31 568 Staatkundig proces Nederlandse Antillen

Nr. 134 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 maart 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris) van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van de brief van 29 november 2013 inzake de Evaluatie Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland – 2012/2013 (Kamerstuk 31 568, nr. 131).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 maart 2013.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

       
 

1.

Algemeen

2

 

2.

De kwaliteit omhoog

2

 

3.

Versterken van de kwaliteit van leraren, schoolleiding en schoolbesturen

5

 

4.

Onderwijszorg op maat

5

 

5.

Aantrekkelijk beroepsonderwijs

6

 

6.

Randvoorwaarden op orde

6

 

7.

Tot slot

7

 

8.

Bijlage bij brief «Evaluatie Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland – 2012/2013»

7

       

II.

Reactie van de Staatssecretaris

7

I. Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Algemeen

De leden van de VVD hebben kennisgenomen van de evaluatie van de onderwijsagenda voor Caribisch Nederland. Zij erkennen dat ondanks het feit dat Caribisch Nederland onderdeel is van het Koninkrijk en in principe de kwaliteit van het onderwijs gelijk moet zijn aan dat van Nederland, de context van Caribisch Nederland toch een geheel eigen is. Gezien de financiële ondersteuning zien zij aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van de onderhavige brief.

De leden van de SP-fractie zijn tevreden dat de Staatssecretaris hoge ambities heeft voor de kwaliteit van het onderwijs op de BES-eilanden.1 De leden vragen zich wel af of de ambitie om in 2016 de basiskwaliteit op orde te hebben behalve zeer wenselijk ook reëel is. Zij zijn daarom blij dat de Staatssecretaris komend jaar naar aanleiding van de inspectierapportage met betrokkenen op de eilanden in gesprek gaat.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie van de onderwijsagenda Caribisch Nederland. Deze leden wijzen op de bijzondere situatie van de scholen in Caribisch Nederland, niet alleen vanwege de problemen die er spelen op het gebied van taal en zorg, maar ook vanwege de kosten voor onderwijsmateriaal en -personeel, die moeilijk vergelijkbaar zijn met de kosten die een school in het Europese deel van Nederland heeft. De leden zien dat de Staatssecretaris deze verschillen in zijn brief wel beschrijft, maar er in de bekostiging weinig tot geen rekening mee houdt. Om de ambitie op het gebied van onderwijskwaliteit te halen, is het noodzakelijk om hier wel rekening mee te houden. Anders blijft het slechts bij een papieren doel; want zonder toereikende bekostiging halen we de gewenste ambities niet, zo vrezen deze leden.

2. De kwaliteit omhoog

De leden van de VVD-fractie lezen dat de doelstelling is om in 2016 een naar Nederlandse én Caribische maatstaven aanvaardbaar niveau van kwaliteit te hebben. Volgens deze leden is afgesproken dat het niveau op de eilanden naar Caribische maatstaven is en niet naar Nederlandse, omdat dit in de regio een ontwrichtend effect heeft. Kan de Staatssecretaris daar op reageren? Hoe is dit niveau geoperationaliseerd en is er bijvoorbeeld een nulmeting gedaan, zo vragen zij. Hoe is de voortgang op de kwaliteitsontwikkeling? Wordt de doelstelling in 2016 gehaald, zo informeren deze leden.

De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief over verbeteringen over bijna de hele linie, maar dit wordt niet gekwantificeerd of uitgelegd. Deze leden hechten temeer aan zo’n kwantificering of uitleg, omdat zij ook juist tegengestelde signalen ontvangen. Een voorbeeld daarvan is het Rapport van bevindingen kwaliteitsonderzoek bij de Gwendoline van Putten School dat de Inspectie van het Onderwijs vaststelde op 19 november 2013.2 Dit rapport maakt er melding van dat op deze school voor havo,3 praktijkonderwijs en vmbo4 al in 2011 «de kwaliteit ernstige tekortkomingen kent». Sindsdien is de kwaliteit nog onvoldoende verbeterd, zo blijkt uit het feit dat geen van de kwaliteitsdomeinen nog voldoet aan de basiskwaliteit. Het sombere beeld van de situatie wordt nog aangevuld met: «Zolang er geen sprake is van vertrouwen tussen schoolleiding en team is een eendrachtige uitvoering van verbeteringen niet mogelijk.» Kan de Staatssecretaris toelichten of hij deze constateringen beschouwt als een incidenteel probleem? Kent de Staatssecretaris meer van zulke situaties, zo vragen zij.

De leden van deze fractie missen in de brief een uitleg van de taalproblematiek. Er zijn allerlei onderzoeken gaande, terwijl problemen groot zijn. De aan het woord zijnde leden zijn benieuwd wanneer het consortium van deskundigen tot conclusies en aanbevelingen komt met betrekking tot hulpmiddelen voor het onderwijs in het Nederlands. Zij zien graag dat de resultaten van dit onderzoek met de Kamer gedeeld worden. Een deel van de jongeren in Caribisch Nederland loopt onnodig onderwijsachterstanden op doordat ze in het Nederlands les krijgen, terwijl ze die taal niet beheersen. De Gwendoline van Putten School heeft in haar reactie op het kritische rapport van de inspectie hier ook zorgen over geuit: zij zien graag dat de methode voor het Nederlands als tweede taal in Caribisch Nederlands spoedig wordt ontwikkeld. Deze leden vragen of het juist is dat met het schrijven van een methode hierover nog niet is begonnen.

De genoemde leden vragen of de problematiek niet dermate belangrijk is dat op de Bovenwindse eilanden (St. Eustatius, Saba) volledig Engelstalig onderwijs moet worden aangeboden. In het eerder genoemde rapport over de Gwendoline van Putten School lezen de leden namelijk dat deze school geen concreet taalbeleid kent. De inspectie geeft naar het oordeel van de leden zeer terecht aan dat voor een school met leerlingen die het Nederlands niet machtig zijn en waar kinderen werken met boeken die zij nauwelijks begrijpen, een concreet taalbeleid essentieel is. Zelfs het Engels wordt in het Nederlands getoetst, waardoor de scores van de leerlingen niet alleen afhangen van hun kennis van het Engels, maar ook van hun kennis van het Nederlands. De leden van deze fractie maken zich dan ook grote zorgen over het nog steeds niet bestaan van een uitgewerkt taalbeleidsplan op deze school. Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan, zo willen deze leden weten.

De genoemde leden merken op dat het Nederlands voor de toekomst van veel leerlingen wel van groot belang is. Daarom zou er een intensief programma naast het Engelstalige onderwijs moeten zijn waar kinderen Nederlands leren. Dit zou (deels) optioneel kunnen zijn. Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan, zo vragen zij.

Deze leden onderkennen dat het stimuleren van het volgen van vervolgonderwijs buiten Nederland een deel van de problemen kan oplossen en vragen zich in het verlengde hiervan af in hoeverre het onderwijssysteem op de eilanden aansluit bij vervolgonderwijs in de Verenigde Staten. Is de indruk die deze leden hebben juist, dat het nu voor inwoners van de BES-eilanden gemakkelijker is om naar Nederland te gaan voor vervolgonderwijs dan naar de Verenigde Staten? Is de Staatssecretaris bereid in kaart te brengen welke knelpunten aanwezig zijn wat betreft de aansluiting tussen middelbaar onderwijs in Caribisch Nederland en vervolgonderwijs in de Verenigde Staten en op welke wijze hij deze probeert weg te nemen? Waarom draagt Nederland bijvoorbeeld niet evenredig bij aan de kosten van studeren in de Verenigde Staten, zoals zij bijdraagt aan de kosten van studeren in Nederland, zo informeren deze leden.

Daarnaast vragen de leden van deze fractie wat er op de BES-eilanden gedaan kan worden om de culturele componenten in het lesmateriaal en in toetsen minder sterk te laten zijn. Zo kennen kinderen die op Bonaire opgroeien geen grachten of grachtenpanden en zijn ook de flora en fauna anders. Kinderen moeten veel zaken leren en begrijpen die ver buiten hun eigen belevingswereld liggen. Dit komt, zo begrijpen deze leden, hun leerprestaties niet ten goede. Heeft de Staatssecretaris ook deze indruk? Hoe kan hij daar iets aan doen, zo willen zij weten.

De leden van de D66-fractie delen de ambitie van de Staatssecretaris om de kwaliteit van het onderwijs op de BES-eilanden te verhogen, maar vragen zich af of de inzet van de Staatssecretaris voldoende is om deze ambitie waar te maken, vooral waar het gaat om de bekostiging van het onderwijs in Caribisch Nederland. Zij hopen op betrokkenheid en begrip van de Staatssecretaris voor scholen in Caribisch Nederland en de uitdagingen waar zij voor staan. Ook hier speelt onderwijs een cruciale rol voor de toekomst van jongeren en de eilanden.

De genoemde leden constateren dat is herbevestigd dat in 2016 de basiskwaliteit van het onderwijs op orde moet zijn. Deze ambitie delen deze leden. Met instemming lezen zij dat er al verbeteringen zijn gerealiseerd, maar ook dat er nog veel moet gebeuren. Voornoemde leden vragen aan de Staatssecretaris wat er volgens hem aan extra inzet nodig is om het doel te bereiken.

De leden van deze fractie vragen de Staatssecretaris of hij in kan gaan op de taalproblematiek op de eilanden waar de taal waarin les wordt gegeven verschilt tussen de verschillende onderwijslagen, zoals op Sint Eustatius, waar op de basisschool in het Engels wordt onderwezen terwijl de lessen en examens in het voortgezet onderwijs in het Nederlands zijn. Dit levert voor veel kinderen problemen op. Ook in het Unicef-rapport5, waar de Staatssecretaris in zijn brief naar verwijst, wordt op deze problematiek gewezen. Wat wil en kan de Staatssecretaris hieraan doen, en wat zal de reikwijdte zijn van de haalbaarheidsstudie, zo vragen deze leden.

De genoemde leden maken zich ernstig zorgen over het voortgezet onderwijs op Sint Eustatius. Een recent inspectierapport laat zien dat er op de enige middelbare school op het eiland, de Gwendoline van Putten School, sprake is van een achteruitgang van de kwaliteit van het onderwijs, een verstoord schoolklimaat, veel tussentijdse afstroom, slechte eindexamenresultaten en gebrek aan doorlopende leerlijnen. Bovendien lijkt er geen zicht op snelle verbetering. Deze conclusies baren deze leden grote zorgen. Deelt de Staatssecretaris deze zorgen? Is hij het met deze leden eens dat deze situatie zo snel mogelijk moet worden aangepakt? Zo ja, welke stappen gaat de Staatssecretaris nemen, zo vragen zij.

3. Versterken van de kwaliteit van leraren, schoolleiding en schoolbesturen

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris de meetbare voortgang ten aanzien van de kwaliteit van leraren kan rapporteren op basis van de inspectierapportages. Kan de Staatssecretaris aangeven of er gebruik wordt gemaakt van uitwisseling met Nederlandse docenten om het onderwijs ter plaatse te verbeteren? Als dat niet het geval is, is hij het met de genoemde leden eens dat uitwisseling kan bijdragen aan verbetering van het onderwijs in beide gebieden? In hoeverre bestaat er samenwerking met lerarenopleidingen/pabo’s6 in Nederland of andere landen gericht op het verbeteren van het niveau van het onderwijzend personeel, zo willen deze leden weten.

De leden van deze fractie vragen naar de harmonisatie van de onderwijssalarissen. Welke harmonisatie is er, met Nederlandse salarissen of van de salarissen in het Caribisch gebied onderling? Waarom is deze harmonisatie gewenst? Wat was het probleem, wat kost het en waar komt dat geld vandaan? Van belang is dat de onderwijsadministratie op orde is. De genoemde leden hechten hier grote waarde aan. Heeft de Staatssecretaris er vertrouwen in dat deze administratie op orde is of komt? Zo ja, waar is dat vertrouwen op gebaseerd? Indien nodig, welke extra inzet wordt door de Staatssecretaris gepleegd om de administratie op orde te krijgen en wat kost deze inzet? Worden de rekeningen in Nederland gecontroleerd, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over het gegeven dat veel leraren onbevoegd zijn en blijven. Leraren gebruiken ook nog steeds fysiek geweld om leerlingen te corrigeren en hebben te weinig pedagogische vaardigheden, zo blijkt uit de Unicef-rapporten over kinderrechten in Caribisch Nederland die eerder dit jaar verschenen. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze hij met dit probleem omgaat?

De leden van de SP-fractie vragen hoe het mogelijk is dat van de 95 leraren die in 2012–2013 on- of onderbevoegd zouden zijn, er 13 «bij nader inzien» wel bevoegd bleken.

De leden van de D66-fractie lezen dat om het doel te halen er veel wordt gevraagd van schoolbestuurders, schoolleiders, leraren, ouders en leerlingen. Zij missen hierbij de rol van de Rijksoverheid. Welke verantwoordelijkheid ligt er bij de Staatssecretaris? Wat is zijn inzet om bij te dragen aan het halen van de ambitie, zo vragen deze leden.

4. Onderwijszorg op maat

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten of het beoogde tijdpad om de onderwijszorg op maat te realiseren, gehaald zal worden.

De leden van de D66-fractie vragen naar de bekostiging van het speciaal onderwijs op Bonaire. Er is namelijk geen aanbod van speciaal onderwijs, maar er is wel een school die veel moeilijk of zeer moeilijk lerende kinderen onderwijs biedt, namelijk de Watapana-school. Zij waren voorheen ook een school voor speciaal onderwijs, maar zijn bij de transitie in 2010 een reguliere basisschool geworden. Zij bieden echter nog steeds plek aan leerlingen die voorheen in het speciaal onderwijs werden opgevangen. Voornoemde leden vragen welke gevolgen dit heeft voor de bekostiging van deze leerlingen en de school, en of de huidige bekostiging wel voldoende is om deze leerlingen passend onderwijs te bieden.

5. Aantrekkelijk beroepsonderwijs

De leden van de PvdA-fractie constateren dat over samenwerking met Aruba, Curaçao en Sint Maarten niets in de brief staat. Wat doet de Nederlandse regering om ervoor te zorgen dat ook op Sint Maarten en andere naburige eilanden geïnvesteerd wordt in het mbo, zodat minder jongeren vanuit de BES-eilanden naar Nederland komen? Deelt de Staatssecretaris de mening dat jongeren van de eilanden beter op naburige eilanden vervolgonderwijs kunnen volgen dan in het verre Europees Nederland? De gebruikte techniek, materialen en dergelijke zullen dan beter aansluiten bij hun latere werkzame leven, als zij op de eilanden wensen te blijven. Is de Staatssecretaris bereid in kaart te brengen op welke wijze de aansluiting tussen enerzijds onderwijs op de BES-eilanden en anderzijds onderwijs in de drie landen van het Koninkrijk in het Caribisch gebied kan worden verbeterd, zo vragen zij.

6. Randvoorwaarden op orde

De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris specifieker kan aangeven waarom schooltoezicht en -administratie problematisch blijft. Ook vragen de leden in hoeverre de overdracht van de buitenonderhoudgelden (motie-Haersma Buma)7 van invloed is op het onderhoud van schoolgebouwen op de BES-eilanden.

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over de bekostiging. Zij menen dat de bekostiging van scholen in Caribisch Nederland niet vergelijkbaar is met de bekostiging van scholen in het Europese deel van Nederland. Dit ligt met name in de uitdagingen die er zijn met betrekking tot het grote aantal leerlingen dat thuis een andere taal leert dan op school en het grote aantal zorgleerlingen, maar ook in bijvoorbeeld andere kosten waar het gaat om personeel en materiele instandhouding. Ook zijn er op bepaalde scholen noodgedwongen kleinere groepen, omdat de populatie nou eenmaal kleiner is. Voor de genoemde leden is niet duidelijk hoe de bekostiging van het onderwijs in Caribisch Nederland is opgebouwd, en hierdoor is het lastig in te schatten of de bekostiging in lijn ligt met de kosten die werkelijk worden gemaakt en nodig zijn om het onderwijs verder te verbeteren. Kan de Staatssecretaris duidelijk maken hoe de bekostiging van het onderwijs in Caribisch Nederland is opgebouwd, waar specifiek de verschillen liggen met de bekostiging van scholen in het Europees deel van Nederland, en welke extra bekostiging er beschikbaar is om de taal- en zorgproblematiek blijvend aan te pakken? De genoemde leden vragen of de Staatssecretaris voorts kan aangeven wat de bekostiging per leerling is vanaf 2010.

De leden van deze fractie delen de wens van de Staatssecretaris om de Scholengemeenschap Bonaire weer financieel gezond te maken. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat de bekostiging toereikend is, zo menen deze leden. Als zij de brief van de Staatssecretaris lezen, krijgen zij echter de indruk dat het voornaamste doel is om de uitgaven binnen een vastgesteld budgettair kader te brengen. Het is voor deze leden echter onduidelijk of dit budgettaire kader wel in de pas loopt met de ambities met betrekking tot het op orde brengen van de basiskwaliteit van onderwijs. Deze leden zouden er bij de Staatssecretaris op willen aandringen éérst in kaart te brengen welke uitgaven nodig zijn om onderwijs te bieden dat aansluit bij de genoemde ambities, rekening houdend met het grote aantal zorgleerlingen, de taalproblematiek en de werkelijke kosten voor personeel en materieel. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid, zo willen deze leden weten.

7. Tot slot

De leden van de SP-fractie herkennen veel van de in de brief genoemde problemen en uitdagingen en kijken om die reden uit naar de themarapportage van de inspectie over onderwijs in Caribisch Nederland.

8. Bijlage bij brief «Evaluatie Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland – 2012/2013»

De leden van de VVD-fractie merken op dat het financiële overzicht per sector de investering tot nu toe laat zien, niet tot en met 2016. Wanneer stopt de stijging van de uitgaven? Kan de Staatssecretaris het overzicht met de komende jaren uitbreiden, en daar heldere doelstellingen aan koppelen zodat het effect van de middelen duidelijk zichtbaar is? De Eerste en Tweede Kamer worden immers alleen op hoofdlijnen geïnformeerd en kunnen op die hoofdlijnen bijsturen. Het lijkt genoemde leden dan ook vanzelfsprekend dat daar een aan geldstromen gekoppelde doelstelling voor gebruikt wordt. Hieraan kan de meting van de voortgang vervolgens gekoppeld worden.

De leden van deze fractie vragen wat de mening van de staatsecretaris is over de ratio 1 directeur op 3 leraren.

De genoemde leden merken op dat in de evaluatie niet genoemd wordt wat de voortgang is van de aanpak zwangere tienermeisjes. Deze is volgens de oorspronkelijke agenda bedoeld om ook deze meisjes een opleiding af te laten ronden. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom dit niet is opgenomen in de evaluatie én wat de huidige stand van zaken is, zo vragen zij.

II. Reactie van de Staatssecretaris

1. Algemeen

De Staatssecretaris is de fracties erkentelijk voor hun inbreng en hun betrokkenheid bij het onderwijs in Caribisch Nederland. Mede namens de Minister reageert hij op de vragen.

2. De kwaliteit omhoog

De leden van de VVD-fractie lezen dat de doelstelling is om in 2016 een naar Nederlandse én Caribische maatstaven aanvaardbaar niveau van kwaliteit te hebben. Volgens deze leden is afgesproken dat het niveau op de eilanden naar Caribische maatstaven is en niet naar Nederlandse, omdat dit in de regio een ontwrichtend effect heeft. Kan de Staatssecretaris daar op reageren? Hoe is dit niveau geoperationaliseerd en is er bijvoorbeeld een nulmeting gedaan, zo vragen zij. Hoe is de voortgang op de kwaliteitsontwikkeling? Wordt de doelstelling in 2016 gehaald, zo informeren deze leden.

In januari 2008 hebben de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de eilandbesturen afgesproken normen op te stellen voor een binnen Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau op Bonaire, Sint Eustatius en Saba op met name de terreinen onderwijs, volksgezondheid, sociale zekerheid en veiligheid. Daarbij zou rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de eilanden. In maart 2011 heeft de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) samen met de schoolbesturen en gedeputeerden voor onderwijs de Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland: samen werken aan kwaliteit8 ondertekend. In deze agenda is als doel geformuleerd dat in 2016 de onderwijskwaliteit van de scholen in Caribisch Nederland op een naar Nederlandse en Caribische maatstaven aanvaardbaar niveau zal zijn. Daarbij moet rekening worden gehouden met de bijzondere context van de eilanden. Die context wordt bepaald door de grote geografische afstand van Europees Nederland en door het verschil in taal, cultuur en geschiedenis van de eilanden onderling. Door rekening te houden met deze context zal van ontwrichtende effecten geen sprake zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of er een nulmeting is gedaan en hoe de voortgang van de kwaliteitsontwikkeling is.

De Inspectie van het Onderwijs heeft in oktober 2008 in opdracht van de Minister van OCW bij wijze van nulmeting een onderzoek verricht naar de kwaliteit van het onderwijs in Caribisch Nederland. De inspectie heeft geconstateerd dat de leerlingen op de scholen een zeer aanzienlijke leerachterstand hadden. De voortgang wordt sinds de transitie jaarlijks door de inspectie gevolgd. De bevindingen worden neergelegd in rapportages per school. De inspectie komt binnenkort met een themarapportage, waarin zij een totaalbeeld zal schetsen van de ontwikkeling in de kwaliteit van het onderwijs in Caribisch Nederland, halverwege de afgesproken looptijd van de Onderwijsagenda.

De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief over verbeteringen over bijna de hele linie, maar dit wordt niet gekwantificeerd of uitgelegd. Deze leden hechten temeer aan zo’n kwantificering of uitleg, omdat zij ook juist tegengestelde signalen ontvangen. Een voorbeeld daarvan is het Rapport van bevindingen kwaliteitsonderzoek bij de Gwendoline van Putten School dat de Inspectie van het Onderwijs vaststelde op 19 november 2013.9 Dit rapport maakt er melding van dat op deze school voor havo,10 praktijkonderwijs en vmbo11 al in 2011 «de kwaliteit ernstige tekortkomingen kent». Sindsdien is de kwaliteit nog onvoldoende verbeterd, zo blijkt uit het feit dat geen van de kwaliteitsdomeinen nog voldoet aan de basiskwaliteit. Het sombere beeld van de situatie wordt nog aangevuld met: «Zolang er geen sprake is van vertrouwen tussen schoolleiding en team is een eendrachtige uitvoering van verbeteringen niet mogelijk.» Zij vragen of toegelicht kan worden of deze constateringen te beschouwen zijn als een incidenteel probleem en of meer van zulke situaties bekend zijn.

Ook de leden van de fractie van D66 maken zich ernstig zorgen over het voortgezet onderwijs op Sint Eustatius gezien het recente inspectierapport en vragen of de Staatssecretaris deze zorgen deelt. Ook vragen zij welke stappen de Staatssecretaris gaat nemen.

De Inspectie van het Onderwijs legt haar bevindingen neer in de rapportages aan de individuele scholen. Haar rapportage over de situatie op de Gwendoline van Puttenschool is zorgwekkend. Naar aanleiding van die rapportage heeft de school een verbeterplan opgesteld. Dat plan is ter beoordeling voorgelegd aan zowel de inspectie als aan het auditteam dat eerder in 2013 de situatie op de school heeft beoordeeld. Beide hebben nog onvoldoende vertrouwen in het vermogen van de school om de ambities in dit plan tot uitvoering te brengen. De Staatssecretaris heeft de school daarom uitgenodigd om in overleg met het ministerie met spoed aanvullende maatregelen te treffen. Situaties als op de Gwendoline van Puttenschool zijn bij andere scholen, mede afgaande op de rapportages van de inspectie, niet bekend.

De leden van de PvdA-fractie missen in de brief een uitleg van de taalproblematiek. Er zijn allerlei onderzoeken gaande, terwijl problemen groot zijn. De aan het woord zijnde leden zijn benieuwd wanneer het consortium van deskundigen tot conclusies en aanbevelingen komt met betrekking tot hulpmiddelen voor het onderwijs in het Nederlands. Zij zien graag dat de resultaten van dit onderzoek met de Kamer gedeeld worden. Een deel van de jongeren in Caribisch Nederland loopt onnodig onderwijsachterstanden op doordat ze in het Nederlands les krijgen, terwijl ze die taal niet beheersen. De Gwendoline van Putten School heeft in haar reactie op het kritische rapport van de inspectie hier ook zorgen over geuit: zij zien graag dat de methode voor het Nederlands als tweede taal in Caribisch Nederlands spoedig wordt ontwikkeld. Deze leden vragen of het juist is dat met het schrijven van een methode hierover nog niet is begonnen.

De verschillende methoden Nederlands die de scholen in Caribisch Nederland gebruiken zijn geschikt voor leerlingen die Nederlands als moedertaal of als tweede taal spreken. Voor de meeste leerlingen is het Nederlands, dat op twee van de drie eilanden als instructietaal wordt gebruikt, echter veelal een vreemde taal. Het ontwikkelen van nieuwe methodes is tijdrovend. Om die reden heeft het consortium dat bestaat uit de stichting SPLIKA, CLU Expertisecentrum voor Leermiddelenontwikkeling en de Fundashon pa Planifikashon di Idioma in samenwerking met diverse andere partijen op de eilanden en in Europees Nederland in opdracht van het ministerie Complementair Didactische Programma’s (CDO’s) ontwikkeld. Dit zijn hulpmiddelen die het de docenten mogelijk maken om invulling te geven aan het onderwijs in het Nederlands als vreemde taal, toegesneden op de situatie van de eilanden. Uitgangspunt hierbij zijn de methodes die op dit moment reeds gebruikt worden door de scholen. De CDO’s zijn voorgelegd aan de klankbordgroepen die op ieder eiland met steun van het Ministerie van OCW zijn ingericht. Aan deze klankbordgroepen nemen taaldeskundigen en vertegenwoordigers van scholen deel.

Volgens de klankbordgroep Bonaire zijn de CDO’s bruikbaar. Alle docenten krijgen voor eind juni 2014 een training hoe om te gaan met de CDO’s, zodat de scholen in het nieuwe schooljaar ermee kunnen starten.

De klankbordgroep Saba heeft aan het consortium aanvullend advies gevraagd. Aangezien op Saba Engels de instructietaal is, wilde de klankbordgroep Saba weten of de door hen gebruikte lesmethode in die situatie het meest geschikt zou zijn en of eventueel nog aanvullend materiaal nodig zou zijn. Op basis van het inmiddels gegeven advies gaan de scholen in augustus 2014 van start met de CDO’s en de aanbevolen lesmethode.

De klankbordgroep Sint Eustatius deelt de visie van het consortium op de leerlijn, maar acht de CDO’s toch niet bruikbaar gelet op de op dit eiland gehanteerde lesmethoden. Een groep deskundigen, waaronder lokale taaldocenten, zal voor het onderwijs op Sint Eustatius een module taalvaardigheid en een module begrijpend lezen ontwikkelen. Met ingang van augustus 2014 zullen de leerkrachten van alle scholen voor primair onderwijs deze modules gebruiken. Voorafgaand aan de introductie krijgen de docenten voor het einde van schooljaar 2013–2014 een introductietraining in het gebruik van de modules.

De verschillen in de taalsituatie en daaraan gekoppelde behoeften van de eilanden nopen tot specifieke oplossingen. Daarnaast past het ontwikkelen van een lesmethode in de gangbare zin (nieuwe didactiek gepresenteerd in lesboeken) niet bij de nieuwste inzichten op dit gebied. Volgens deze inzichten zouden docenten, zeker in een kleinschalige situatie, met een aangereikt raamwerk beter zelf invulling kunnen geven aan het onderwijs in Nederlands als vreemde taal. Na het volgen van een training kunnen docenten dan eigen materiaal maken dat zij op basis van de ervaringen in de praktijk eenvoudig kunnen aanpassen. Hierbij nemen ze idealiter een open raamwerk als uitgangspunt voor de taalverwerving. De genoemde CDO’s kunnen hiervoor als blauwdruk dienen. Het voordeel hiervan is dat op de eilanden zelf de benodigde expertise wordt ontwikkeld en door de leerkrachten zelf wordt ingezet. Dit leidt tot dynamisch lesmateriaal in de vorm van een makkelijk te actualiseren en aan te passen syllabus per eiland, creëert een breder draagvlak en zorgt voor (duurzame) expertise op locatie. Gelet op deze inzichten en de verschillen tussen de eilanden heeft de Staatssecretaris de Nederlandse Taalunie gevraagd hem op korte termijn te adviseren over de vervolgstappen die nodig zijn voor het scheppen van passend aanbod van Nederlands als vreemde taal op de eilanden.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de problematiek niet dermate belangrijk is dat op de Bovenwindse eilanden (St. Eustatius, Saba) volledig Engelstalig onderwijs moet worden aangeboden. In het eerder genoemde rapport over de Gwendoline van Putten School lezen de leden namelijk dat deze school geen concreet taalbeleid kent. De inspectie geeft naar het oordeel van de leden zeer terecht aan dat voor een school met leerlingen die het Nederlands niet machtig zijn en waar kinderen werken met boeken die zij nauwelijks begrijpen, een concreet taalbeleid essentieel is. Zelfs het Engels wordt in het Nederlands getoetst, waardoor de scores van de leerlingen niet alleen afhangen van hun kennis van het Engels, maar ook van hun kennis van het Nederlands. De leden van deze fractie maken zich dan ook grote zorgen over het nog steeds niet bestaan van een uitgewerkt taalbeleidsplan op deze school. Zij willen weten hoe de Staatssecretaris hier tegenaan kijkt.

De Staatssecretaris geeft aan dat er bij de transitie in 2010 voor is gekozen de situatie van de instructietaal en examentaal op de eilanden te handhaven, zoals die op dat moment op de eilanden bestond. Het eiland Saba kent volledig Engelstalig onderwijs. In het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs is Engels de instructie- en examentaal. Nederlands wordt als apart vak en eindexamenvak gegeven.

Op Sint Eustatius is de instructietaal in het primair onderwijs Engels en Nederlands. In het voortgezet onderwijs is de instructietaal Nederlands.

In 2013 is op gezamenlijk initiatief van de Minister van OCW en het eilandbestuur op Sint Eustatius een onderzoek uitgevoerd naar de voor- en nadelen van het invoeren van Engels als instructietaal dan wel het behouden van Nederlands als instructietaal. Op basis van de resultaten van de eerste fase van dit onderzoek wordt nu een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd naar de mogelijke opties voor het instructietaalregime op Sint Eustatius.

De Gwendoline van Puttenschool heeft naar aanleiding van de bevindingen van het auditteam en de inspectie een verbeterplan opgesteld. De school heeft een schakelklas ingesteld, die aandacht besteedt aan de leerachterstand en taalachterstand. Het ministerie gaat met het bestuur over het verbeterplan in gesprek. Het ontbreken van een taalbeleidsplan is één van de aandachtspunten hierbij.

De genoemde leden merken op dat het Nederlands voor de toekomst van veel leerlingen wel van groot belang is. Daarom zou er een intensief programma naast het Engelstalige onderwijs moeten zijn waar kinderen Nederlands leren. Dit zou (deels) optioneel kunnen zijn. Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan, zo vragen zij.

De Staatssecretaris wijst er op dat op Saba Nederlands als apart vak en als eindexamenvak wordt gegeven. Met ingang van 1 augustus 2013 wordt aan leerlingen die aangeven vervolgonderwijs in Nederland te willen volgen een intensief programma met extra uren Nederlands aangeboden.

Voor Sint Eustatius wordt aan de hand van de uitkomsten van het haalbaarheidsonderzoek bepaald welk aanbod in het Nederlands gewenst is. Vast staat wel dat het Nederlands een belangrijke positie moet houden.

Op Bonaire wordt het aanbod van Nederlands als vreemde taal versterkt. Met ingang van het volgende schooljaar kunnen docenten met de Complementair Didactische Programma’s invulling geven aan het onderwijs in het Nederlands als vreemde taal.

De leden van de PvdA-fractie onderkennen dat het stimuleren van het volgen van vervolgonderwijs buiten Nederland een deel van de problemen kan oplossen en vragen zich in het verlengde hiervan af in hoeverre het onderwijssysteem op de eilanden aansluit bij vervolgonderwijs in de Verenigde Staten.

De school op Saba heeft Engelstalige onderwijsprogramma’s (Caribbean Examinations Council, CXC, en Technical and Vocational Education and Training, TVET). Deze bieden voldoende mogelijkheden voor vervolgopleidingen in de Verenigde Staten. De school geeft ook meerdere uren per week les in de Nederlandse taal. Voor leerlingen die een vervolgopleiding in Nederland willen volgen bestaat de mogelijkheid extra uren Nederlands te volgen. Aan hen worden extra lesuren gegeven over de Nederlandse samenleving, gewoonten en cultuur. Voor die leerlingen zijn voor de meeste vakken ook aanvullende modules ontwikkeld zodat de inhoud van hun opleiding vergelijkbaar is met en aansluit bij vervolgopleidingen in Nederland.

Voor de huidige leerlingen van de school op Sint Eustatius is doorstroom naar de Verenigde Staten een optie. Het eilandbestuur en het schoolbestuur hebben destijds bewust gekozen voor een onderwijsmodel naar Nederlands model met Nederlands als instructietaal, ingegeven door de wens van de bewoners om de optie voor een vervolgopleiding in Nederland open te houden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de indruk juist is dat het nu voor inwoners van de BES-eilanden gemakkelijker is om naar Nederland te gaan voor vervolgonderwijs dan naar de Verenigde Staten. Zij vragen voorts waarom Nederland bijvoorbeeld niet evenredig bijdraagt aan de kosten van studeren in de Verenigde Staten, zoals zij bijdraagt aan de kosten van studeren in Nederland.

Het bedrag waarover een studerende uit Caribisch Nederland die een opleiding volgt in de Verenigde Staten kan beschikken, is vergelijkbaar met het bedrag waarover een studerende die een opleiding volgt in het Europese deel van Nederland kan beschikken. De Wet Studiefinanciering BES (WSF BES) voorziet voor studenten uit Caribisch Nederland in een aanspraak op studiefinanciering voor het volgen van een opleiding in de Verenigde Staten. Deze studiefinanciering bestaat voor studerenden aan opleidingen in het beroepsonderwijs niveau 3 of 4 en in het hoger onderwijs uit een prestatiebeurs en een lening. Voor studerenden aan opleidingen in het beroepsonderwijs niveau 1 en 2 bestaat deze uit een gift en een lening. Per maand kan een studerende die een opleiding volgt in de Verenigde Staten beschikken over USD 1.479,60. Dit is omgerekend € 1.085.

Studerenden die in Nederland een opleiding gaan volgen hebben in het beroepsonderwijs de beschikking over € 775 en in het hoger onderwijs over € 833 per maand. Daarnaast ontvangen studerenden in Nederland een reisvoorziening en kunnen studerenden in het hoger onderwijs collegegeldkrediet aanvragen. Collegegeldkrediet is een lening en bedraagt afgerond € 153 per maand. Voor studerenden uit Caribisch Nederland die in Europees Nederland een beroepsopleiding niveau 3 of 4 of een opleiding in het hoger onderwijs volgen is daarnaast een aanvullende voorziening beschikbaar: de opstarttoelage. Deze toelage is bedoeld om onder meer de overtocht, inrichting en begeleiding in Nederland te betalen en bedraagt maximaal USD 7.445,16. Van dit bedrag is USD 2.481,87 prestatiebeurs en USD 4.963,74 lening.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is in kaart te brengen welke knelpunten aanwezig zijn wat betreft de aansluiting tussen middelbaar onderwijs in Caribisch Nederland en vervolgonderwijs in de Verenigde Staten en op welke wijze hij deze probeert weg te nemen?

De Staatssecretaris antwoordt dat de afdeling OCW van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN/OCW) in kaart zal brengen welke structurele mogelijkheden er zijn voor het studeren in de regio (de omringende Caribische eilanden en de Verenigde Staten) en zal de leerlingen en hun ouders hierover voorlichten. Als uit deze inventarisatie mocht blijken dat er knelpunten zijn, zal hij bezien op welke wijze deze kunnen worden weggenomen.

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie wat er op de BES-eilanden gedaan kan worden om de culturele componenten in het lesmateriaal en in toetsen minder sterk te laten zijn. Zo kennen kinderen die op Bonaire opgroeien geen grachten of grachtenpanden en zijn ook de flora en fauna anders. Kinderen moeten veel zaken leren en begrijpen die ver buiten hun eigen belevingswereld liggen. Dit komt, zo begrijpen deze leden, hun leerprestaties niet ten goede. Zij vragen of de Staatssecretaris ook deze indruk heeft en willen weten wat daaraan kan worden gedaan.

In opdracht van het Ministerie van OCW heeft Cito de scholen geholpen bij de invoering van LVS-toetsen en een digitaal leerling- en onderwijsvolgsysteem. Tijdens dit traject heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden met betrokkenen op de eilanden waarbij werd gekeken of de toetsvragen bruikbaar waren op de eilanden. Daarna zijn de vragen vertaald naar het Papiaments en het Engels en zoveel mogelijk aangepast aan de lokale situatie. De aanschaf van lesmaterialen is een verantwoordelijkheid van de scholen zelf. Het Ministerie van OCW stelt hiervoor jaarlijks middelen ter beschikking.

Overigens heeft het Ministerie van OCW in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs van Curaçao ook een methode Papiaments en een Papiamentstalige methode wereldoriëntatie laten ontwikkelen. Ook bij de ontwikkeling van de Complementair Didactische Programma’s voor de invulling van het Nederlands als vreemde taal is aandacht geschonken aan elementen in het bestaande lesmateriaal die niet bij de belevingswereld van de leerlingen in Caribisch Nederland passen.

Voor het voortgezet onderwijs geldt dat de Nederlandse examens die op de eilanden worden afgenomen, gescreend worden op typisch Nederlandse en derhalve onbekende aspecten. Die vragen worden vervangen door vragen die zijn afgestemd op de Caribische context. Op Saba wordt, binnen het CXC- en TVET-systeem gebruikgemaakt van Engelstalig regionaal lesmateriaal.

Voor het middelbaar beroepsonderwijs in Caribisch Nederland, dat aan de drie scholen voor voortgezet onderwijs wordt aangeboden, wordt in 2014 een examenbureau opgericht dat kritisch kijkt naar het taalgebruik bij toetsen en dat ervoor zorgt dat er rekening wordt gehouden met de belevingswereld van de jongeren. Ook Nederlandse scholen werken veelal met een eigen examenbureau dat toeziet op de kwaliteit van de examens. In Caribisch Nederland hoort bij die kwaliteit ook dat leerlingen daarin geen context aantreffen die hen niet bekend kan zijn of opgaven die louter door hun «taligheid» een probleem zijn.

De leden van de D66-fractie delen de ambitie van de Staatssecretaris om de kwaliteit van het onderwijs op de BES-eilanden te verhogen, maar vragen zich af of de inzet van de Staatssecretaris voldoende is om deze ambitie waar te maken, vooral waar het gaat om de bekostiging van het onderwijs in Caribisch Nederland. Zij hopen op betrokkenheid en begrip van de Staatssecretaris voor scholen in Caribisch Nederland en de uitdagingen waar zij voor staan. Ook hier speelt onderwijs een cruciale rol voor de toekomst van jongeren en de eilanden.

De bekostiging van de scholen in Caribisch Nederland is sinds 2011 aanzienlijk gegroeid door leerlingengroei en het (tijdelijk) verhogen van de bekostiging per leerling onder meer voor de uitvoering van de verbeterplannen die de scholen in het kader van de Onderwijsagenda hebben opgesteld. Alle scholen hebben de afgelopen jaren aanvullende middelen ontvangen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Op basis van de jaarrekeningen over 2011, 2012 en 2013 en de bevindingen van de inspectie, zal een structureel bekostigingsniveau worden vastgesteld dat toereikend is voor het geven van goed onderwijs. Uitgangspunt hierbij is een doelmatig en sobere inrichting van het onderwijs die recht doet aan de eilandspecifieke situatie.

De leden van de D66 fractie constateren dat is herbevestigd dat in 2016 de basiskwaliteit van het onderwijs op orde moet zijn. Deze ambitie delen deze leden. Met instemming lezen zij dat er al verbeteringen zijn gerealiseerd, maar ook dat er nog veel moet gebeuren. Voornoemde leden vragen wat er aan extra inzet nodig is om het doel te bereiken.

De afgelopen jaren heeft al een aanzienlijke extra inzet door alle betrokken plaatsgevonden voor het onderwijs in Caribisch Nederland. Er is ingezet op de ondersteuning op gebieden als taal en zorg, scholing van leerkrachten, docentcoaches in het voortgezet onderwijs en de ondersteuning van bestuur en management van de scholen via schoolcoaches en bestuurscoaches. Op basis van de komende themarapportage van de Inspectie van het Onderwijs zal de Staatssecretaris kunnen bepalen of deze inzet voldoende effectief is geweest of dat aanvullende maatregelen nodig zijn.

De leden van de D66 fractie vragen de Staatssecretaris of hij in kan gaan op de taalproblematiek op de eilanden waar de taal waarin les wordt gegeven verschilt tussen de verschillende onderwijslagen, zoals op Sint Eustatius, waar op de basisschool in het Engels wordt onderwezen terwijl de lessen en examens in het voortgezet onderwijs in het Nederlands zijn. Dit levert voor veel kinderen problemen op. Ook in het Unicef-rapport12, waar de Staatssecretaris in zijn brief naar verwijst, wordt op deze problematiek gewezen. Wat wil en kan de Staatssecretaris hieraan doen, en wat zal de reikwijdte zijn van de haalbaarheidsstudie, zo vragen deze leden. Ook de leden van de PvdA-fractie vragen naar de taalproblematiek.

De taalproblematiek vraagt ook naar het oordeel van de Staatssecretaris bijzondere aandacht. Uit de resultaten van het eerste deel van het onderzoek naar de instructietaal op Sint Eustatius blijkt dat het huidige taalregime een negatieve invloed heeft op de prestaties van de leerlingen. In de haalbaarheidsstudie worden verschillende opties (scenario’s) voor de toekomst onderzocht. Het betreft de volgende opties:

  • 1. Engels als enige instructietaal, gecombineerd met Nederlands als vreemde taal. De Nederlandse examenstructuur blijft gehandhaafd.

  • 2. Als optie 1, maar met de mogelijkheid Nederlands als instructietaal te hanteren vanaf het tweede jaar van het voortgezet onderwijs.

  • 3. Continuering van de huidige systematiek met aanpassingen (bijvoorbeeld in aantal lesuren en lesmateriaal).

  • 4. Engels als enige instructietaal, gecombineerd met Nederlands als vreemde taal. Het Caribbean Examination Council-exam wordt gehanteerd (zoals op Saba).

Daarbij worden de effecten op de kwaliteit van het onderwijs, de erkenning van diploma’s, de doorstroommogelijkheden, de arbeidsmarktperspectieven van leerlingen en de financiële consequenties meegenomen. Ook zal worden gekeken wat de gevolgen zijn van eventuele aanpassingen in het taalregime voor de huidige generatie leerlingen en hun docenten. Daarnaast wordt gekeken hoe aanpassingen zich verhouden tot de investeringen in het (Nederlandstalig) onderwijs die de afgelopen jaren zijn gedaan. Indien wordt besloten tot eventuele wijzigingen in het instructietaalregime, zullen deze in de wetgeving worden verankerd en voor alle scholen op het eiland gelden.

3. Versterken van de kwaliteit van leraren, schoolleiding en schoolbesturen

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris de meetbare voortgang ten aanzien van de kwaliteit van leraren kan rapporteren op basis van de inspectierapportages. Kan de Staatssecretaris aangeven of er gebruik wordt gemaakt van uitwisseling met Nederlandse docenten om het onderwijs ter plaatse te verbeteren?

Zij vragen ook of als dat niet het geval is, hij het met de genoemde leden eens is dat uitwisseling kan bijdragen aan verbetering van het onderwijs in beide gebieden. Ook vragen zij in hoeverre er samenwerking bestaat met lerarenopleidingen/pabo’s13 in Nederland of andere landen gericht op het verbeteren van het niveau van het onderwijzend personeel, zo willen deze leden weten.

Sinds 2011 zijn er schoolcoaches, docentcoaches en bestuurscoaches, veelal uit Europees Nederland, ingezet. Daarnaast zijn er twinningtrajecten geweest tussen onderwijspersoneel van de eilanden en Europees Nederland. Uitwisseling van ervaringen met leraren uit Europees Nederland is zeer waardevol, maar vaak van tijdelijke aard. De Staatssecretaris hecht daarom ook veel belang aan het aanbieden van goede lerarenopleidingen in de regio.

Diverse universiteiten en hogescholen in de regio dragen bij aan de inrichting van een duurzame infrastructuur. Dit heeft geleid tot de vorming van samenwerkingsverband «Unicarib», waar onlangs een intentieverklaring voor getekend is. Samen met de Hogeschool Utrecht en de Open Universiteit wordt nu gewerkt aan de uitvoering van dit plan. Inmiddels wordt er al een volwaardige pedagogische opleiding op Bonaire aangeboden. In april 2013 zijn de eerste modulen aangeboden aan zowel kandidaten uit het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs op Sint Eustatius en Bonaire. In januari 2014 zijn de eerste vakmodules van opleidingen voor onbevoegde en onderbevoegde docenten in het voortgezet onderwijs van start gegaan. Dit laatste geldt ook voor Bonaire. In maart 2014 gaat een PABO opleidingstraject van start op Sint Eustatius. De samenwerking van deze instellingen en de inzet van dit programma heeft inmiddels geleid tot het opleiden van zo’n 50 docenten.

Een «train de trainer» programma maakt deel uit van het totale programma rond deze opleidingen.

Verdere voorstellen voor uitwisseling van docenten, alsmede het intensiveren van gerichte on-line activiteiten met betrekking tot kennisdeling en trainingen via internet en social media maken deel uit van deze ontwikkelingen.

De leden van de fractie van D66 vragen naar de harmonisatie van de onderwijssalarissen. Welke harmonisatie is er, met Nederlandse salarissen of van de salarissen in het Caribisch gebied onderling? Waarom is deze harmonisatie gewenst? Wat was het probleem, wat kost het en waar komt dat geld vandaan?

Ten behoeve van de harmonisatie per 1 januari 2012 van de lerarensalarissen binnen Caribisch Nederland is door het ministerie een vergelijking gemaakt van de lerarensalarissen in Caribisch Nederland met de salarissen voor naar zwaarte overeenkomende functies bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) en met de lerarensalarissen op Sint Maarten en op Curaçao. Uit die vergelijking is gebleken dat de lerarensalarissen op Saba en Sint Eustatius laag waren, maar dat de maximumsalarissen voor de leraren op Bonaire binnen de regio voldoende concurrerend zijn. Daarom is voor de harmonisatie van de lerarensalarissen binnen Caribisch Nederland van de lerarenschalen op Bonaire uitgegaan. Ten opzichte van de vergelijkbare ambtelijke bezoldigingsschalen bij de RCN, waren de aanvangssalarissen voor de leraren op Bonaire echter lager en deden de leraren er gemiddeld 19 jaar over om hun maximumsalaris te bereiken, terwijl dit voor de RCN-ambtenaren gemiddeld 10 jaar is. Om het leraarsberoep in Caribisch Nederland aantrekkelijker te maken zijn daarom de aanvangssalarissen voor leraren verbeterd en is het carrièrepatroon ingekort van 19 naar 14 jaar, zodat leraren eerder hun maximumsalaris bereiken.

Deze harmonisatie was nodig omdat de lerarensalarissen binnen Caribisch Nederland sterk uiteen liepen. Op de Bovenwinden lagen de lerarensalarissen aanzienlijk lager dan op Bonaire en was sprake van verouderde bezoldigingsschalen als gevolg waarvan een informele en ondoorzichtige salarispraktijk was ontstaan.

De structurele kosten van de harmonisatie van de lerarensalarissen bedragen $ 1,3 miljoen op jaarbasis. De scholen krijgen de hogere salariskosten gecompenseerd via een verhoging van hun lumpsum bekostiging. Voor deze kosten is dekking gevonden binnen de reguliere onderwijsbegroting.

De leden van de VVD-fractie hechten grote waarde aan het op orde zijn van de onderwijsadministratie. De genoemde leden hechten hier grote waarde aan. Heeft de Staatssecretaris er vertrouwen in dat deze administratie op orde is of komt? Zo ja, waar is dat vertrouwen op gebaseerd? Indien nodig, welke extra inzet wordt door de Staatssecretaris gepleegd om de administratie op orde te krijgen en wat kost deze inzet? Worden de rekeningen in Nederland gecontroleerd, zo vragen deze leden. Ook de leden van de SP-fractie vragen naar de situatie van de schooladministratie.

Er zijn al een aantal verbeteringen van de onderwijsadministraties gerealiseerd. Alle scholen werken inmiddels met een begrotingscyclus waarbij de school per kwartaal of per maand actueel inzicht heeft in de financiën. Daarnaast zijn alle scholen in het primair onderwijs overgestapt op Parnassys en zijn de medewerkers getraind in het werken met dit leerlingvolgsysteem. Het voortgezet onderwijs werkt met Magister. Beide systemen dragen bij aan een inzichtelijke onderwijsadministratie. In het verleden was er vaak onvoldoende inzicht in de leerlingaantallen op de school. De jaarlijkse leerlingtelling verloopt inmiddels goed en tijdig.

Om de onderwijsadministraties volledig op orde te brengen is er echter nog meer nodig. De scholen zijn in korte tijd overgegaan van een declaratiestelsel naar een lumpsumsystematiek. Mede om deze reden verloopt het opstellen en indienen van de jaarrekeningen in de praktijk nog moeizaam. Op dit moment zijn van 3 scholen de jaarrekeningen over 2012 nog niet ontvangen. De Staatssecretaris heeft deze scholen hierover aangeschreven. In het primair onderwijs ondersteunt de bestuurscoach de scholen bij het op orde krijgen van hun onderwijsadministratie. De Staatssecretaris zal mede op basis van de ervaringen met het opstellen van de jaarrekeningen over 2013 beoordelen of de scholen daarmee voldoende toegerust zijn, of dat aanvullende maatregelen nodig zijn.

De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over het gegeven dat veel leraren onbevoegd zijn en blijven. Leraren gebruiken ook nog steeds fysiek geweld om leerlingen te corrigeren en hebben te weinig pedagogische vaardigheden, zo blijkt uit de Unicef-rapporten over kinderrechten in Caribisch Nederland die eerder dit jaar verschenen. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze hij met dit probleem omgaat?

De Staatssecretaris vindt het gebruik van fysiek geweld door leraren niet toelaatbaar. Minstens voor een deel vindt dit zijn oorzaak in onvoldoende pedagogische vaardigheden van docenten. Voor alle scholen zijn middelen beschikbaar gesteld voor pedagogisch-didactische scholing. Dit moet ertoe bijdragen dat docenten zich beter toegerust voelen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris mede op grond van dit soort signalen besloten om met ingang van het komende schooljaar het wetsartikel dat de klachtenregeling regelt in werking te laten treden.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het mogelijk is dat van de 95 leraren die in 2012–2013 on- of onderbevoegd zouden zijn, er 13 «bij nader inzien» wel bevoegd bleken.

In 2012–2013 waren nog niet alle diplomavergelijkingen en uitkomsten beschikbaar. Als gevolg hiervan bleken later van de 95 leraren er alsnog 13 wel bevoegd te zijn.

De leden van de D66-fractie lezen dat om het doel te halen er veel wordt gevraagd van schoolbestuurders, schoolleiders, leraren, ouders en leerlingen. Zij missen hierbij de rol van de Rijksoverheid. Welke verantwoordelijkheid ligt er bij de Staatssecretaris? Wat is zijn inzet om bij te dragen aan het halen van de ambitie, zo vragen deze leden.

In de Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland zijn de verantwoordelijkheden van alle betrokkenen bij het onderwijs, dus ook van de Rijksoverheid, vastgelegd. Het Ministerie van OCW ondersteunt de scholen onder meer via de inzet van schoolcoaches, bestuurscoaches en docentcoaches, maar ook via de inzet van de afdeling OCW bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN/OCW). Daarnaast heeft het Ministerie van OCW middelen beschikbaar gesteld voor onder andere de scholing van leraren en het wegwerken van achterstanden op bijvoorbeeld het terrein van de onderwijshuisvesting. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs.

4. Onderwijszorg op maat

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten of het beoogde tijdpad om de onderwijszorg op maat te realiseren, gehaald zal worden.

De eilanden hebben pas recent de overstap gemaakt naar een nieuwe onderwijszorgstructuur. De expertisecentra onderwijszorg zijn sinds augustus 2011 bezig om de scholen hierin bij te staan. De inspectie heeft naar aanleiding van haar laatste kwaliteitsonderzoek (september 2013) geconstateerd dat de basiskwaliteit van de onderwijszorg op dit moment nog onvoldoende op orde is. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de expertisecentra en de scholen. Sinds begin 2014 ondersteunt de bestuurscoach de betrokken partijen ook bij het verbeteren van de kwaliteit van de onderwijszorg. Op basis van de themarapportage van de Inspectie van het Onderwijs zal de Staatssecretaris bezien of verdere stappen wenselijk zijn.

De leden van de D66-fractie vragen naar de bekostiging van het speciaal onderwijs op Bonaire. Er is namelijk geen aanbod van speciaal onderwijs, maar er is wel een school die veel moeilijk of zeer moeilijk lerende kinderen onderwijs biedt, namelijk de Watapana-school. Zij waren voorheen ook een school voor speciaal onderwijs, maar zijn bij de transitie in 2010 een reguliere basisschool geworden. Zij bieden echter nog steeds plek aan leerlingen die voorheen in het speciaal onderwijs werden opgevangen. Voornoemde leden vragen welke gevolgen dit heeft voor de bekostiging van deze leerlingen en de school, en of de huidige bekostiging wel voldoende is om deze leerlingen passend onderwijs te bieden.

Gezien de schaalgrootte van de eilanden van Caribisch Nederland bleek het in aanloop naar de transitie in 2010 niet haalbaar om een zorgstructuur in te richten conform de gedetailleerde systematiek in het Europese deel van Nederland. Om die reden is er geen sprake van scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal basisonderwijs. Het uitgangspunt is dat leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte zoveel mogelijk onderwijs volgen binnen het reguliere onderwijs (eerstelijnszorg). Daarnaast is er per eiland een aanbod van specialistische deskundigheid georganiseerd in de vorm van een expertisecentrum onderwijszorg waarvan scholen voor primair onderwijs, scholen voor voortgezet onderwijs en instellingen voor beroepsonderwijs gebruik kunnen maken (tweedelijns zorg).

Alle basisscholen in Caribisch Nederland ontvangen een toeslag op de bekostiging voor zorg en onderwijsachterstanden. Daarnaast ontvangen de expertisecentra onderwijszorg subsidie voor zorgtaken die samenhangen met onderwijs aan leerlingen, als onderwijsondersteunende activiteiten, het verzorgen van ambulante begeleiding, het verrichten van handelingsgerichte diagnostiek of het geven van advies.

De specifieke omstandigheden van de Watapana-school zijn de Staatssecretaris bekend. Om die reden ontvangt de school sinds augustus 2013 extra middelen om personeel in te zetten met specifieke deskundigheid voor de ondersteuning van zorgleerlingen.

5. Aantrekkelijk beroepsonderwijs

De leden van de PvdA-fractie constateren dat over samenwerking met Aruba, Curaçao en Sint Maarten niets in de brief staat. Wat doet de Nederlandse regering om ervoor te zorgen dat ook op Sint Maarten en andere naburige eilanden geïnvesteerd wordt in het mbo, zodat minder jongeren vanuit de BES-eilanden naar Nederland komen? Deelt de Staatssecretaris de mening dat jongeren van de eilanden beter op naburige eilanden vervolgonderwijs kunnen volgen dan in het verre Europees Nederland? De gebruikte techniek, materialen en dergelijke zullen dan beter aansluiten bij hun latere werkzame leven, als zij op de eilanden wensen te blijven. Is de Staatssecretaris bereid in kaart te brengen op welke wijze de aansluiting tussen enerzijds onderwijs op de BES-eilanden en anderzijds onderwijs in de drie landen van het Koninkrijk in het Caribisch gebied kan worden verbeterd, zo vragen zij.

De regering zoekt actief de samenwerking met Aruba, Curaçao en Sint Maarten op de OCW-beleidsterreinen. In het generieke samenwerkingsprotocol dat de vier landen in het Koninkrijk daartoe met elkaar hebben afgesloten, is vastgelegd dat de landen de benodigde inzet plegen om ervoor te zorgen dat iedere inwoner van het Koninkrijk- zonder onnodige obstakels – het onderwijspad kan volgen dat hij of zij voor ogen heeft. Aan die afspraak ligt ten grondslag dat Aruba, Curaçao en Sint Maarten voor wat betreft vervolgonderwijs al sinds jaar en dag aanvullende voorzieningen bieden voor inwoners van Caribisch Nederland en dat in Nederland aanvullende voorzieningen te vinden zijn voor de inwoners van het Caribisch deel van het Koninkrijk.

Versterking van het beroepsonderwijs in Curaçao, Aruba en Sint Maarten draagt bij aan de mogelijkheden om vervolgonderwijs in het Caribisch deel van het Koninkrijk te volgen, zowel voor inwoners van Curaçao, Aruba en Sint Maarten als ook voor de inwoners van Caribisch Nederland. Een goede aansluiting in het Koninkrijk bevordert tevens het succes in geval van doorstroom naar Europees Nederland en voorkomt hier voortijdig schoolverlaten. Met Aruba is afgesproken om in dit studiejaar een aanvang te maken met het uitwisselen van kennis en ervaring over de wijze waarop het beroepsonderwijs is ingericht. Tevens is bevorderd dat Nederlandse instellingen contact leggen met instellingen op Aruba om het aanbod aan beroepsonderwijs aldaar te verbreden. Aan Sint Maarten is ondersteuning geboden om – in samenspraak met betrokkenen uit Caribisch Nederland, Curaçao en Aruba – te komen tot ontwikkeling van beroepsonderwijs dat zowel aansluit op de behoeften van de lokale arbeidsmarkt als mogelijkheden biedt voor vervolgonderwijs in de rest van het Koninkrijk. Tevens wordt ondersteuning geboden bij de inrichting van een kopopleiding aan de University of St. Martin voor docenten die in het Sint Maartense beroepsonderwijs les geven zonder de daarvoor benodigde pedagogisch didactische vaardigheden. Met Curaçao zijn recentelijk afspraken gemaakt om te investeren in de inrichting van het beroepsonderwijs. Daarmee worden de uitbreiding en verbetering van de beroepsopleidingen gestart, worden kwaliteitseisen voor de beroepspraktijkvorming ontwikkeld en wordt een verkenning gedaan naar de inrichting van «vakcolleges». Extra aandacht is er voor de sectoren techniek en hospitality.

Voor jongeren uit Bonaire, Sint Eustatius of Saba die hun werkzame leven in het Caribisch deel van het Koninkrijk willen doorbrengen of aanvangen, zal een vervolgopleiding in een van de andere landen van het Koninkrijk in veel gevallen inderdaad een goede voorbereiding zijn, ook bijvoorbeeld omdat zij de beroepspraktijkvorming in een vergelijkbare werkomgeving kunnen volgen. Dit en het bredere aanbod zijn redenen geweest om jongeren uit Caribisch Nederland de mogelijkheid te bieden om met ondersteuning op grond van de Wet studiefinanciering BES in de andere landen van het Koninkrijk een vervolgopleiding in het beroepsonderwijs te laten volgen. Er zijn de Staatssecretaris geen knelpunten bekend in de aansluiting tussen het onderwijs in Caribisch Nederland en vervolgonderwijs in de andere landen van het Koninkrijk en hij ziet dan ook geen aanleiding om onderzoek te doen naar de verbetering van die aansluiting. Uit het voorgaande moge echter blijken dat de regering aandacht heeft voor het (beroeps-) onderwijs in de andere landen van het Koninkrijk.

6. Randvoorwaarden op orde

De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris specifieker kan aangeven waarom schooltoezicht en -administratie problematisch blijft.

In aanvulling op wat eerder is opgemerkt over de schooladministratie, wijst de Staatssecretaris erop dat het schooltoezicht plaatsvindt door de Inspectie van het Onderwijs. Alle scholen in Caribisch Nederland worden in dat kader twee keer per jaar bezocht. De bevindingen worden neergelegd in rapportages per school die één keer per jaar worden opgesteld en openbaar gemaakt.

Ook vragen de leden in hoeverre de overdracht van de buitenonderhoudgelden (motie-Haersma Buma)14 van invloed is op het onderhoud van schoolgebouwen op de BES-eilanden.

De overdracht van buitenonderhoudgelden heeft alleen betrekking op het primair onderwijs. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen openbaar lichaam en bevoegd gezag in de Wet primair onderwijs BES is, behoudens overgangsrecht, gelijk aan de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en bevoegd gezag in de WPO. Voor de WPO BES zal nog niet worden onderhandeld over het bedrag dat moet worden overgeheveld van het BES-fonds naar de lumpsum. Dat zal gebeuren als het overgangsrecht van artikel 167a van de WPO BES afloopt. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat de overheveling van taak en budget voor aanpassingen in onderwijshuisvesting van gemeente naar school regelt (kamerstukken 33 663, nr. 3) is hier aandacht aan besteed.

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over de bekostiging. Zij menen dat de bekostiging van scholen in Caribisch Nederland niet vergelijkbaar is met de bekostiging van scholen in het Europese deel van Nederland. Dit ligt met name in de uitdagingen die er zijn met betrekking tot het grote aantal leerlingen dat thuis een andere taal leert dan op school en het grote aantal zorgleerlingen, maar ook in bijvoorbeeld andere kosten waar het gaat om personeel en materiele instandhouding. Ook zijn er op bepaalde scholen noodgedwongen kleinere groepen, omdat de populatie nou eenmaal kleiner is. Voor de genoemde leden is niet duidelijk hoe de bekostiging van het onderwijs in Caribisch Nederland is opgebouwd, en hierdoor is het lastig in te schatten of de bekostiging in lijn ligt met de kosten die werkelijk worden gemaakt en nodig zijn om het onderwijs verder te verbeteren. Kan de Staatssecretaris duidelijk maken hoe de bekostiging van het onderwijs in Caribisch Nederland is opgebouwd, waar specifiek de verschillen liggen met de bekostiging van scholen in het Europees deel van Nederland, en welke extra bekostiging er beschikbaar is om de taal- en zorgproblematiek blijvend aan te pakken?

De genoemde leden vragen of de Staatssecretaris voorts kan aangeven wat de bekostiging per leerling is vanaf 2010.

De Staatssecretaris geeft aan dat de rekenregels die in het primair onderwijs worden gehanteerd bij het vaststellen van de bekostiging voor personeelskosten, zijn gebaseerd op een vereenvoudigde versie van de regels zoals die in het Europese deel van Nederland voor deze sector gelden. Het gaat om een bedrag per leerling waarbij de middelen niet zijn geoormerkt (lumpsum).

Bij deze vereenvoudigde rekenregels wordt bijvoorbeeld niet gewerkt met een fte onderbouwing en gewogen gemiddelde leeftijd (GGL). Daarnaast is er geen verschil in bekostiging voor onder- en bovenbouw. De bedragen die in de rekenregels worden gehanteerd zijn gebaseerd op de bedragen die gelden in het Europese deel van Nederland, vermenigvuldigd met een budgetfactor. Op deze manier wordt rekening gehouden met het afwijkende prijspeil op de eilanden.

Het bedrag per leerling is inmiddels een aantal keer verhoogd om rekening te houden met specifieke omstandigheden. Het bedrag is opgehoogd om te voorkomen dat er financiële problemen ontstonden door onvolkomenheden in de optekening van de kosten in 2009 en vanwege de toekenning van bijzondere bekostiging in verband met bijzondere omstandigheden. Daarnaast moest rekening gehouden worden met nieuwe arbeidsvoorwaardelijke afspraken in de arbeidsvoorwaardenovereenkomst CN 2012.

Bovenop het (aangepaste) bedrag per leerling ontvangen scholen in het primair onderwijs aanvullende bekostiging voor (zeer) kleine scholen, schoolleiding, zorg voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte en de bestrijding van onderwijsachterstanden. Daarnaast ontvangen de scholen aanvullende bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid om tegemoet te komen aan de specifieke arbeidsmartkproblematiek waar de schoolbesturen op de eilanden mee te maken hebben.

Ten aanzien van de bekostiging voor materiële instandhouding wordt voor de basisscholen in Caribisch Nederland niet gewerkt met de programma’s van eisen die in het Europese deel van Nederland worden gehanteerd. Deze programma’s zijn tot stand gekomen op basis van jarenlang onderzoek naar de factoren die de kosten in de praktijk beïnvloeden. Omdat dergelijk onderzoek niet voorhanden is voor de eilanden, is gekozen voor een vereenvoudigde systematiek.

De bekostiging voor de materiële instandhouding van de scholen heeft betrekking op onderhoud, energie- en waterverbruik, middelen (o.a. lesmateriaal), de post administratie, beheer en bestuur, schoonmaak en publiekrechtelijke heffingen (met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende zaken). De bekostiging omvat een vergoedingsbedrag per school en per leerling. De bekostiging wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld waarbij (indien de situatie van de rijkskas dat toelaat) rekening wordt gehouden met prijsontwikkelingen.

In aanvulling op de reguliere bekostiging hebben de basisscholen in 2012 en 2013 bijzondere bekostiging ontvangen in verband met de uitvoering van hun onderwijsverbeterplannen. Deze incidentele middelen zijn bedoeld om een verbeterslag te maken ten aanzien van de onderwijskwaliteit.

Voor het voortgezet onderwijs is een andere benadering gekozen dan voor het primair onderwijs, passend bij de zeer verschillende uitgangssituaties van de 3 VO scholen.

De huidige bekostiging van de 3 scholen voor voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland is gebaseerd op een onderzoek in 2009 door de Accountantsdienst, bureau Berenschot en aanvullende gegevens van de scholen. Dit onderzoek is de basis geweest voor het vaststellen van een totaalbedrag. Eind 2010 is op basis van deze gegevens de bekostiging voor 2011, 2012 en 2013 vastgesteld. Deze bekostiging berust niet op de bekostigingssystematiek voor Nederlandse scholen. Dit bedrag is de afgelopen jaren opgehoogd bij leerlingstijging. Al begin 2011 gaven de scholen aan niet uit te komen met de vastgestelde bekostiging en is incidenteel de bekostiging verhoogd.

Behalve de bekostiging voor de reguliere uitgaven wordt de bekostiging aangevuld met tijdelijke bekostiging met name voor het leraren beleid, de verbeterplannen voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en aanvullende bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid om tegemoet te komen aan de specifieke arbeidsmarktproblematiek waar de schoolbesturen op de eilanden mee te maken hebben.

Voornemen is om op basis van de jaarrekeningen 2011 t/m 2013 te komen tot een solide structurele bekostiging, die toereikend is voor het geven van goed onderwijs, uitgaande van een doelmatige en sobere inrichting van het onderwijs, die recht doet aan de eilandspecifieke eisen en te verzekeren dat het bekostigingsniveau van de scholen voor voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland voldoende zal zijn.

Tenslotte geldt dat, in afwijking van Europees Nederland, het ministerie een aanzienlijk deel betaalt van de renovatie en nieuwbouw van de onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland om de geconstateerde achterstanden weg te werken Het andere deel van de kosten wordt betaald door de openbaar lichamen.

Daarnaast ontvangen de expertisecentra onderwijszorg subsidie voor zorgtaken die samenhangen met onderwijs aan leerlingen, als onderwijsondersteunende activiteiten, het verzorgen van ambulante begeleiding, het verrichten van handelingsgerichte diagnostiek of het geven van advies. Naar aanleiding van signalen van de eilanden is in 2013 de subsidie voor deze expertisecentra aanzienlijk verhoogd.

Bekostiging per leerling in het primair onderwijs in euro’s

EILAND

per leerling 2011

per leerling 2012

per leerling 2013

Bonaire

3.045

3.367

3.846

Saba

3.585

5.555

6.212

St. Eustatius

3.763

4.773

5.295

Het verschil in het bedrag per leerling tussen de eilanden wordt verklaard door de kleine schaal van de scholen op de Bovenwinden en het daarmee samenhangende effect van de werking van de kleine-scholen-toeslag. Het verschil is sinds het schooljaar 2011–2012 toegenomen als gevolg van de bekostigingstoeslagen die de scholen vanaf dat jaar hebben gekregen voor het harmoniseren van de salarisschalen. Deze toeslag is op Bonaire lager omdat daar de salarissen al dichter bij het harmonisatieniveau zaten dan op de Bovenwinden.

Bekostiging per leerling in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs in euro’s

EILAND

per leerling 2011

per leerling 2012

per leerling 2013

Bonaire

7.607

6.474

7.250

Saba

14.331

15.302

15.364

St. Eustatius

10.744

10.571

10.750

Voor het voortgezet onderwijs is het bekostigingsniveau van het jaar 2010 als uitgangspunt gehanteerd. Het verschil in bedrag per leerling tussen de eilanden is een gevolg van de schaalverschillen tussen de scholen. Het effect van deze verschillen wordt versterkt door het feit dat het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs meerdere richtingen respectievelijk opleidingen op verschillende niveaus kennen, waardoor vaker met (zeer) kleine klassen wordt gewerkt.

Bij de vaststelling van de structurele hoogte van de lumpsum zal de Staatssecretaris bezien in welke mate de geconstateerde verschillen voor zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs gerechtvaardigd zijn.

Het bedrag per leerling in 2010 is niet bekend, want in 2010 zijn de kosten nog betaald door de eilandbesturen. De daarover bekende gegevens bleken onvolledig.

De leden van de D66 fractie delen de wens van de Staatssecretaris om de Scholengemeenschap Bonaire weer financieel gezond te maken. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat de bekostiging toereikend is, zo menen deze leden. Als zij de brief van de Staatssecretaris lezen, krijgen zij echter de indruk dat het voornaamste doel is om de uitgaven binnen een vastgesteld budgettair kader te brengen. Het is voor deze leden echter onduidelijk of dit budgettaire kader wel in de pas loopt met de ambities met betrekking tot het op orde brengen van de basiskwaliteit van onderwijs. Deze leden zouden er bij de Staatssecretaris op willen aandringen éérst in kaart te brengen welke uitgaven nodig zijn om onderwijs te bieden dat aansluit bij de genoemde ambities, rekening houdend met het grote aantal zorgleerlingen, de taalproblematiek en de werkelijke kosten voor personeel en materieel. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid, zo willen deze leden weten.

De Staatssecretaris is voornemens om op basis van de jaarrekeningen 2011 t/m 2013 te komen tot een solide structurele bekostiging, waarin recht wordt gedaan aan 1. de onderwijskwaliteit, 2. adequaat financieel beheer en 3. bestuurskracht en die vereist is voor het geven van goed onderwijs, uitgaande van een doelmatige en sobere inrichting van het onderwijs, die recht doet aan de eiland specifieke eisen en te verzekeren dat het bekostigingsniveau van de VO scholen in CN voldoende zal zijn.

Over de zorgelijke financiële situatie van de SGB is het ministerie met de school in gesprek.

7. Tot slot

De leden van de SP-fractie herkennen veel van de in de brief genoemde problemen en uitdagingen en kijken om die reden uit naar de themarapportage van de inspectie over onderwijs in Caribisch Nederland.

8. Bijlage bij brief «Evaluatie Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland – 2012/2013»

De leden van de VVD-fractie merken op dat het financiële overzicht per sector de investering tot nu toe laat zien, niet tot en met 2016. Wanneer stopt de stijging van de uitgaven? Kan de Staatssecretaris het overzicht met de komende jaren uitbreiden, en daar heldere doelstellingen aan koppelen zodat het effect van de middelen duidelijk zichtbaar is? De Eerste en Tweede Kamer worden immers alleen op hoofdlijnen geïnformeerd en kunnen op die hoofdlijnen bijsturen. Het lijkt genoemde leden dan ook vanzelfsprekend dat daar een aan geldstromen gekoppelde doelstelling voor gebruikt wordt. Hieraan kan de meting van de voortgang vervolgens gekoppeld worden.

De Staatssecretaris wijst erop dat in 2011 in overleg met de Minister van OCW, de gedeputeerden van onderwijs en de schoolbesturen doelstellingen zijn vastgelegd in de Onderwijsagenda. De komende periode zal de Staatssecretaris deze doelstellingen als uitgangspunt blijven hanteren. Toen enkele jaren geleden de bekostigingssystematiek voor de eilanden is ontwikkeld, was slechts een beperkte hoeveelheid informatie voorhanden. Inmiddels is meer duidelijkheid op dit vlak verkregen en is het noodzakelijk gebleken de bekostiging incidenteel te verhogen.

Zoals hij eerder heeft aangegeven zal op basis van de jaarrekeningen over 2011, 2012 en 2013 en de bevindingen van de inspectie een structureel bekostigingsniveau worden vastgesteld. Op dat moment zal naar verwachting incidentele bijstelling van het bekostigingsniveau dus niet meer nodig zijn.

De leden van deze fractie vragen wat de mening van de staatsecretaris is over de ratio 1 directeur op 3 leraren.

De Staatssecretaris antwoordt dat de gegevens de ratio leraren versus directie en onderwijsondersteunend personeel aangeven. Naast de directeur horen hier ook onderwijsassistenten, administratief personeel, ict-personeel en schoonmakers toe.

De leden van de SP-fractie merken op dat in de evaluatie niet genoemd wordt wat de voortgang is van de aanpak zwangere tienermeisjes. Deze is volgens de oorspronkelijke agenda bedoeld om ook deze meisjes een opleiding af te laten ronden. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom dit niet is opgenomen in de evaluatie én wat de huidige stand van zaken is, zo vragen zij.

De problematiek van de zwangere tienermeisjes wordt in de Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland niet specifiek benoemd, maar heeft natuurlijk wel raakvlakken met het onderwijs. Het probleem speelt het sterkst op Sint Eustatius. Op dat eiland start de stichting MegaD samen met het centrum voor Jeugd en Gezin met de «we can young»-campagne die bedoeld is om meisjes en jonge vrouwen seksueel weerbaarder te maken. Ook voor de beide andere eilanden wordt geld beschikbaar gesteld voor deelname aan de «we can young»-campagne. Het opzetten van beroepsonderwijs op de Bovenwinden vanaf augustus 2013 draagt bij aan het vergroten van de opleidingsmogelijkheden voor de groep jonge moeders.


X Noot
1

BES: Bonaire, St Eustatius, Saba.

X Noot
3

havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs.

X Noot
4

vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs.

X Noot
5

Unicef-rapport: «Koninkrijkskinderen: Kinderrechten op de Nederlandse Cariben»; http://www.unicef.nl/wat-doet-unicef/koninkrijkskinderen/# .

X Noot
6

pabo: pedagogische academie voor het basis onderwijs.

X Noot
7

Kamerstuk 33 000, nr. 12.

X Noot
8

Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 166.

X Noot
10

havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs.

X Noot
11

vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs.

X Noot
12

Unicef-rapport: «Koninkrijkskinderen: Kinderrechten op de Nederlandse Cariben»; http://www.unicef.nl/wat-doet-unicef/koninkrijkskinderen/# .

X Noot
13

pabo: pedagogische academie voor het basis onderwijs.

X Noot
14

Kamerstuk 33 000, nr. 12.

Naar boven