31 710 Deltaprogramma

Nr. 31 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 februari 2014

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben verschillende fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Infrastructuur en Milieu inzake het Besluit tot toepassing van de Rijkscoördinatieregeling ten behoeve van het Programma Inhaalslag Stroomlijn (Kamerstuk 31 710 nr. 29).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 februari 2014 aan de Minister van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 25 februari 2014 zijn deze door haar beantwoord.

De voorzitter van de commissie, P. Jansen

Adjunct-griffier van de commissie, Opperhuizen

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het Besluit tot het toepassen van de Rijkscoördinatieregeling en hebben de behoefte tot het stellen van een vraag.

De leden van de SP-fractie hebben met een constructieve grondhouding kennis genomen van het Besluit tot toepassing van de Rijkscoördinatieregeling om te komen tot het vergroten van het waterafvoerend vermogen van de grote rivieren. Zij hebben hierover nog enkele vragen aan de Minister.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben als uitgangspunt dat het voorliggende besluit er toe moet leiden dat procedures sneller en goedkoper worden en met minder administratieve lasten gepaard gaan. De leden van de VVD-fractie horen graag van de Minister of het voorliggende besluit aan dat uitgangspunt voldoet.

De leden van de SP-fractie hebben begrip voor het feit dat een Rijkscoördinatieregeling wordt toegepast gezien het feit dat er sprake is van vele publiekrechtelijke besluiten die nodig (kunnen) zijn. En daarnaast het feit dat diverse bevoegde gezagsinstanties besluiten separaat voorbereiden, vaststellen en bekend maken. Ook is de onderlinge afstemming tussen de besluiten nu formeel niet geborgd en gelden er per besluit afzonderlijke procedures voor bezwaar, beroep en hoger beroep. De leden van de SP-fractie vinden dat er ruimte moet zijn voor gedegen en eenduidige besluitvorming per gebied inzake het al dan niet verwijderen van vegetatie, maar vinden dat het belang van droge voeten en het waterafvoerend vermogen van grote rivieren prevaleert. Hierbij dient wel maximaal rekening te worden gehouden met het belang van flora en fauna. Natuurlijke oevers bieden immers een grote meerwaarde voor planten en dieren. Hierbij merken de leden van de SP-fractie op dat natuurdoelen, waterdoelen en waterbergingsdoelen vaak juist heel goed zijn te combineren en zijn van mening dat hier door de Minister op ingezet moet worden. Bijvoorbeeld door waterberging en natuurgebieden te combineren. De leden van de SP-fractie willen dan ook graag van de Minister weten hoe zij maximaal gaat inzetten op het combineren van doelen. En hoe verhoudt zich dit tot «Plan Ooievaar» uit 1986, waarbij natuurlijke riviersystemen, rivieroevers en uitwaarden gecreëerd werden? Wordt er door de Minister voor gewaakt dat deze inspanningen en de gedachte hierachter teniet wordt gedaan?

De leden van de SP-fractie zijn blij dat voor de vaststelling van het onderhavig besluit decentrale bestuursorganen geconsulteerd zijn over het voornemen. Wel willen de leden van de SP-fractie graag van de Minister vernemen op welke wijze en aan welke kenners van de natuurbeschermingswet en de flora- en faunawetgeving (vertegenwoordigers van natuur- en milieuorganisaties) een bijdrage in de discussie gevraagd is. Een bijdrage van deze kenners lijkt de leden van de SP-fractie een voorwaarde voor een goed en gedragen besluit. Ook vragen genoemde leden zich af of het Planbureau voor de Leefomgeving de verwachte impact heeft beoordeeld. Daarnaast willen de leden van de SP-fractie van de Minister vernemen op welke manier de nieuwe handelswijze door haar wordt gevolgd en geëvalueerd.

II Reactie van de Minister

Hierbij beantwoord ik mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken bovengenoemde brief waarin u een reactie vraagt op het Besluit tot toepassing van de Rijkscoördinatieregeling ten behoeve van het Programma Inhaalslag Stroomlijn, gedateerd op 5 februari 2014.

De leden van de VVD-fractie willen weten of het besluit tot toepassing van de Rijkscoördinatieregeling ertoe leidt dat procedures sneller en goedkoper worden en met minder administratieve lasten gepaard gaan.

Het besluit tot toepassing van de Rijkscoördinatieregeling leidt ertoe dat de benodigde besluiten om de inhaalslag van het vegetatiebeheer grote rivieren te kunnen uitvoeren efficiënter en via uniforme procedures kunnen worden genomen. Door de coördinatie wordt inhoudelijk afgestemd tussen de betrokken bevoegd gezag instanties. In geval van beroep wordt dit in één keer aan het oordeel van de rechter onderworpen. Voor alle betrokkenen, zowel vergunningaanvrager, mogelijke bezwaarhebbenden en bevoegd gezag instanties zorgt deze procedure voor samenhang en transparantie in de besluiten. Dit levert voor de bevoegde gezag instanties en de Rijksoverheid tijd- en geldwinst op en de administratieve lasten nemen af.

De leden van de SP-fractie vragen hoe ik omga met het combineren van natuurdoelen en waterveiligheidsdoelen. In de Beleidsbrief vegetatiebeheer rivierbed van de grote rivieren van 23 oktober 2012 (Kamerstuk 31 710, nr. 27) komt de aard van de Inhaalslag Stroomlijn aan de orde.

Het combineren van natuurdoelen, waterveiligheidsdoelen en natuurgebieden is niet het primaire doel van de Inhaalslag Stroomlijn. De Inhaalslag Stroomlijn richt zich op het herstellen van de waterafvoerende capaciteit van de rivieren. Hierbij wordt het principe «Stroombaan glad, tenzij» gehanteerd. De stroombaan is het deel van het rivierbed dat het meest bijdraagt aan het waterafvoerend vermogen van de rivier. Binnen de stroombaan wordt ruwe vegetatie waar mogelijk verwijderd. Dit betekent dat binnen de stroombaan de waterveiligheid prevaleert, behalve bij een aantal specifieke gevallen. In de eerste plaats kunnen de natuurfunctie van de riviernatuur en de daaraan gekoppelde wet- en regelgeving de mogelijkheden tot verwijdering beperken. Te denken valt aan de natuurwetgeving,

bijvoorbeeld ter bescherming van Natura 2000-gebieden. Verder zullen binnen de stroombanen bestaande rechten vastgelegd in vergunningen of privaatrechtelijke overeenkomsten zoveel mogelijk worden gerespecteerd. Voor wat betreft overige belangen, waaronder landschappelijke en cultuurhistorische waarden, wordt bij de te nemen projectbesluiten een afweging gemaakt. De stroombanen zijn robuust gedefinieerd, om ruimte te creëren voor deze afweging.

Met deze aanpak worden bestaande belangen in het rivierbed naast waterveiligheid zoveel mogelijk in acht genomen. Dit uitgangspunt is overeenkomstig het gedachtegoed van het Plan Ooievaar dat, hoewel geen rijksbeleid, ten grondslag lag aan de visie om meer ruimte te geven aan de rivier en natuur.

Een deel van de inhaalslag vindt plaats in gebieden van Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en provinciale Landschappen. Met deze partijen wordt intensief samengewerkt. Om te komen tot een gedragen en compleet besluit is ook regelmatig afgestemd en waar mogelijk samengewerkt met natuurorganisaties zoals Stichting ARK, het Wereld Natuurfonds en de Geldersche Milieufederatie.

Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft de verwachte impact niet beoordeeld.

Zoals mijn ambtsvoorganger in de beleidsbrief vegetatiebeheer rivierbed van de grote rivieren van 23 oktober 2012 reeds heeft gemeld, zal in 2015 een tussenevaluatie worden uitgevoerd om de effectiviteit van de aanpak te toetsen. Ik zal u informeren over de resultaten.

Naar boven