal dienen als input voor de «faciliterende dialoog» die datzelfde jaar zal plaatsvinden tussen partijen (waaronder de EU) over de klimaatbijdragen, waarmee dit ook een moment is om naar de eigen inzet van de EU te kijken. In de mededeling «Wat na Parijs?» kondigt de Europese Commissie een analyse aan van de voor de EU op de lange termijn benodigde economische en sociale transformaties, die als input zal dienen voor discussies over de Europese langetermijnstrategie.

Dat betekent dat de Europese broeikasgasreductiedoelstelling van tenminste 40% in 2030 ten opzichte van 1990, in 2018 opnieuw zal worden bezien in het licht van het Klimaatakkoord en het rapport van het IPCC.

In de tussentijd zet het kabinet in op het uitvoeren van wat reeds is afgesproken via implementatie van de EU-klimaatdoelstellingen voor 2020 en 2030 en doorvertaling hiervan naar nationaal beleid. Hiervoor zijn de komende periode de volgende acties van belang:

  • Uitvoering van de maatregelen uit het Energieakkoord, waarmee Nederland een belangrijke bijdrage levert aan het realiseren van de EU-klimaatdoelstellingen voor 2020. Het kabinet gaat hier onverkort mee door;

  • Uitvoering van het Urgenda-vonnis, wat inhoudt dat Nederland in 2020 25% broeikasgasreductie ten opzichte van 1990 moet realiseren. Lopende de hoger beroepsprocedure werkt het kabinet maatregelen uit om het vonnis uit te voeren;

  • Inzet op verbetering van het ETS in Europees verband. Daarbij zet het kabinet ten eerste in op het aanscherpen van de verlaging van het ETS-plafond tot 2,2% per jaar. Dit sluit aan op het EU-doel om in 2030 (tenminste) 40% minder CO2 uit te stoten dan in 1990 (voor het ETS betekent dit een reductie van 43% ten opzichte van 2005). Ten tweede zet het kabinet in op voldoende flexibiliteit in de ETS-richtlijn, zodat bij eventuele aanscherping van de EU-ambitie in 2018 het jaarlijkse reductiepercentage onder het ETS gemakkelijk aangescherpt kan worden;

  • Uiterlijk in 2019 zal Nederland, net als alle andere lidstaten, een nationaal energie- en klimaatplan voor de periode 2021–2030 opstellen, waarin nationale beleidsmaatregelen worden benoemd die bijdragen aan het halen van de doelen van de Energie Unie. Nederland zal, in lijn met de doelstelling voor de reductie van broeikasgasemissies, in dit plan ook aangeven wat dit betekent voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie.

De hierboven geschetste context is leidend bij het opstellen van scenario’s rond de kolencentrales. Het kabinet behandelt de motie Van Weyenberg en Van Veldhoven (Kamerstuk 34 302, nr. 60) en de motie Pechtold c.s. (Kamerstuk 34 550, nr. 14) dan ook binnen dit kader. Zoals aangegeven in de brief over de planning van stukken over het energiebeleid dit najaar (Kamerstuk 30 196, nr. 473) streeft het kabinet ernaar om uw Kamer voor het einde van november 2016 te informeren over de uitkomsten van het traject om scenario’s te ontwikkelen rond de kolencentrales en over de uitwerking van maatregelen ter uitvoering van het vonnis in de Urgenda-zaak.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

Naar boven