31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

31 497 Passend onderwijs

Nr. 254 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 oktober 2015

De Tweede Kamer heeft tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 3 september 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 108, item 6) besloten een debat te houden over passend onderwijs en het niet toelaten van aankomend studenten in het mbo. De Staatssecretaris heeft u op 25 september jl. per brief geïnformeerd over enkele actuele zaken rondom passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 177). In deze brief ga ik verder in op het niet toelaten van jongeren in het mbo. Ik informeer u daarnaast over de toezeggingen die ik u heb gedaan over de ouderbetrokkenheid in het mbo en studerende moeders.

Niet toelaten van jongeren in het mbo

Het actualiteitenprogramma Nieuwsuur maakte op 29 juli jl. duidelijk dat er nog steeds signalen zijn dat jongeren niet toegelaten worden in het mbo. Mbo-instellingen hebben de maatschappelijke opdracht om voor studenten goed onderwijs te verzorgen. Jongeren met een beperking moeten daarbij extra ondersteuning krijgen en mogen niet op grond van die beperking worden geweigerd. Daarom heb ik aangegeven signalen van jongeren die niet worden toegelaten te onderzoeken. Hierbij betrek ik ook de MBO Raad en JOB. Het signaal van studenten dat het toelatingsbeleid van mbo-instellingen op dit moment onvoldoende duidelijk is, en dat dit verschilt per instelling, neem ik serieus. Jongeren hebben het recht om te weten waar ze aan toe zijn en welke rechten ze hebben. Ze moeten hun recht ook eenvoudig kunnen halen. Elke onterechte weigering is er wat mij betreft één te veel. Dat heb ik ook gedeeld met de MBO Raad en mbo-instellingen.

Daarom overweeg ik een recht op toelating voor alle jongeren met een vmbo-diploma die naar het mbo overstappen. Met het toelatingsrecht wordt het toelatingsbeleid van mbo-instellingen voorzien van een duidelijk wettelijk kader, op basis waarvan de inspectie toezicht houdt. Zo worden onduidelijke situaties voorkomen en kunnen mbo-instellingen met de aankomende studenten in gesprek gaan over de ondersteuning die ze nodig hebben. Dit verduidelijkt ook het karakter van de intake als instrument om studenten te helpen bij het vinden van een passende plek en niet om studenten te selecteren.

Uit de signalen die me bereiken blijkt dat niet iedere mbo-instelling over een adequate klachtenprocedure beschikt. Het is voor aankomende studenten die vinden dat ze onterecht niet zijn toegelaten tot het mbo niet altijd duidelijk hoe ze daartegen een klacht kunnen indienen. Er zijn verbeteringen doorgevoerd onder meer via de Branchecode goed bestuur in het mbo en de richtlijn voor klachtenbehandeling in het mbo voor de mbo-instellingen (van de MBO Raad en JOB). Maar ook is duidelijk dat verdere verbetering en verankering noodzakelijk is.

Daarom neem ik in mijn wetsvoorstel over de kwaliteitsaspecten in het beroepsonderwijs een verplichting op voor mbo-instellingen om over een adequate klachtenprocedure (klachtenregeling en klachtencommissie) te beschikken. Het klachtrecht voorziet erin dat alle mbo-instellingen (zowel bekostigde als niet-bekostigde instellingen) een klachtenregeling moeten hebben, die ertoe leidt dat klachten van studenten (waaronder ook begrepen aspirant-studenten, dat wil zeggen studenten die aan de desbetreffende instelling onderwijs willen gaan volgen maar nog niet zijn ingeschreven), voormalige studenten, examendeelnemers, het personeel en andere betrokkenen bij het onderwijs of het praktijkdeel van de opleiding over gedragingen van het bevoegd gezag of ten behoeve van de instelling met taken belaste personen behoorlijk behandeld worden. De inwerkingtreding van de wettelijke verankering van het klachtrecht wordt verwacht op 1 augustus 2016. Tot die tijd hou ik de Ombudslijn mbo in stand als vangnet en tweedelijns voorziening. Ik heb de Ombudslijn mbo in 2010 ingesteld (Kamerstuk 31 524, nr. 57), omdat studenten en ouders bij klachten onvoldoende gehoor vonden bij de instellingen. Hiermee bevorder ik dat klachten over het niet toelaten van jongeren tot het mbo in een vroeg stadium door de student en de mbo-instelling worden opgelost.

Ouderbetrokkenheid in het mbo

De positie van ouders van mbo-studenten is helder vastgelegd in wet- en regelgeving en hoeft niet verder te worden uitgebreid. In de wet (Wet educatie en beroepsonderwijs) is voorgeschreven dat er ouderraden kunnen worden ingesteld. Bij agrarische opleidingscentra (aoc's), verticale scholengemeenschappen en voor leerlingen die voortgezet onderwijs volgen dat deel uitmaakt van een mbo-instelling is een ouderraad verplicht. De ouders van een regionaal opleidingscentrum (roc)/vakschool hebben de mogelijkheid om de instelling te verzoeken om een ouderraad. Het bevoegd gezag moet daartoe overgaan als ten minste 25 ouders hiertoe de wens kenbaar maken. Het staat het bevoegd gezag natuurlijk vrij om ook bij een verzoek van een kleiner aantal ouders een ouderraad in te stellen. De bevoegdheden van een ouderraad worden vastgelegd in het medezeggenschapsstatuut. Het is aan het bevoegd gezag en de ouderraad om daarover overeenstemming te bereiken. Op de vaststelling van het medezeggenschapsstatuut heeft de ouderraad instemmingsrecht. Verschillende mbo-instellingen hebben reeds een (niet-verplichte) ouderraad, vanwege het belang van de inbreng en het meedenken van ouders voor de kwaliteit van (de opleidingen/) de mbo-instelling.

Mbo-instellingen hebben reeds de wettelijke verplichting om zorg te dragen voor de voorzieningen die de ouderraden nodig hebben voor de vervulling van hun taak. Het spreekt voor zich dat waar een ouderraad aanwezig is, het bevoegd gezag daaraan ook verantwoording aflegt. Kortom, in de wetgeving is reeds geregeld dat een ouderraad sterker bij de besluitvorming binnen de instelling wordt betrokken en daarop daadwerkelijk invloed kan uitoefenen. Het is nu zaak om als ouderraad daarover het gesprek aan te gaan met de instelling over de ondersteuning, inspraak en andere relevante zaken.

Mbo-instellingen zouden ouders die een ouderraad willen oprichten daarbij moeten ondersteunen en ik zie daar ook veel goede voorbeelden van. Als blijkt dat dit in de praktijk niet gebeurt, en ouders en de mbo-instelling dit probleem niet onderling op weten te lossen, dan ga ik daar graag het gesprek met de betreffende mbo-instelling over aan. Ik onderschrijf de suggestie van Ouders en Onderwijs dat ouders mbo-instellingen goed zouden kunnen adviseren over de communicatie over de extra ondersteuning die mbo-instellingen in het kader van passend onderwijs bieden. Mbo-instellingen zijn verplicht om helder te communiceren over de extra ondersteuning die ze studenten bieden. Het is logisch dat mbo-instellingen hier dan ook het gesprek over aangaan met ouders die hierover mee willen denken. Dat gesprek hoeft niet noodzakelijk met de ouderraad te worden gevoerd, maar zou ook heel goed in een minder formele vorm plaats kunnen vinden, bijvoorbeeld met een klankbordgroep van enkele ouders.

Studerende moeders

In het algemeen overleg over «Een leven lang leren» (Kamerstuk 30 012, nr. 51) heb ik u toegezegd om met de MBO Raad in gesprek te gaan over de knelpunten die studerende moeders ervaren bij het volgen van een mbo-opleiding. Inmiddels heb ik met de MBO Raad overleg gevoerd en in dat overleg is gewisseld dat het onderwijsstelsel instellingen mogelijkheden biedt om onderwijs te verzorgen aan jongeren die behoefte hebben aan extra begeleiding en zorg (zie ook Kamerstuk 24 724, nr. 135). In de praktijk gebeurt dat ook, bijvoorbeeld door het bieden van opvangmogelijkheden (bv. LIFE college, Schiedam of een ontmoetingscentrum voor jonge ouders (bv. het mbo in Friesland) of juist door het onderwijs op afstand aan te bieden (Open Universiteit). Er volgt op korte termijn een overleg met in ieder geval het Steunpunt Studerende Moeders en de MBO Raad om verder over de problematiek van studerende moeders van gedachten te wisselen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven