31 532 Voedingsbeleid

Nr. 112 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 mei 2013

Op 3 april jl. heeft in Uw Kamer een Voortgezet Algemeen Overleg (VAO) over voedsel en voedselprijzen plaatsgevonden (Handelingen II 2012/13, nr. 71, debat over voedsel en voedselprijzen). Tijdens dat VAO heeft het lid Van Gerven twee moties ingediend die zien op de handel in agrarische grondstoffenderivaten («voedselderivaten») (Kamerstuk 31 532, nrs. 103 en 104). De staatssecretaris van Economische Zaken heeft tijdens het VAO toegezegd deze moties te zullen doorgeleiden naar de Minister van Financiën. In afwachting van diens oordeel over de moties van de SP-fractie heeft genoemd lid toegezegd deze te zullen aanhouden. Via deze brief ga ik nader in op de inhoud van de beide moties.

De eerste (aangehouden) motie van het lid Van Gerven verzoekt de regering met ING, ABP, SNS en ABN-Amro in gesprek te treden met als verzoek om in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het voorzorgprincipe, hen ertoe te bewegen zich terug te trekken uit de voedselderivatenmarkt.

Bij brief van 26 februari 2013 is de staatssecretaris van Economische Zaken reeds ingegaan op een – naar aanleiding van het Algemeen Overleg over voedsel en voedselprijzen van 6 februari 2013 (Kamerstuk 31 532, nr. 98) – door de SP-fractie gestelde schriftelijke vraag met gelijke strekking als onderhavige (aangehouden) motie.1 Ik verwijs derhalve naar de inhoud van die brief waarin onder meer wordt overwogen dat er geen eenduidig wetenschappelijk verband kan worden gelegd tussen het beleggen in agrarische grondstoffenderivaten en een stijging van de voedselprijzen en dat financiële partijen bij het beleggen in dergelijke derivaten bewust afwegingen in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen («MVO») maken. In aanvulling hierop merk ik op dat een efficiënte en liquide derivatenmarkt van groot belang is voor de grondstoffenmarkt omdat een dergelijke derivatenmarkt het producenten of verwerkers van grondstoffen mogelijk maakt om zich in te dekken tegen het risico van prijsveranderingen in de grondstoffenmarkt. Een verminderde liquiditeit op de derivatenmarkt maakt het voor producenten of verwerkers van grondstoffen aanzienlijk duurder – en in het uiterste geval onmogelijk – om zich in te dekken tegen dat risico. Het zijn juist instellingen zoals genoemd in onderhavige motie, die voor liquiditeit op de derivatenmarkten zorgen, ondanks de tegenpartijrisico’s die voortvloeien uit (grondstoffen)derivatencontracten.

Gelet op het bovenstaande zie ik dan ook geen aanleiding om het gesprek aan te gaan met de in de motie genoemde instellingen teneinde hen er toe te bewegen zich terug te trekken uit de grondstoffenderivatenmarkt en ontraad ik de motie.

De tweede (aangehouden) motie van de SP-fractie ziet op de onderhandelingen in Brussel over de herschikking van de Richtlijn markten voor financiële instrumenten («MiFID») en de nieuwe Verordening markten voor financiële instrumenten («MiFIR»). De Nederlandse regering heeft bij verschillende gelegenheden aan uw Kamer meegedeeld, dat zij uitvoering geeft aan de motie van de leden De Lange en Koopmans.2 Die motie vraagt de Nederlandse regering zich bij de onderhandelingen in te zetten voor een versterking van het MiFID/MiFIR-regime zodat – voor zover hier van belang – de daarin op te nemen voorschriften met betrekking tot (ex ante) positielimieten voor grondstoffenderivaten «niet onder doen» voor de terzake in de Verenigde Staten van Amerika («VS») geldende voorschriften. In zoverre komt de Nederlandse regering (ook) tegemoet aan onderhavige motie van de SP-fractie. Verder wil ik benadrukken dat de in MiFID/MiFIR op te nemen voorschriften met betrekking tot positielimieten tot doel hebben het voorkomen van marktmisbruik en het bevorderen van een ordelijke prijsvorming en afwikkeling van grondstoffenderivaten(contracten).

Bij de in de motie opgenomen zinsnede dat «in de Verenigde Staten de overheid daadwerkelijk (heeft) opgetreden», plaats ik de volgende kanttekening. Het is juist dat in de VS wettelijke voorschriften met betrekking tot positielimieten voor (bepaalde) grondstoffenderivatencontracten zijn vastgesteld.3 Echter, de door de Amerikaanse toezichthouder, de US Commodity Futures Trading Commission («CFTC») vastgestelde maatregel die uitvoering moet geven aan die wettelijke voorschriften, de zogenoemde «Position Limits Rule», is vernietigd («vacated») door de bevoegde Amerikaanse federale rechter.4 De rechter kwam tot dit oordeel omdat – kort samengevat – de CFTC voorafgaand aan het vaststellen van de «Position Limit Rule» niet heeft bepaald dat positielimieten «necessary and appropriate» zijn.5 Als gevolg van deze uitspraak is de implementatie van de op grond van de Dodd-Frank Wall Street Reform and Consumer Protection Act vastgestelde voorschriften met betrekking tot positielimieten voor grondstoffenderivatencontracten opgeschort.

Verder merk ik op dat onderhavige motie van de SP-fractie, kan worden gezien als ondersteuning van beleid, voor zover de motie bepleit dat de bevoegde Europese toezichthouder, de European Securities and Markets Authority («ESMA»), een belangrijke coördinerende rol dient te hebben bij de toepassing van de in MiFID/MiFIR opgenomen regels inzake positielimieten en dat ESMA de regels opstelt waaraan de positielimieten moeten voldoen. Ik ontraad de motie, indien deze tevens bepleit dat de verplichting tot het vaststellen en toepassen van positielimieten zou moeten worden neergelegd bij ESMA. In de hiervoor genoemde brief van 26 februari jl. is Uw Kamer geïnformeerd, dat in de compromistekst van MiFID/MiFIR is opgenomen, dat de nationale toezichthouders van de verschillende lidstaten (en niet ESMA) verplicht zijn dergelijke positielimieten vast te stellen en deze toe te passen. Nederland steunt – net als vrijwel alle andere lidstaten – dit element van de compromistekst omdat daarmee wordt bewerkstelligd dat die verplichting wordt neergelegd bij de toezichthouders die anders dan ESMA rechtstreeks toezicht houden op de gereguleerde handelsplatformen waarop grondstoffenderivaten(contracten) worden verhandeld.

De minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Kamerstuk 31 532, nr. 96, blz. 3 en 5.

X Noot
2

Kamerstuk 31 532, nr. 90, en Kamerstuk 21 501–07, nr. 971.

X Noot
3

Dodd-Frank Wall Street Reform and Consumer Protection Act, Pub. L 111–203, 124, Stat. 1376 (July 21, 2010) («Dodd-Frank Act») en 7 U.S.C.A. § 6a.

X Noot
4

Position Limits for Futures and Swaps, 76 Fed.Reg. 71, 626 (November 18, 2011) («Position Limit Rule»).

X Noot
5

ISDA, et al., Plaintiffs, v US CFTC, Defendant, D. Col., 11-cv-2146 (RLW), September 28, 2012 (zie m.n. blz. 42–43). De CFTC is inmiddels in beroep gekomen tegen deze uitspraak.

Naar boven