31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 210 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juli 2014

In mijn brief van 4 maart 2014 (Kamerstuk 31 524, nr. 193), een technische briefing op 5 maart 2014 en het Algemeen Overleg op 12 maart 2014 (Kamerstuk 31 524, nr. 205) heb ik u geïnformeerd over de herziening van de kwalificatiestructuur mbo. In de brief heb ik aangegeven, dat ik eind maart 2014 het evaluatierapport over de bestaande kwalificatiedossiers mbo van ecbo zou ontvangen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in 2011 inzake de invoering van de beroepsgerichte kwalificatiestructuur voor het mbo (Kamerstuk 32 316, nr. 19) is deze evaluatie uw Kamer toegezegd (Handelingen II 2011/12, nr. 79, items 2 en 4 en nr. 81, item 10). Met de aanbieding van bijgaand rapport «Evaluatie kwalificatiedossiers mbo» (zie bijlage)1 en mijn reactie daarop kom ik deze toezegging na.

Tijdens de parlementaire behandeling in 2011 van het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake de beroepsgerichte kwalificatiestructuur heeft de Kamer drie zorgpunten geuit over de vormgeving van de kwalificatiestructuur. De evaluatie van ecbo – uitgevoerd drie jaar na de invoering van het wetsvoorstel – heeft zich op deze drie zorgpunten gericht.

De evaluatie is uitgekomen aan de vooravond van de herziening van de kwalificatiestructuur. Bij de herziene kwalificatiedossiers en de implementatie bij de mbo-scholen worden de conclusies van deze evaluatie meegenomen.

Samenvatting en conclusies

De evaluatie heeft betrekking op de bestaande kwalificatiedossiers van de kwalificatiestructuur mbo en de daarop gebaseerde beroepsopleidingen. Het rapport van ecbo geeft antwoord op drie onderzoeksvragen gebaseerd op de zorgpunten van de Kamer.

 

Onderzoeksvragen

Zorgpunten Kamer

1

Wat is volgens betrokkenen de verhouding tussen kennis, vaardigheden en houding in de kwalificatiedossiers en in de praktijk?

Heeft het element van de houdingsaspecten niet een te zware betekenis gekregen ten opzichte van «kennis» en «vaardigheden»?

2

Wat is in de kwalificatiedossiers volgens betrokkenen de mate van gedetailleerdheid en in hoeverre leidt deze tot een «afvinkcultuur»?

De mogelijke gedetailleerdheid van de kwalificatiestructuur en de daarmee samenhangende «afvinkcultuur».

3

Leidt volgens betrokkenen de kwalificatiestructuur tot een bepaalde didactiek?

De schijnbare onvermijdelijkheid dat deze kwalificatiestructuur ook tot een bepaalde didactiek leidt.

Ad 1 Houding

Uit de evaluatie blijkt dat «houding» (als gevolg van specifiek benoemde competenties) niet een uitzonderlijke plaats inneemt ten opzichte van andere elementen zoals «kennis» en «vaardigheden». Dat geldt voor de kwalificatiedossiers, de opleidingen (die gebaseerd zijn op de kwalificatiedossiers) en de gediplomeerden (die deze opleidingen hebben gevolgd).

Houdingsaspecten zijn lastig te vertalen naar het onderwijs en de examens, maar dit is niet onoverkomelijk. De geuite zorg is weggenomen door de verdere ontwikkeling van de kwalificatiedossiers en van de opleidingen in de afgelopen jaren. Bij een deel van de opleidingen zou naar de mening van opleiders, schoolverlaters en bedrijven meer aandacht kunnen worden besteed aan de vakkennis.

Ad 2 Mate van gedetailleerdheid

Uit de evaluatie blijkt dat in het algemeen sprake is van «een goede mix tussen gedetailleerdheid en globaal». De balans tussen gedetailleerd en globaal beschrijven verschilde tussen kwalificatiedossiers en tussen sectoren, waardoor die «goede mix» niet overal zo werd ervaren. De kenniscomponent is in kwalificatiedossiers minder gedetailleerd beschreven in vergelijking met de eindtermendocumenten. Het kennisaspect is op een hoger aggregatie- of abstractieniveau beschreven. Hoewel de vereiste kennis niet volledig gespecificeerd beschreven staat in een kwalificatiedossier, moet de student wel de benodigde specifieke kennis beheersen om bijvoorbeeld de eveneens in het kwalificatiedossier beschreven kerntaken en werkprocessen goed te kunnen uitvoeren.

Door vrijwel alle betrokkenen die hebben deelgenomen aan de evaluatie wordt herkend dat de kwalificatiedossiers in vergelijking met eindtermendocumenten mbo-scholen meer eigen beleidsruimte geven voor de inhoudelijke inrichting van opleidingen. Als keerzijde wordt (soms) genoemd dat de dossiers minder houvast bieden. Mede door de grotere eigen beleidsruimte van mbo-scholen zijn de verschillen tussen opleidingen toegenomen. Een grotere beleidsruimte vraagt ook meer verantwoording over de invulling ervan. In sommige gevallen wordt melding gemaakt van een toegenomen lastendruk bij leerbedrijven wat kan leiden tot een afvinkcultuur. Ook wordt genoemd dat de waarde van een diploma door de verschillen onduidelijker wordt.

Er lijkt sprake van een positiever oordeel over kwalificatiedossiers en minder verschillen in opleidingen binnen regio’s en sectoren waarin men heeft samengewerkt bij de vereiste vertaalslag van kwalificatiedossiers naar opleidingen. Een meer gezamenlijke, eventueel gestandaardiseerde, invulling levert ook meer transparantie, doelmatigheid en (reeds vooraf geborgde) kwaliteit en minder verantwoordingslast op.

Ad 3 Didactiek

Uit de evaluatie blijkt dat de kwalificatiedossiers niet leiden tot een bepaalde didactiek, maar de ruimte bieden voor diverse manieren van aanpak. Kwalificatiedossiers beschrijven leerdoelen en bevatten geen voorschriften voor onderwijsmethoden. Dat is een eis aan de kwalificatiedossiers, beschreven in het door mij vastgestelde toetsingskader, waarop de onafhankelijke Toetsingskamer de kwalificatiedossiers beoordeelt.

De kwalificatiedossiers beschrijven de leerdoelen c.q. kwalificatie-eisen onder andere in de vorm van competenties (naast kerntaken, werkprocessen, kennis, vaardigheden en prestatie-indicatoren). De term competentiegericht onderwijs (cgo) suggereert een eenduidige didactiek, maar blijkt echter een diffuus begrip. Opleidingen gebaseerd op kwalificatiedossiers moeten inhoudelijk gericht zijn op onder andere de in een dossier aangegeven competenties evenals op de andere bovengenoemde elementen. Competentiegerichtheid zegt iets over de wijze van aanduiding van leerdoelen, maar is niet een specifieke didactiek, zo melden ook betrokkenen uit het veld. Elke school bepaalt zelf de inrichting van opleidingen, waaronder de te hanteren didactiek. De school moet dat doen met inachtneming van de landelijke kaders en zorg dragen voor een zodanige inrichting (het «hoe») dat studenten de landelijk vastgestelde leerdoelen (het «wat») kunnen bereiken en het bijbehorende diploma kunnen behalen. De inrichting van het beroepspraktijkvormende deel van de opleiding komt tot stand in samenspraak met de betreffende leerbedrijven.

Reactie

Het evaluatierapport laat zien dat een aantal zorgpunten bij de experimentele kwalificatiedossiers en daarop gebaseerde experimentele opleidingen inmiddels zijn weggenomen door de verdere ontwikkeling van kwalificatiedossiers en opleidingen. Tevens toont de evaluatie aan dat de aandacht voor vakkennis en de betekenis daarvan voor de verschillende groepen (deelnemers, onderwijs en bedrijfsleven) moet worden vergroot. Ook wijst de evaluatie op de voordelen van samenwerking en standaardisering.

Ik onderstreep het belang van de volgende zaken:

  • Kwalificatiedossiers moeten enerzijds voldoende houvast geven voor de inhoudelijke inrichting van het onderwijs – inclusief de beroepspraktijkvorming en de examinering – en anderzijds voldoende ruimte laten voor de programmering en inrichting van de opleidingen. Dit moet in samenwerking met het (regionale) bedrijfsleven en het hoger beroepsonderwijs.

  • Kennis en vaardigheden moeten vooropstaan bij de beschrijving van de kwalificatie-eisen en er moet een goede balans zijn met de houdingsaspecten voor een beroep.

  • Het civiel effect van – landelijk geldige – diploma’s moet gewaarborgd zijn. Te grote verschillen in opleidingen, met name wat betreft de examinering, kunnen de gelijkwaardigheid van diploma’s onder druk zetten, evenals de transparantie. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 2 juni jl. (Kamerstuk 31 524, nr. 207) ben ik nader ingegaan op de maatregelen om meer gestandaardiseerde examens in het mbo te bewerkstelligen.

Bij de lopende herziening van de kwalificatiestructuur is zo veel mogelijk lering getrokken uit de ervaringen met de vorige verandering van kwalificatiestructuur en de toenmalige start van de daarop gebaseerde opleidingen.

Een nieuwe opbouw in het model kwalificatiedossiers maakt de samenhang binnen kwalificatiedossiers duidelijker. Dezelfde bouwstenen krijgen een betere, eenduidige naamgeving en ze zijn logischer gegroepeerd. In de herziene kwalificatiedossiers komen kennis en vaardigheden meer voorop te staan. Op deze manier zijn kennis en vaardigheden voor de onderwijsinstellingen goed te herkennen en wordt houvast geboden bij het onderwijs en de examinering. Bij alle herziene kwalificatiedossiers vindt er een gebruikerstest plaats met de gebruikers van de dossiers (o.a. docenten, onderwijs- en examenontwikkelaars, leerbedrijven, examenleveranciers). Tevens wordt scholen ondersteuning geboden bij de voorbereiding van de nieuwe opleidingen en wordt samenwerking van scholen bij de voorbereiding gestimuleerd.

Uiteraard zal ik ook ten aanzien van (de implementatie van) de herziene kwalificatiestructuur de vinger aan de pols houden. Voor studiejaar 2014–2015 wil ik een nulmeting plannen, vervolgens een jaarlijkse monitoring en tot slot een eindevaluatie, 5 studiejaren na de implementatiedatum 1 augustus 2016.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven