31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 339 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 december 2017

Met deze brief informeer ik u over de huidige stand van zaken aangaande de moties en toezeggingen die het mbo betreffen.

Allereerst informeer ik u over de reeds uitgevoerde moties en toezeggingen, waarna ik de nog lopende moties en toezeggingen presenteer.

Moties en toezeggingen die reeds zijn uitgewerkt in chronologische volgorde

– Toezegging cross-over kwalificatie tijdens het plenair debat toelatingsrecht (d.d. 23-06-2016 (Handelingen II 2015/16, nr. 100, item 12)) en motie van het lid Lucas c.s. over VSO ontwerpbesluit experiment cross-over kwalificaties (Kamerstuk 31 524, nr. 284) Kamerstuk 31 288, nr. 520

Met de motie Lucas heeft uw Kamer gevraagd jaarlijks op de hoogte gehouden te worden van de stand van zaken met betrekking tot het experiment cross-over kwalificaties. Tijdens het plenair debat (d.d. 23-06-2016 (Handelingen II 2015/16, nr. 100, item 12)) heeft mijn ambtsvoorganger u toegezegd u voor het einde van het jaar middels deze brief te informeren over de voortgang van dit experiment.

Wat betreft het experiment cross-over kwalificaties zijn er twee aanvraagrondes geweest. In de eerste aanvraagronde zijn er elf cross-over kwalificaties goedgekeurd, in de tweede ronde zijn er momenteel zes aanvragen in behandeling. Daarnaast zijn er nog zes aanvragen in behandeling voor het verzorgen van onderwijs op basis van een bestaande cross-over kwalificatie. Hieruit blijkt dat de tot stand gekomen cross-over kwalificaties ook relevant zijn in andere regio’s. De cross-over kwalificaties die tot op heden zijn aangevraagd hebben veelal raakvlakken met techniek, zoals Zorgtechnicus en Technicus Hout en Restauratie. Instellingen die in het schooljaar 2019/2020 met cross-over opleidingen willen starten, kunnen hiervoor tot uiterlijk 15 september 2018 aanvragen indienen.

Om inzicht te krijgen in de opbrengsten van het experiment zal het NRO de monitoring en evaluatie uitvoeren. Naar verwachting worden de eerste inzichten en ervaringen over (de doelmatigheid van) het experiment eind volgend jaar opgeleverd. Over het mogelijke arbeidsmarktrendement kan dan nog niets worden gezegd, gezien de looptijd van de betrokken opleidingen. Een eerste – tussentijdse – evaluatie is voorzien in 2021.

– Toezegging model-instellingsverklaring n.a.v. Wetsvoorstel aanscherping examencommissies (Kamerstuk 34 402, nr. 6)

Bij de behandeling van het wetsvoorstel aanscherping examencommissies mbo heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd uw Kamer het model instellingsverklaring toe te zenden. Een deelnemer die één of meer onderdelen van de opleiding met goed gevolg heeft afgesloten maar waaraan geen diploma of certificaat kan worden uitgereikt, ontvangt desgevraagd een door de desbetreffende examencommissie af te geven instellingsverklaring. Daarin zijn in elk geval opgenomen de onderdelen die op de datum van beëindiging van de opleiding door de deelnemer met goed gevolg zijn afgesloten en een lijst met examenresultaten.

Zoals besproken tijdens de behandeling van het wetsvoorstel, is er besloten om geen model op te nemen in de regelgeving, maar is de MBO Raad gevraagd om een model op te stellen als handreiking voor de instellingen; deze vindt u in bijlage 11. Instellingen zijn niet verplicht deze handreiking te volgen maar kunnen het model gebruiken om hun eigen instellingsverklaring vorm te geven.

– Toezegging uitkomst pilots «Van opleiding naar werk» tijdens AO Sterk beroepsonderwijs, praktijkleren en passende ondersteuning mbo-studenten d.d. 31-05-2017(Kamerstuk 31 524, nr. 316)

Tijdens het Algemeen Overleg van 31 mei jl. heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer toegezegd u in het najaar te informeren over de uitkomst van de pilots «Van opleiding naar werk».

Negen mbo-instellingen in het project «Van opleiding naar werk» hebben samen met KBA Nijmegen en de MBO Raad gewerkt aan praktisch bruikbare aanpakken en een nieuwe visie op een doorlopende overgang van opleiding naar werk voor mbo-studenten met een beperking.

De pilots bij de negen mbo-instellingen hebben verschillende aanpakken opgeleverd. Deze hebben maatregelen opgenomen die gericht zijn op de intake, voorbereiding op en begeleiding tijdens de stage en daarnaast de uitstroom naar werk. Al deze aanpakken worden opgenomen in een toolbox die eind 2017 beschikbaar wordt gesteld.

Daarnaast vinden de initiatiefnemers dat scholen, overheid en bedrijfsleven een gezamenlijke visie, beleid en aanpak moeten ontwikkelen voor deze studenten. Dat kunnen ze doen in de vorm van de «Transitieroute»: een per student op maat gemaakt plan met afspraken, gericht op het halen van een mbo-diploma en het vinden van duurzaam werk. Het plan start een jaar voor het einde van de opleiding en gaat in op het vinden van een beroepspraktijkvorming(BPV)-plek, de begeleiding daar en het vinden van werk.

Deze Transitieroute is een goede oplossing voor mbo-studenten met een beperking die moeite hebben met het afronden van een opleiding en het vinden van werk. Het is heel goed om te zien dat mbo-instellingen dit initiatief hebben genomen en dat dit zo breed wordt gesteund. Ik roep alle mbo-instellingen dan ook op om het gesprek te voeren met gemeenten en het bedrijfsleven om te kijken hoe ze dit vorm kunnen geven.

– Toezegging over examinering in het buitenland voor mbo, tijdens het AO DUO (d.d. 23-11-2017)

In het AO DUO (23 november 2017) heb ik u toegezegd te onderzoeken of de Wet educatie en beroepsonderwijs kan worden gewijzigd zodat examinering in het buitenland voor het mbo wel mogelijk wordt. Vanwege het territoriale karakter van de Wet educatie en beroepsonderwijs is het niet mogelijk om onderwijs en examinering in het buitenland te verzorgen. Onderwijs en examinering moet namelijk plaatsvinden onder toezicht van de Inspectie van het Onderwijs en in het buitenland heeft de inspectie deze bevoegdheden niet. Het doen van de BPV in het buitenland is wel mogelijk, omdat de beoordeling hiervan in Nederland plaatsvindt (met inbreng van het erkende buitenlandse leerbedrijf). Instellingen kunnen ook op basis van onderwijs en examinering in het buitenland vrijstellingen verlenen.

Als er behoefte in het mbo-veld zou zijn, zou de mogelijkheid kunnen worden gecreëerd om volledige opleidingen in het buitenland te verzorgen, leidend tot Nederlandse diploma’s (waar in het hoger onderwijs momenteel ook aan gewerkt wordt). Hiervoor zal een wetswijziging en een AMvB nodig zijn en moeten er afzonderlijke verdragen worden gesloten met de betreffende landen.

Ik ga met de mbo-sector in gesprek om te bezien of behoefte is aan het creëren van mogelijkheden tot examinering in het buitenland.

– Informeren over stand van zaken beroepspraktijkvorming als onderdeel van de kwaliteitsafspraken

Mijn ambtsvoorganger heeft u onlangs geïnformeerd over de rapportage van MBO in Bedrijf over hun gespreksronde met de mbo-instellingen over de uitvoering van de kwaliteitsplannen (Kamerstuk 31 524, nr. 336). Specifiek voor het thema beroepspraktijkvorming in de kwaliteitsafspraken heeft MBO in Bedrijf een aanvullende rapportage opgeleverd (zie bijlage 2)2. Uit de rapportage blijkt dat de mbo-instellingen vanaf het moment van de publicatie van de beschikkingen voortvarend aan de slag zijn gegaan. Op één na hebben alle mbo-instellingen tenminste bij de beoordeling van de voortgang een voldoende behaald en daarom extra middelen ontvangen. Met nog een vol jaar te gaan verwacht MBO in Bedrijf dat bij de beoordeling in 2018 zal blijken dat sprake is van een succesvol project.

Lopende moties en toezeggingen

– Toezegging uitwerking motie Kwint/Van den Hul tijdens het AO Leven lang Leren (d.d. 21-01-2015 (Kamerstuk 30 012, nr. 51)) en motie van de leden Kwint en van den Hul c.s. over rechten van zwangere studenten (Kamerstuk 31 524, nr. 324)

In de motie Kwint/Van den Hul wordt de regering opgeroepen om het recht op zwangerschapsverlof voor mbo studenten vast te leggen, alsmede de examencommissies opdracht te geven om in geval van studievertraging ten gevolge van een zwangerschap een individueel examenprogramma vast te stellen waarmee de vertraging waar mogelijk kan worden voorkomen.

Voor het kerstreces stuur ik u een brief met een nadere uitwerking van de motie Kwint/Van den Hul inzake de positie van zwangere studenten en studerende moeders. In deze brief ga ik tevens in op het overleg dat ik hierover heb gevoerd met de onderwijsinstellingen en studentenvakbonden.

– Motie van het lid Bisschop c.s. over de afschaffing van de schriftelijke verplichting bij de onderwijsovereenkomst (Kamerstuk 31 524, nr. 320) en motie van het lid Özdil c.s. waarin de regering wordt verzocht het onderzoek de opdracht te geven aanbevelingen te doen voor het versterken van de rechtspositie van studenten (Kamerstuk 31 524, nr. 331),

In het VAO Sterk beroepsonderwijs, praktijkleren en passende ondersteuning mbo-studenten (AO d.d. 31 mei 2017 (Kamerstuk 31 524, nr. 316)) heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd voor het einde van het jaar de Kamer een brief te sturen over het nut en de wenselijkheid van de individuele onderwijsovereenkomst, dit naar aanleiding van het overleg met studenten en instellingen (Handelingen II 2016/17, nr. 94, item 3).

Ik heb met de uitvoering van het onderzoek gewacht op de afronding van de verkenning door de Kenniskring onderwijsrecht beroepsonderwijs van de VU van Amsterdam. Het rapport getiteld «De waarde van de onderwijsovereenkomst in het mbo» is op 30 september jl. gepubliceerd. Het lid Özdil heeft naar aanleiding daarvan vragen aan mij gesteld die met de brief van mijn ambtsvoorganger mijn brief3 d.d. 23 oktober jl. zijn beantwoord.

Bij de verkenning van de VU is de figuur van de schriftelijke onderwijsovereenkomst in het mbo nader bestudeerd. Daarbij is vooral gekeken naar hoe deze overeenkomst tussen student en instelling functioneert en welke waarde er door verschillende betrokkenen aan wordt gehecht. Hoofdconclusie is dat als waardevol wordt ervaren dat de rechtsbetrekking helder is geduid als overeenkomst (anders dan in het funderend onderwijs waar geen consensus bestaat over de aard van die rechtsbetrekking), maar dat het schriftelijk stuk als zodanig weinig toegevoegde waarde heeft: het verdwijnt in de kast en de inhoud komt tijdens het onderwijs niet aan bod. Pas op het moment dat een conflict ontstaat wordt het document erbij gepakt. Tegelijkertijd wordt de schriftelijke onderwijsovereenkomst, die is geformuleerd als bekostigingsvoorwaarde, als een administratieve last ervaren.

De VU-verkenning geeft vooralsnog geen antwoord op de vraag of de vigerende regelgeving met betrekking tot de onderwijsovereenkomst in het mbo kan vervallen zonder dat enerzijds de rechtsbescherming en de positie van de student ten opzichte van de instelling in stand blijven of kan worden versterkt, maar anderzijds de administratieve lasten voor de instelling niet groter zijn dan nodig gelet op de doelstellingen van de wetgever. Om die reden wordt thans een onderzoek gestart dat volgens planning in het voorjaar van 2018 zal worden afgerond.

– Toezegging rapportering macro-doelmatigheid tijdens AO Governance (d.d. 18-02-2016 (Kamerstuk 31 524, nr. 287)) en motie van het lid Lucas c.s. over de bescherming van kleine ROC’s middels een vernieuwd macrodoelmatigheidskader (Kamerstuk 31 524, nr. 291)

In het voorjaar van 2018 kan uw Kamer een brief verwachten waarin ik u zal informeren over de ambitie van het kabinet om de eisen aan het regionaal arbeidsmarktperspectief verder aan te scherpen. Hierbij zullen ook de ervaringen met de commissie macrodoelmatigheid mbo betrokken worden. Tevens zal ik u in deze brief informeren over de uitwerking van de motie Lucas, waarin verzocht wordt om de commissie macrodoelmatigheid als kader mee te geven dat bij gelijke kwaliteit van opleidingen kleine ROC’s hun opleiding kunnen blijven aanbieden.

– Motie van het lid Wiersma c.s. over onderzoek naar daling instroom in de beroepsbegeleidende leerweg (Kamerstuk 31 524, nr. 326)

Het onderzoek naar de daling van het aantal ingevulde beroepsbegeleidende leerweg (BBL)-plekken wordt op dit moment uitgevoerd door het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO). Ik heb het ECBO gevraagd om in het onderzoek te kijken naar beleidsmaatregelen en bekostigingsprikkels die mogelijk van invloed zijn. Het onderzoek en mijn reactie hierop zal ik uw Kamer voor het kerstreces toezenden.

Tevens vroeg de motie mij om een kosten-batenanalyse uit te laten voeren. Ik heb het CPB gevraagd om dit deel van het onderzoek voor haar rekening te nemen. In dit onderzoek zullen de (maatschappelijke) kosten en baten van de BBL in kaart worden gebracht, met specifiek aandacht voor de kosten en baten aan de zijde van de werkgever. Het CPB zal deze analyse in het voorjaar van 2018 aan mij toezenden en ik zal haar vervolgens naar uw Kamer doorgeleiden.

– Toezegging over een stagebeurs voor mbo-docenten, bij de begrotingsbehandeling OCW 2e termijn (d.d. 29-10-2015 (Handelingen II 2015/16, nr. 18, items 4 en 11))

Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens de begrotingsbehandeling OCW aangegeven dat zij verschillende mogelijkheden ziet voor een stagebeurs voor mbo-docenten, zodat er meer kennis over de beroepspraktijk in het klaslokaal komt, via de lerarenbeurs en de scholingsmiddelen uit de cao's.

In het verlengde hiervan wordt samen met de MBO Raad nagegaan in hoeverre er reeds door instellingen ruimte (vanuit scholing) wordt gegeven aan docenten om stage te mogen lopen bij bedrijven. Het onderzoek vindt momenteel plaats vanuit de MBO Raad en de verwachting is dat hierover begin volgend jaar een rapportage plaats vindt. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik u nader informeren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 239.

Naar boven