31 753 Rechtsbijstand

Nr. 65 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2013

In deze brief geef ik, conform de toezegging in mijn brief van 12 april 20131, mijn reactie op de Verordening tot wijziging van de Verordening op de praktijkuitoefening (onderdeel Resultaatgerelateerde Beloning) van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), die per 1 januari 2014 in werking treedt.2 Ik betrek hierbij tevens het verzoek van de heer Recourt (PvdA) om een visie te geven op het onderwerp procesfinanciering door derden (Third party litigation funding) en resultaatgerelateerde beloning.

Resultaatsgerichte beloning

De wens voor resultaatgerelateerde beloning bestaat binnen de advocatuur al sinds een aantal jaren. Ook in de Kamer zijn daartoe wensen geuit. De motie van mevrouw Van Vroonhoven-Kok3 alsmede recentelijk de motie Van der Steur/Recourt inzake «no cure no pay»4 hebben vanuit de Kamer de wens aangegeven voor het creëren van de mogelijkheid van resultaatgerelateerde beloning voor advocaten.

Bij de wens te komen tot de mogelijkheid van resultaatgerelateerde beloningen voor advocaten speelden enkele essentiële aandachtspunten.

In de eerste plaats werd het van belang geacht de onafhankelijke positie van de advocaat te borgen, met het oog op mogelijk te grote financiële belangen, een van de belangrijke kernwaarden van de advocatuur.

In de tweede plaats werd gewaarschuwd voor het risico van «cherry picking» hetgeen zoveel betekent als dat alleen de financieel lucratieve zaken door advocaten zouden worden opgepakt, hetgeen de belangen van de rechtzoekenden niet ten goede zou komen. Ten aanzien van beide punten heb reeds ik in mijn brief van 12 april 2013 aangegeven dat een zorgvuldige afweging van belangen noodzaak is.5

In de thans door de NOvA vastgestelde verordening zijn voor de hiervoor geschetste risico’s maatregelen opgenomen.

De verordening bevat, beknopt weergegeven, de mogelijkheid voor resultaatgerichte beloning voor advocaten in zaken waarin sprake is van letselschade en overlijdensschadezaken. Daarbij gelden de eisen dat niet aanstonds aansprakelijkheid is erkend en problemen voorzienbaar zijn ten aanzien van de vaststelling van schade of causaliteit. Voorts moeten de afspraken over het honorarium tussen de advocaat en zijn cliënt schriftelijk worden overeengekomen.

De verordening stipuleert voorts dat de advocaat die wenst deel te nemen aan het experiment van resultaatgerelateerde beloning, dit voornemen telkens meldt aan de raad van toezicht alvorens hij resultaatafhankelijke beloningsafspraken met zijn cliënt maakt.

De verordening kent binnen de toegelaten beloningsafspraken twee verschillende arrangementen. In het eerste arrangement betaalt de rechtzoekende in beginsel zelf zijn op de zaak drukkende kosten. In de tweede variant gaat het risico van de specifieke kosten van de rechtzoekende over op de advocaat, hetgeen leidt tot een potentieel hoger percentage van honorarium voor de advocaat, dit als vergoeding voor het hogere risico dat de advocaat loopt.6

Het college van afgevaardigden van de NOvA heeft de verordening vastgesteld onder de voorwaarde van een experimentele regeling voor de duur van vijf jaren. Na telkens 2 jaren zal worden geëvalueerd of de regeling, al dan niet met aanpassingen, zal worden voortgezet. In het laatste jaar zal de evaluatie over de voorgaande jaren worden afgerond en zal worden beoordeeld of de regeling zal worden voortgezet. Gedurende de looptijd van het experiment wordt door de algemene raad de uitvoeringspraktijk met resultaatgerelateerde beloningen gemonitord, waarbij de raad handelend zal optreden bij ongewenste of onaanvaardbare ontwikkelingen.

Het experiment richt zich op de rechtzoekenden die niet vallen onder het bereik van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), maar beperkt zich niet tot die groep. Voor personen die vallen onder de grenzen van de Wrb voor wat betreft inkomen en vermogen is het experiment qua honorarium van de advocaat minder opportuun. In de gevallen waarin cliënten onder andere door het risico van de proceskostenveroordeling de afweging maken af te zien van het aanhangig maken van een geschil, kan echter ook voor deze cliënten resultaatgerelateerde beloning aangewezen zijn.

Hoewel het op dit moment te vroeg is om al een oordeel kunnen te geven over de effecten van het experiment op het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand, zal ik gedurende de looptijd van het experiment in het bijzonder aandacht besteden aan de effecten daarvan voor de gefinancierde rechtsbijstand.

Mijn oordeel over de wijziging van de Verordening op de praktijkuitoefening ten aanzien van het onderdeel Resultaatgerelateerde Beloning, zoals deze thans is vastgesteld, is dat deze voldoende waarborgen biedt voor zowel de onafhankelijkheid van de advocaat als het voorkomen van cherry picking. De in de verordening gestelde regels omtrent de honorering en de eis dat de gemaakte afspraken tussen de advocaat en zijn cliënt schriftelijk moeten worden vastgelegd, alsmede de voorafgaande kennisgeving aan de raad van toezicht geven naar mijn oordeel een goede basis voor de tussentijdse evaluaties en de mogelijkheid om een vinger aan de pols te houden. Ook is op deze wijze transparant voor de cliënt onder welke condities de advocaat zijn dienstverlening zal verrichten. De rechtzoekende behoudt overigens te allen tijde de mogelijkheid om met zijn advocaat te kiezen voor declaraties op uurbasis zodat de mogelijkheden voor de rechtzoekende niet worden beperkt.

De verordening stelt voorts regels om excessief declareren door de advocaat te voorkomen in de vorm van een maximumpercentage van de geldelijke opbrengst van een zaak. Daarbij wordt verschil gemaakt tussen het scenario waarin de advocaat de specifieke kosten voor zijn rekening neemt en de situatie waarin de rechtzoekende zelf de specifieke kosten voor zijn rekening neemt. In het eerste geval krijgt de advocaat een hoger percentage (35% t.o.v. 25% van het behaalde financiële resultaat) omdat hij een groter risico loopt, immers bij geen financieel resultaat blijven de specifieke kosten voor zijn rekening.

Een andere maatregel ter voorkoming van excessief declareren is dat het de advocaat slecht is toegestaan om ten hoogste 2 tot 2,5 maal het overeengekomen uurtarief te declareren, omdat declaratie op uurbasis de grondslag blijft voor de vergoeding van de advocaat

Ik acht deze regels toereikend om excessief declareren van advocaten te voorkomen.

Third party litigation funding

In het algemeen overleg van 3 juli 2013 stelde de heer Recourt (PvdA) voor om het onderwerp third party litigation funding te betrekken bij het onderwerp no cure no pay7. In dit verband merk ik daarover het volgende op. Procesfinanciering door derden verlegt het financiële risico van procespartijen naar een externe financier. De financier heeft uitsluitend baat bij het winnen van een zaak. Het gevaar ontstaat daarbij dat bij een omvangrijke beloning, de belangen van de eiser minder belangrijk of zelfs ondergeschikt worden. Anderzijds kan third party litigation funding er ook voor zorgen dat de toegang tot de rechter wordt vergroot, doordat procespartijen gemakkelijker in staat zijn een procedure te financieren.

Dit fenomeen doet zich naar verwacht mag worden vooral voor indien er sprake is van massaschade waarbij door een advocaat namens veel cliënten wordt opgetreden. Op dit moment is dit fenomeen nog niet wijdverbreid in Nederland.

De samenloop van resultaatsafhankelijke beloning en externe procesfinanciering door derden, kan ertoe leiden dat de onafhankelijkheid van de advocaat onder druk komt te staan.

Dit kan doordat er grote financiële belangen spelen voor derden zoals proceskostenfinanciers die op hun beurt weer druk uitoefenen op de advocaat om een voor hen gunstig resultaat te behalen. Invoering van resultaatsafhankelijke beloning zorgt ervoor dat de advocaat eveneens afhankelijk wordt van een te behalen gunstig resultaat. De combinatie van third party litigation funding en resultaatsgerichte beloning kan er daarom toe leiden dat de belangen van de eiser niet ten volle kunnen worden behartigd. Dit geldt in het bijzonder wanneer het inkomen van de advocaat afhankelijk is van één specifieke massaschadezaak.

Conclusie

Ik acht het van belang dat het experiment inzake de resultaatgerelateerde beloning voorlopig beperkt blijft tot individuele afspraken tussen een cliënt en zijn advocaat, totdat meer duidelijkheid bestaat of third party litigation funding in Nederlanden een grote vlucht zal nemen en welke effecten er dientengevolge zijn op de relatie tussen cliënt en advocaat. Op die wijze blijven de belangen en risico’s die in het geding zijn een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de advocaat en zijn cliënt, waarbij het voor beiden mogelijk blijft een verantwoorde keuze te kunnen maken ten aanzien van de wijze waarop het geschil wordt beslecht.

Het geheel overziende ben ik van oordeel dat het experiment met resultaatafhankelijke beloning voor advocaten kan bijdragen tot een grotere toegang tot het recht voor rechtzoekenden met letselschade of overlijdensschade, vooral in die gevallen waarin de deskundigenkosten en het proceskostenrisico de afweging om al dan niet te procederen zou kunnen beïnvloeden.

Ik heb aan de Nederlandse Orde van Advocaten de wens te kennen gegeven om betrokken te worden bij de evaluatie. Ik zie dan ook uit naar de resultaten van deze evaluatie om te kunnen beoordelen of aan de gestelde verwachtingen kan worden voldaan en of uitbreiding van resultaatsafhankelijke vergoeding opportuun is.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Kamerstuk 31 753, nr. 62, blz. 4.

X Noot
2

Verordening tot wijziging van de Verordening op de praktijkuitoefening (onderdeel Resultaatgerelateerde Beloning), Staatscourant nr. 20779, 25 juli 2013.

X Noot
3

Kamerstuk 30 800 VI, nr. 102.

X Noot
4

Kamerstuk 31 753, nr. 61.

X Noot
5

Kamerstuk 31 753, nr. 62.

X Noot
6

Het begrip specifieke kosten is in de verordening in artikel 1, onderdeel e gedefinieerd. Hieronder worden verstaan reiskosten van de advocaat, kosten van medische adviezen en medische informatieverstrekking in opdracht van de advocaat, kosten in verband met toedrachtsonderzoeken of inschakeling van rekenbureaus, arbeidsdeskundigen en schade-experts in opdracht van de advocaat, kosten van getuigen en tolken, deurwaarderskosten, kosten van gerechtelijk of buitengerechtelijk tussen partijen benoemde deskundigen, het griffierecht, alsmede het bedrag van een eventuele kostenveroordeling van de rechtzoekende.

X Noot
7

Kamerstuk 33 695, nr. 2, blz. 17 (verslag van een algemeen overleg 3 juli 2013).

Naar boven