nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1.
In onderdeel J wordt «artikel 19j in samenhang met 19f, eerste lid»
vervangen door: artikel 19j, tweede lid.
2.
Na onderdeel YY wordt een onderdeel ingevoegd, luidend:
YYa
In artikel 13.2 vervalt: uiterlijk tien weken na ontvangst van de aanvraag.
B
In artikel IV, onderdeel B, wordt na «zijn» ingevoegd: ten
aanzien van de projecten, opgenomen in de bij deze wet behorende bijlage,.
C
Na artikel VI wordt een artikel toegevoegd, luidende:
ARTIKEL VIA
Ten aanzien van een besluit als bedoeld in artikel 7.2, derde of vierde
lid, van de Wet milieubeheer, blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel I van deze wet van toepassing, indien de
richtlijnen, bedoeld in artikel 7.15, eerste lid, van de Wet milieubeheer,
zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van
deze wet, voor dat tijdstip zijn gegeven.
Toelichting
Deze nota van wijziging, die wordt uitgebracht mede namens de minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap, heeft tot doel om enkele omissies in het wetsvoorstel te herstellen.
Als zodanig hebben deze wijzigingen een juridisch-technisch karakter. Een
tweetal wijzigingen zijn meer inhoudelijk van aard. Het betreft enerzijds
het schrappen van de termijn van tien weken uit artikel 13.2 Wm, en anderzijds
het voorzien in overgangsrecht.
A
1.
In de tekst zoals deze in het wetsvoorstel staat, wordt nog verwezen naar
artikel 19f van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998).
De passende beoordeling van plannen is echter geregeld in artikel 19j
Nb-wet 1998. De verwijzing naar artikel 19f kan hiermee komen te vervallen.
2.
Met het schrappen van de termijn van tien weken als bedoeld in artikel
13.2 Wet milieubeheer (Wm) wordt beoogd het bevoegd gezag maximale keuzevrijheid
te geven in het tijdstip waarop hij kennisgeeft van de aanvraag. De voorgestelde
aanpassing van dit artikel biedt aan het bevoegd gezag de mogelijkheid om
gelijktijdig van de aanvraag kennis te geven met de terinzagelegging van het
ontwerp-besluit en het MER, in plaats van een aparte kennisgeving te moeten
verrichten. Overigens kunnen bevoegde gezagen die wel een aparte kennisgeving
willen doen, dit blijven doen. De voorgestelde wijziging staat daaraan niet
in de weg.
B
Abusievelijk is bij de aanpassing van artikel 10a Tracéwet niet
uitgegaan van de meest recente tekst. Deze wijziging strekt tot correctie
van deze omissie.
C
Met het nieuwe artikel VIa wordt voorzien in overgangsrecht voor het besluit
bij de voorbereiding waarvan een MER moet worden gemaakt. Hier was abusievelijk
nog niet in voorzien. Kern van het overgangsrecht, zoals dat wordt voorgesteld,
is dat een procedure die eenmaal begonnen is, die procedure afrondt volgens
de regels die golden op het moment van starten van de procedure. Er is dus
sprake van zogenaamde eerbiedigende werking (in lijn met de bepaling van overgangsrecht
in artikel VI). Beslissend is hierbij het moment van het geven van de richtlijnen,
bedoeld in artikel 7.15 van de Wet milieubeheer, zoals dat gold voor het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel I van het onderhavige wetsvoorstel.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer