31 532 Voedingsbeleid

Nr. 96 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 februari 2013

Op 6 februari 2013 heb ik met de Commissie Economische Zaken in een algemeen overleg gesproken over het onderwerp voedsel en voedselprijzen. Hierbij was er onvoldoende tijd om alle vragen van de leden van de commissie te kunnen beantwoorden. In deze brief treft u per fractie de antwoorden op de nog niet beantwoorde vragen aan.

Vragen van de fractie van de PvdA

1

Graag een appreciatie van de staatssecretaris over het feit dat de AH wel adverteert met «blozende boeren» in hun winkels, maar toch de prijs met 2% kort.

Antwoord

Op 23 november 2012 heeft de Minister van Economische Zaken een brief aan uw Kamer gestuurd met daarin zijn vervolgstappen op het terrein van oneerlijke handelspraktijken. Hierin heeft hij aangegeven in te zetten op zelfregulering door middel van een gedragscode eerlijke handelspraktijken inclusief een systeem voor geschilbeslechting. De «Principles of Good Practice», afgesproken op Europees niveau, vormen hierbij het uitgangspunt. Hij heeft daarbij twee pilots aangekondigd om deze gedragscode vorm te geven: één in de agrofoodsector en één in de sector mode, textiel en schoenen. Het is goed dat Albert Heijn, als lid van Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL), nu met Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) en Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) constructief samenwerkt om een gedragscode af te spreken en met elkaar te regelen hoe die wordt nageleefd. Uw Kamer heeft ook op 6 februari met de minister hierover gesproken. Hij heeft hierbij, zoals ook in zijn brief1 van november 2012, toegezegd deze vorm van zelfregulering te faciliteren en uw Kamer in september van dit jaar te zullen informeren over de stand van zaken van de pilots.

2

Bij de monitor duurzaam voedsel staat onder duurzaamheid dat we hier rekening houden met milieu, dierwelzijn, en sociale aspecten die verder gaan dan de wettelijke. Daarmee zegt het rapport dat de wettelijke kaders blijkbaar niet duurzaam genoeg zijn. Kunt u aangeven op welk front dat dan knelt?

Antwoord

De wettelijke kaders geven het niveau aan waar de productie en de producten aan moeten voldoen, dat geldt voor voedselveiligheid, milieu, maar ook dierenwelzijneisen. Er is afgelopen jaren echter vanuit de maatschappij steeds meer vraag om aandacht voor dierenwelzijn, milieu en sociale aspecten. Verduurzaming is een proces, waarbij enerzijds de wereldwijde vraag naar kwalitatief goed, veilig en gezond voedsel (en dus naar grondstoffen, water en landbouwgrond) steeds groter wordt en anderzijds de prijs een zeer belangrijk aspect is. Dilemma bij de verduurzaming van voedsel en dus ook van de veehouderij, is dat de burger enerzijds meer eisen stelt aan voedsel maar dat hij als consument vaak nog kiest voor de goedkoopste producten.

Steeds meer bedrijven spelen in op de vraag naar duurzamere producten. De overheid ondersteunt innovaties op dit gebied, onder meer via de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen, en wil dit niet belemmeren door extra wetgeving te creëren.

3

Er is gevraagd om een brief met op een rijtje de stappen die u zet om de positie van de primaire producent te verbeteren (richting NMa o.a.). Daar bent u via de band van de fractie van de SGP op teruggekomen, maar niet is vernomen dat de Kamer die te zetten stappen nu op papier krijgt. Dus ook daar graag een reactie op.

Antwoord

Versterken van de positie van boeren, tuinders en vissers kan langs verschillende wegen. Samenwerken in producentenorganisaties en coöperaties. In ketenverband ontwikkelen van verdienmodellen om duurzame en innovatieve producten te ontwikkelen en succesvol op de markt te brengen. Daarbij speelt een rol wat de ruimte is voor samenwerking met het oog op duurzaamheid binnen de mededingingsregels. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) komt hiervoor op korte termijn met handvatten. Daarnaast is de motie Dijkgraaf/Geurts2 voor beleidsregels voor de NMa aangenomen. Over deze beleidsregels heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer van 2013 te informeren. Daarnaast ben ik met de Regiegroep Duurzame Veehouderij en Agroketens in overleg over het verdienmodel. Aan de SGP heb ik toegezegd dat uw Kamer over het verdienmodel een brief over de (aanpak in) onderdelen van de keten zal ontvangen.

Vragen van de Fractie van de SP

1

Onderschrijft u dat van een financiële instelling met overheidsgeld verwacht mag worden dat zij het geld op een fatsoenlijke, maatschappelijk verantwoorde manier beleggen en dus niet in speculatieve instrumenten als voedselderivaten beleggen of actief aanbieden? Stuurt u hierop? Eerder stopte onder andere één van Amerika’s grootste pensioenfondsen, het California State Teachers» Retirement System, de Deense bank Nordea en de Deutsche Bank al. Pensioenfondsen PNO Media zei op de expert meeting dat het zich had teruggetrokken uit de voedselderivatenbeleggingen omdat die niet winstgevend waren en vanuit dat oogpunt te risicovol waren. Financieel lijkt het makkelijk te kunnen. Onderschrijft u de wenselijkheid van terugtrekken uit voedselderivatenbeleggingen vanwege het risico op hoge voedselprijzen en honger? En bent u bereid dit van financiële instellingen met overheidsgeld te eisen?

Antwoord

Bij alle investeringen van banken en pensioenfondsen zijn afwegingen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) van belang. De verantwoordelijkheid voor de afwegingen ligt bij die financiële instellingen zelf. In de vraag wordt een verband gelegd tussen het beleggen in derivaten van agrarische grondstoffen en een stijging van de voedselprijzen. Wetenschappelijk kan dat verband niet eenduidig gelegd worden. Dit bleek onder meer uit de in maart 2012 aan uw Kamer aangeboden3 studie van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) «Voedselprijzen en speculatie op agrarische termijnmarkten». Dat financiële partijen bewust MVO-afwegingen maken bij het beleggen in derivaten van agrarische grondstoffen, blijkt uit de afwegingen van het aangehaalde Nederlandse pensioenfonds. In de expertbijeenkomst waar ik afgelopen januari het verslag van aan uw kamer stuurde4, heeft deze partij aangegeven dat uit eigen onderzoek bleek dat de investeringen in derivaten van agrarische grondstoffen «maatschappelijk neutraal» zijn.

2

Bent u bereid tot de volgende maatregelen tegen voedselspeculatie:

  • De ESMA krijgt met de herziening van de Markets in Financial Instruments Directive de bevoegdheid om handelsposities te limiteren en zeker niet de beurzen zelf;

  • Geen vluchtwegen of alternatieve arrangementen voor limiteren handelsposities;

  • Laat ook grondstoffenindexfondsen en Exchange traded Funds, Over te Counter derivatenhandel en High Frequency Trading vallen onder de marktmanipulatie en limiteer hun handelsposities.

Antwoord

a) De eerste vraag van de SP-fractie ziet op de bevoegdheid tot het limiteren van handelsposities in grondstoffenderivaten.

De compromistekst van het Markets in Financial Instruments Directive (MiFID), waarover momenteel in de Raad wordt onderhandeld, gaat er van uit dat de nationale toezichthouder bevoegd is om dergelijke positielimieten vast te stellen en toe te passen. De Europese toezichthouder, de European Securities and Markets Authority (ESMA) ontwikkelt de voorschriften («regulatory binding standards») waaraan positielimieten moeten voldoen. Vervolgens worden die voorschriften vastgesteld door de Europese Commissie. Tevens beschikt ESMA over «position management» bevoegdheden, bijvoorbeeld indien de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten en grondstoffenmarkten wordt bedreigd en de nationale toezichthouder ter zake geen of geen adequate maatregelen heeft getroffen. Nederland steunt het hiervoor geschetste compromisvoorstel, onder meer omdat het de bevoegdheid tot het vaststellen en toepassen van positielimieten neerlegt bij de toezichthouder die – anders dan ESMA – rechtstreeks toezicht houdt op de gereguleerde handelsplatformen waarop grondstoffenderivaten worden behandeld. Door deze bevoegdheden neer te leggen bij de nationale toezichthouder is bovendien verzekerd dat op adequate wijze rekening kan worden gehouden met de specifieke kenmerken van de financiële markt in kwestie.

b) Verder wordt de vraag opgeworpen of Nederland maatregelen ondersteunt die geen vluchtwegen of alternatieve arrangementen voor positielimieten toestaat.

Met het begrip «alternatieve arrangementen» wordt gedoeld op de zogenoemde «position management controls». Met behulp van dergelijke controls kan de exploitant van een gereguleerd handelsplatform, waarop grondstoffenderivaten worden verhandeld, de «open interest» in grondstoffenderivaten(contracten) monitoren en kunnen personen worden gedwongen hun posities af te bouwen of geen nieuwe posities aan te gaan. Nederland steunt het voorstel dat deze exploitanten verplicht om position management controls toe te passen, omdat daarmee nog vóórdat positielimieten worden overschreden kan worden ingegrepen. Indien een systeem van position management uitsluitend bestaat uit positielimieten, kan pas worden ingegrepen indien de ongewenste situatie, het overschrijden van positielimiet, zich daadwerkelijk voordoet. Dit terwijl position management controls kunnen bewerkstelligen dat dergelijke ongewenste situaties zich niet of in mindere mate voordoen. Nederland is derhalve voorstander van een systeem van position management waarvan zowel positielimieten als position management controls deel uitmaken.

c) Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie om grondstoffenindexfondsen en exchange traded funds, alsmede over-the-counter-handel in derivaten en high frequency trading onder marktmanipulatie te laten vallen en hun handelsposities te limiteren.

In de brief5 van 18 juli 2012 is uw Kamer reeds meegedeeld dat de Europese regels inzake het voorkomen van marktmisbruik ook gelden voor de handel in of met grondstoffenderivatencontracten die zijn gerelateerd aan grondstoffenindexfondsen en exchange traded funds (ETFs). Voor zover dergelijke derivatencontracten worden verhandeld op een gereguleerd handelsplatform gelden daarvoor de in de MiFID en de Markets in Financial Instruments Regulation (MiFIR) neergelegde regels over positiemanagement.

Met betrekking tot de over-the-counter (OTC) handel in derivaten en high frequency trading (HFT) wordt opgemerkt dat beide legitieme handelsmethoden zijn. Er is geen reden om het uitoefenen van deze handelsmethoden – met betrekking tot grondstoffenderivaten – steeds aan te merken als markmanipulatie. Echter, mocht er bij de uitvoering van deze handelsmethoden sprake zijn van niet-legitiem gedrag dan moet daar uiteraard tegen kunnen worden opgetreden door de ter zake bevoegde autoriteit. Het voorstel van de Europese Commissie van 20 oktober 2011 voor de Verordening marktmisbruik (Market Abuse Regulation: MAR) bevat dan ook specifieke voorschriften met betrekking tot de handel in grondstoffenderivaten en niet-legitieme HFT-technieken.

3

Graag een toelichting op uitvoering van de motie van het lid De Lange, Kamerstuk 31 532, nr. 85. Waar pleit de Nederlandse regering specifiek voor in Brussel: voor positielimieten door de ESMA of landelijke positielimieten? In het laatste geval: dit is toch niet conform motie De Lange, waarin om eenzelfde regime als de VS gevraagd wordt? In de VS worden de positielimieten immers niet op het niveau van de staten bepaald, maar door het centrale CFTC.

Antwoord

Over de door Nederland bij de MiFID/MiFIR raadsonderhandelingen ingenomen standpunten met betrekking tot het onderwerp grondstoffenderivaten heeft de regering uw Kamer in juli en november 2012 eerder geïnformeerd.6 Nederland is – kort samengevat – een voorstander van een systeem van position management voor grondstoffenderivaten(contracten) waarvan positielimieten deel uitmaken.

Op de vraag wie bevoegd zou moeten zijn om die limieten vast te stellen en toe te passen, de nationale toezichthouder dan wel ESMA, is hiervoor reeds ingegaan. Die bevoegdheid zou net als in de VS – waar deze is toebedeeld aan de CFTC – moeten liggen bij de toezichthouder die rechtstreeks toezicht houdt op de gereguleerde handelsplatformen waarop grondstoffenderivaten worden verhandeld. In de Europese situatie is dat de nationale toezichthouder.

4

Staat u achter het voorzorgprincipe (zoals eerder ook verwoord door de PVDA fractie), bij twijfel niet inhalen, waar het gaat om enerzijds de belangen van speculanten en anderzijds het belang van het voorkomen van honger in de wereld?

Antwoord

In de vraag wordt een verband gelegd tussen het beleggen in derivaten van agrarische grondstoffen en een stijging van de voedselprijzen. Zoals in het antwoord op de eerste vraag van de fractie van de SP is aangegeven kan dat verband wetenschappelijk niet éénduidig gelegd worden. Op de termijnmarkten zijn financiële partijen noodzakelijk om risico’s efficiënt te kunnen indekken. De financiële partijen nemen het risico over van producenten of verwerkers, die daardoor een tegenpartij vinden voor het risico. Zonder financiële partijen zou het indekken voor prijsveranderingen door producenten en verwerkers minder efficiënt verlopen. Hierdoor stijgen de kosten van de voedselproductie. Een recente studie7 geeft aan dat de efficiëntie (via een lagere risicopremie) de laatste jaren lijkt te zijn toegenomen. Tegelijkertijd acht ik het van groot belang dat de risico’s van extreme prijsvolatiliteit worden verminderd. Dit kan onder andere gebeuren door het recent geïntroduceerde «Agricultural Market Information System» (AMIS) dat wordt beheerd door de FAO. Zoals niet alleen de FAO, maar bijvoorbeeld ook de Wereldbank herhaaldelijk hebben aangegeven, speelt internationale coördinatie immers een belangrijke rol bij het voorkomen van paniekreacties van individuele landen. Ik zal daarbij zelf een actieve rol spelen en dit onderwerp bijvoorbeeld agenderen voor mijn gesprek met directeur-generaal Graziano da Silva van de FAO op 15 maart as.

5

Wilt u inkoopmacht als marktmacht classificeren en aanpakken? Vindt u dat agrariërs meer ruimte moeten kunnen krijgen om zich te organiseren tegenover een veel grotere inkopende partij? Gaat u en de NMa producenten meer ruimte geven om afspraken te maken omtrent duurzaamheid? In Frankrijk bestaat een instituut dat de agrarische prijsvorming en de verdeling van de marges over de keten in de gaten houdt. Nederland heeft ook zo’n instituut hard nodig [is]. Wilt u de mogelijkheden onderzoeken?

Antwoord

Leveranciers aan de detailhandel hebben in antwoord op de schaalvergroting bij de supermarkten ook een consolidatieslag gemaakt. Zo zijn veel levensmiddelenfabrikanten, coöperaties en handelsfirma’s gefuseerd en zijn er producentenorganisaties gevormd die ook weer met elkaar (kunnen) samenwerken. Die mogelijkheden zijn er dus al. Nieuw in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is dat nu in alle deelsectoren producentenorganisaties kunnen worden gevormd.

Over de ruimte voor afspraken met het oog op duurzaamheid heeft uw Kamer de motie Dijkgraaf/Geurts over beleidsregels voor de NMa aangenomen. Die ga ik samen met de minister uitvoeren. Over prijsmonitoring heb ik uw Kamer toegezegd het in voorbereiding zijnde rapport van het LEI toe te sturen met mijn reactie.

6

Graag ook een reactie op de aangehouden motie betreffende de ombudsman. Minister Kamp was positief over een arbiter in zijn brief oneerlijke handelspraktijken.

Antwoord

De minister van Economische Zaken heeft in zijn brief8 van 30 januari aangegeven: «Wel illustreert het voorbeeld van de «adjudicator» in het Verenigd Koninkrijk, dat het bij een gedragscode belangrijk is dat een onafhankelijke instantie wordt ingesteld om een rol te spelen bij geschillen over de toepassing van de gedragscode.» De zin ervoor vermeldt de conclusie van SEO Economisch Onderzoek dat wetgeving in andere landen geen aanknopingspunt vormt voor aanvullende regelgeving in Nederland. De minister duidt dus op een neutrale instantie in het kader van zelfregulering en niet op een door de overheid ingestelde ombudsman. Zoals ook door hem aangegeven in het Algemeen Overleg (On)eerlijke handelspraktijken op 6 februari 2013 met uw Kamer heeft hij aangegeven een neutrale instantie te steunen. Wel dient die in beginsel privaat tot stand te komen, het gaat immers om zelfregulering.

7

De biologische sector denkt in 2025 25% marktaandeel te kunnen bereiken met het juiste stimuleringsbeleid van de overheid. Wilt u met hen overleggen over een ambitieuze groeiagenda en bio-vriendelijk beleid?

Antwoord

Op grond van de Beleidsnota biologische landbouwketen 2008–2011 is gewerkt aan de verdere verzelfstandiging van de biologische sector. Dit heeft geresulteerd in een biologische markt die al jaren een solide groei kent. Zo stegen de consumentenbestedingen aan biologische producten het eerste halfjaar van 2012 weer met 11,8% ten opzichte van dezelfde periode in 2011.

Vanaf 2012 is, zoals in de nota was aangekondigd, het beleid op biologische landbouw door mijn ambtsvoorganger geïntegreerd in algemeen landbouwbeleid. Daarbij is er het Topsectorenbeleid wat als belangrijk onderdeel vraag gestuurd onderzoek heeft; hierop kan door de biologische sector worden aangesloten.

Ook is middels amendement 33 400 XIII nr. 121 € 5 miljoen van het onderzoeksbudget geoormerkt voor biologische landbouw voor de komende vier jaar. Vanzelfsprekend ben ik graag bereid met de biologische sector te overleggen over een ambitieuze groeiagenda.

8

Wat is de ambitie met percentage en jaartal voor het aandeel duurzame voedselconsumptie? Wat is het pro-actieve beleid om dit te bereiken?

Antwoord

EZ werkt aan een verdere verduurzaming van de voedselproductie en -consumptie via het ondersteunen van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij, PPS-en in de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen (gericht op bijvoorbeeld verduurzaming veehouderij en resource efficiency), betrokkenheid bij de Alliantie Verduurzaming Voedsel en informatie aan de consument via het Voedingscentrum Nederland. Verder worden de mogelijkheden voor ondersteuning van vergroening en verduurzaming via het nieuwe GLB bekeken.

In de Visie over duurzame voedselproductie en -consumptie, die ik uw Kamer voor de zomer zal toesturen, zal ik nader ingaan op mijn beleidsdoelstellingen ten aanzien van de verduurzaming van de voedselconsumptie.

9

Hoeveel is het geld voor verduurzaming veehouderij afgenomen ten opzichte van vier jaar geleden. Wat is de doelstelling voor de verduurzaming veehouderij?

Antwoord

Het budget voor duurzame veehouderij bestond in 2009 uit € 13,6 miljoen en in 2013 uit € 8,3 miljoen. De afname ten opzichte van 2009 bedraagt € 5,3 miljoen. Naast dit budget kunnen veehouders gebruik maken van fiscale tegemoetkomingen (MIA/Vamil) wanneer zij voldoen aan de Maatlat duurzame veehouderij. Voor de MIA en Vamil is op de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Milieu in 2013 in totaal € 24 miljoen beschikbaar voor de MIA en € 101 miljoen beschikbaar voor de Vamil. Binnen deze totaalbedragen is geen onderverdeling aangebracht voor de verschillende investeringscategorieën. In het kader van de onderhandelingen over het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zet ik onder andere in op het stimuleren van innovaties en investeringen in integraal duurzame stal- en houderijsystemen met Europese middelen.

De verduurzaming van de veehouderij is erop gericht om op meerdere thema's tegelijk voortgang te boeken zoals dierenwelzijn, diergezondheid en milieu. De sector, maatschappelijke organisaties en overheden werken hiervoor samen binnen de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV). De UDV heeft onder meer ambities voor het sluiten van kringlopen en het realiseren van duurzame grondstofstromen. Op dit moment werkt de UDV aan een nadere invulling van de ambitie dat vanaf 2015 alle nieuw te bouwen stal- en houderijsystemen integraal duurzaam zijn.

10

Graag een reactie op de volgende citaten:

  • Er wordt 20 keer méér maïs of graan verhandeld door financiële spelers dan dat er in werkelijkheid aan maïs of graan is. Die zien nooit een korrel maïs of graan, maar wedden met zoveel geld dat het de werkelijke prijzen van die gewassen opdrijft. Dat is extreem immoreel». Aldus de VN bij monde van Olivier de Schutter.

  • FAO topman Da Silva: «speculatie is inderdaad een belangrijke oorzaak van de heftige prijsschommelingen en hoge prijzen».

  • Padraig Walshe, voorzitter van de Europese boerenorganisatie Copa-Cogeca «Prijzen zouden de economische realiteit moeten reflecteren, niet het overschot aan speculatie. Die extremiteiten in de markt, moeten gereguleerd worden».

  • «De toegenomen aanwezigheid van financiële partijen bij de handel in derivaten van agrarische grondstoffen werd onderstreep door een expert van Unilever. Bij het afdekken van risico op de termijnmarkt wordt nu, naast de positiebepaling van commerciële partijen, door Unilever ook gekeken naar de posities van financiële partijen. Iets wat vroeger niet nodig was.»

Antwoord

De tendens uit de eerste drie aangehaalde citaten is dat er een negatieve invloed wordt gezien van financiële spelers op de termijnmarkt (waar contracten worden verhandeld) op de prijs van de daadwerkelijke agrarische producten. Zoals in het antwoord op de eerste vraag van de fractie van de SP is aangegeven, kan dat verband wetenschappelijk niet eenduidig gelegd worden. Het vierde citaat is vooral een constatering. In de context van de aangehaalde citaten hebben de heer Da Silva en de expert van Unilever aangegeven dat er meer transparantie gewenst is. Ik ondersteun die oproep. Hier wordt ook aan gewerkt. Informatie over de verwachtingen voor de productie van agrarische grondstoffen en beschikbare voorraden kan verbeteren door het verder ontwikkelen van het «Agricultural Market Information System» (AMIS). Met betrekking tot inzicht in de handel van derivaten van agrarische grondstoffen zijn voor Europa de aanpassingen van de MiFID en MiFIR van belang. De voorziene aanpassingen zijn erop gericht meer transparantie over bijvoorbeeld ingenomen posities te geven. Verder zijn er voor derivaten van agrarische grondstoffen aanpassingen voorzien in de controle, het toezicht en de mogelijkheden om in te grijpen bij de handel. De verschillende aanpassingen moeten bijdragen aan het goed en efficiënt verlopen van de handel in derivaten van agrarische grondstoffen.

Vragen van de fractie van de ChristenUnie

1

Het sluiten van regionale kringlopen (West-Europa). Het dreigende tekort aan grondstoffen, in het bijzonder fosfaat, en de grootschalige import van soja zijn op termijn niet vol te houden. Het is belangrijk in Europees verband te komen tot een strategie die hierop inspeelt. Bent u dit met mij eens en gaat u stappen ondernemen in deze richting?

Antwoord

Dit kabinet streeft naar een circulaire economie en een duurzaam gebruik van grondstoffen. Fosfaat heeft daarbij speciale aandacht van dit Kabinet. Samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu werk ik aan de uitwerking van het ketenakkoord Fosfaat, dat in 2011 is gesloten tussen 20 Nederlandse partijen uit bedrijfsleven, wetenschap, overheid en maatschappelijke instellingen. Het doel is om binnen twee jaar een (Europese) markt te creëren voor gerecycled fosfaat. Ik streef ernaar om u binnen een maand een aparte brief te sturen waarin de voortgang van dit akkoord beschreven staat.

De Europese Commissie werkt aan het «Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa». Fosfaat is als belangrijke grondstof hierin genoemd en de Commissie zal naar verwachting binnenkort een Groenboek Fosfaat uitbrengen. De Commissie heeft daarbij aangegeven dat verder onderzoek nodig is om te identificeren hoe verbeteringen van de problematiek van de meststoffen, voedselproductie en bioafval onze afhankelijkheid van ontgonnen fosfaat kan verminderen. Hierop aansluitend wordt in het kader van het ketenakkoord Fosfaat op 6 en 7 maart a.s. in Brussel door het Nutriënten Platform de «European Sustainable Phosphorus Conference» (ESPC 2013) georganiseerd met als tweeledig doel: meer bewustwording in Europa met betrekking tot de kwetsbaarheid van de Europese economie en breed draagvlak creëren voor een Europese markt voor gerecycled fosfaat.

De import van onder andere soja als diervoer krijgt ook in Nederland veel aandacht. Met het oog op het verkleinen en sluiten van de voer-mest kringlopen onderzoekt de veevoerindustrie de mogelijkheden om meer eiwithoudende veevoergrondstoffen te betrekken uit Europa en daardoor minder afhankelijk te worden van de invoer van dergelijke grondstoffen uit Zuid-Amerika. De Commissie Van Doorn heeft in dit verband als ambitie dat in 2020 minimaal 50 procent van het eiwitrijke diervoer uit Europa komt. Een belangrijke voorwaarde hierbij is wel dat de eindbalans duurzamer is dan de huidige situatie. Vanuit de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij zullen onder meer Natuur&Milieu, de Nederlandse Vereniging voor Diervoederindustrie en LTO dit de komende twee jaar in beeld brengen binnen de Taskforce Voer-mest Kringlopen. Hierbij wordt nagegaan welke effecten Europese teelt heeft op de klimaatvoetafdruk (Carbon Footprint) en de bodemvruchtbaarheid.

2

Het punt van eenvoudige en eenduidige informatie voor consumenten (etikettering). Komt dat aan bod in de visie op voedselproductie en -consumptie?

Antwoord

Ja.

Vragen van de fractie van de SGP

1

De voedselketen (LTO, CBL, FNLI) werkt aan een vrijwillige gedragscode voor eerlijke handelspraktijken. Wij willen druk op de ketel. Als de pilot niet van de grond komt of de vrijwillige gedragscode onvoldoende is, moet er een verplichte gedragscode, inclusief ombudsman, komen, zoals in het Verenigd Koninkrijk. Wilt u deze stok achter de deur?

Antwoord

Bij de aanpak van de minister van Economische Zaken met pilots in de agrofoodsector en de sector mode, textiel en schoenen wordt uitgegaan van zelfregulering als meest effectieve manier om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan. Het rapport van SEO Economisch Onderzoek, dat de minister op 30 januari aan uw Kamer heeft gestuurd, wijst ook in deze richting. Uit dit rapport blijkt ook dat regelgeving, zoals in andere Europese landen, geen aanknopingspunten biedt voor aanvullende regelgeving in Nederland.

Tegelijkertijd is de Europese Commissie zich een nader standpunt aan het vormen. Zij heeft daarvoor op 31 januari 2013 een groenboek uitgegeven om, in het verlengde van het High Level Forum voor de voedselketen, een beter beeld te vormen van oneerlijke handelspraktijken. In de tweede helft van dit jaar verwacht de Europese Commissie een positie uit te brengen. De zelfregulering, zoals voorgesteld door de minister, moet nu een kans krijgen.

2

Er is proactieve inzet nodig op EU-niveau. Naast de GMO-verordening geldt dat ook voor artikel 101 van het EU-verdrag. De leden 1 (invulling zogenaamde «inherente beperking») en 3 bieden ruimte voor afspraken rond verduurzaming, maar dat wordt nog heel terughoudend ingevuld. Ondanks een evenzeer terughoudende Kamerbrief heeft de staatssecretaris echter toegezegd dat ze de Europese Commissie zal vragen dit mee te nemen in haar rapport over mededinging en landbouwbeleid. Kan ervan uitgegaan worden dat ze in Brussel ook op dit punt een duidelijke eigen visie neerlegt en steun zoekt bij andere lidstaten?

Antwoord

Ja.

3

Er is meer ruimte nodig voor uitwisseling van markt- en prijsinformatie en voor markt- en prijsafspraken in crisissituaties. Wat betreft het eerste liggen kostprijs en productieniveaus van primaire producenten open en bloot, maar is voor primaire producenten de actuele prijsvorming verderop in de keten een black box. Het LEI heeft eerder voorgesteld om via een wettelijk kader duidelijkheid te bieden over de ruimte voor uitwisseling van markt- en prijsinformatie. Wat betreft het tweede kan de EHEC-crisis genoemd worden en de teleurstellende afwijzing van tijdelijke afspraken. Wilt u over beide punten in overleg met sectororganisaties en NMa om te kijken wat de mogelijkheden en gewenste ruimte voor samenwerking zijn?

Antwoord

In het nieuwe rapport over prijsmonitoring van het LEI en mijn reactie daarop die ik uw Kamer heb toegezegd, zal ingegaan worden op het punt van de ruimte voor uitwisseling van prijsinformatie met het oog op het voorkomen van ongewenste effecten. Het gaat dan om het voorkomen van prijsafspraken en afgestemd gedrag die concurrentiebeperkend zijn. In het tweede geval, de EHEC-crisis, was sprake van een kartel dat in 2011 door de Europese Commissie is afgewezen omdat te veel marktmacht zou ontstaan. Overigens biedt de GMO groenten en fruit vergaande mogelijkheden voor samenwerking. De Unie van Producentenorganisaties voor komkommers bundelde bij haar oprichting en goedkeuring in 2009 40% van de komkommerproductie. Ik zet mijzelf in voor het behoud van de GMO groenten en fruit. Ongeacht aanpassingen in de GMO zal een kartel waarbij 100% van de productie via één partij wordt afgezet echter nooit mogelijk worden.

Toezegging

In het AO heb ik toegezegd om u te informeren over de samenstelling van de Regiegroep, bijgaand de namen van de leden:

  • de heer D. van Doorn, voorzitter Regieorgaan Verbond van Den Bosch;

  • de heer H. Alders, leider maatschappelijke dialoog megastallen;

  • de heer C. `t Hart, voorzitter topteam Topsector Agri&Food;

  • de heer H. Huijbers, voorzitter ZLTO;

  • de heer A.J. Maat, voorzitter LTO;

  • de heer H. Swinkels, directeur Corporate Affairs VanDrie Group;

  • de heer L. Hermans, voorzitter topteam Topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen;

  • de heer B.J. Krouwel, voorzitter van het Productschap Pluimvee en Eieren;

  • de heer D. Boer, CEO Ahold;

  • de heer M. Jansen, directeur Centraal Bureau Levensmiddelenhandel.

De staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Kamerstukken II, 2012/13, 31 531, nr. 21.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2012/13, 33 400, nr. 99

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 31 532, nr. 76

X Noot
4

Kamerstukken II 2012/13, 31 532, nr. 93

X Noot
5

Kamerstukken II 2011/12, 31 532, nr. 90.

X Noot
6

Kamerstukken II 2011/12, 31 532, nr. 90, en Kamerstukken II 2012/13, 21 501-07, nr. 971.

X Noot
7

Irwin en Sanders, Journal of Agricultural and Applied Economics augustus 2012 p. 371–396.

X Noot
8

Kamerstukken II 2012/13, 31 531, nr. 22

Naar boven