31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 180 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2013

In het Algemeen Overleg van 6 juni 2013 over macrodoelmatigheid (Kamerstuk 31 524, nr. 178) heb ik uw Kamer een samenhangende reactie toegezegd op het haalbaarheidsonderzoek MBO Colleges van Albeda College en ROC Zadkine en het advies «Slimmer samen» van de commissie Macrodoelmatigheid Amarantis (Kamerstuk 31 524, nr. 177). Hierbij doe ik u deze reactie toekomen. Mijn reactie plaats ik in de context van de uitdagingen waar het middelbaar beroepsonderwijs voor staat.

1 – Onverminderd hoge ambities voor het beroepsonderwijs

Kennis en innovatie zijn en blijven de kern voor het succes van de Nederlandse economie, ongeacht in welke richting de Nederlandse economie zich de komende decennia ontwikkelt; Nederland moet het hebben van slimme, pragmatische toepassingen.1 En juist daarvoor zijn goede vakmensen onontbeerlijk. Veel meer dan in het industriële tijdperk, waarin fabrieksmatige productie vaak het traditionele vakmanschap verving, liggen in een moderne technologische samenleving met haar flexibele arbeidsmarkt, kennis en kunde in elkaars verlengde. In de toekomstige beroepen gaat het niet alleen om vakspecifieke kennis en vaardigheden maar zijn generieke vaardigheden als probleemoplossend vermogen, creativiteit, flexibiliteit en samenwerken ook cruciaal (21st century skills).

Kwalitatief goed beroepsonderwijs is nodig om ondernemende vakmensen op te leiden. Daarom is de belangrijkste boodschap van het Actieplan Focus op Vakmanschap dat het beroepsonderwijs kwalitatief beter en uitdagender moet en beter moet aansluiten op de arbeidsmarkt. Alleen dan zal de beroepsroute vmbo-mbo naar hbo een volwaardig alternatief worden voor het algemeen voortgezet onderwijs. Nog teveel is de beroepsroute een negatieve keuze voor ouders en leerlingen: het risico bestaat dat meer praktisch ingestelde leerlingen voor het algemeen voortgezet onderwijs kiezen, terwijl hun talenten in de beroepsroute beter kunnen worden ontplooid.2Niet alle talenten komen daardoor in het onderwijs tot volle bloei. En dat is wel nodig, zeker in het licht van de grote vervangingsvraag naar vakmensen, bijvoorbeeld die voor techniek3 en de ambachten.4

Beroepsonderwijs moet kwalitatief beter en uitdagender

Met het Actieplan Focus op Vakmanschap is een agenda neergelegd om de onderwijskwaliteit te verbeteren. Dat is nodig, want de kwaliteit in het beroepsonderwijs kan en moet beter. Positief is dat voor het tiende opeenvolgende jaar het aantal jongeren dat de school zonder startkwalificatie verlaat, is afgenomen (Kamerstuk 26 695, nr. 89).5 Nederlandse mbo-studenten zijn ook succesvol geweest tijdens de World Skills in Leipzig (2013). Er werden maar liefst 4 medailles gewonnen waaronder zelfs een gouden medaille door Simone de Meijere.

Schoolverlaters geven echter ook aan dat het onderwijs uitdagender kan. Daarnaast laat het Onderwijsverslag 2011–2012 zien dat de basiskwaliteit ook nog niet bij alle opleidingen op orde is. Van de gediplomeerde schoolverlaters in het mbo vindt ruim een derde dat de opleiding niet van een uitdagend niveau was.6 Met de Wet Doelmatige Leerwegen worden opleidingen intensiever en korter, zodat studenten meer worden uitgedaagd. Onderwijstijd wordt dienend aan kwaliteit. Vanaf 2014 zal er meer ruimte komen om te experimenteren met doorlopende leerroutes van vmbo-mbo. Tot slot: ik ben voornemens met onderwijsinstellingen kwaliteitsafspraken te maken.

Beroepsonderwijs moet beter aansluiten op de arbeidsmarkt

Het beroepsonderwijs moet de vaklieden van de toekomst opleiden. Er zijn in geen geval «pretopleidingen» in het mbo. Wel zijn er grote opleidingen in het mbo die zich gedurende een langere periode kenmerken door een groot aandeel gediplomeerde schoolverlaters zonder werk.7 Dit probleem wordt verergerd door de (oplopende) jeugdwerkloosheid als gevolg van de economisch zware tijd waarin we ons op dit moment bevinden. Werkloosheid aan het begin van de carrière heeft vergaande negatieve gevolgen, niet alleen voor de kans op een baan in de toekomst, maar ook voor gezondheid en welzijn.8 Samen met de minister van SZW zet ik daarom alles op alles om jongeren zo goed mogelijk voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Het programma School-ex, waarbij studenten door onderwijsinstellingen worden begeleid naar opleidingen met een goede kans op werk, is nieuw leven ingeblazen. Voor het schooljaar 2014/2015 komt er een digitale studiebijsluiter beschikbaar, zodat studenten beter het arbeidsmarktperspectief van een opleiding kunnen inschatten. De kwalificatiestructuur op basis waarvan instellingen opleidingen kunnen aanbieden, wordt grondig herzien, zodat deze is uitgerust voor de uitdagingen van de toekomst. Beroepen veranderen immers sneller van karakter en naast vakmanschap zijn vaardigheden zoals probleemoplossend vermogen en samenwerken steeds belangrijker (21st century skills). Tot slot zal uw Kamer in 2014 het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo ontvangen, waarin wordt aangegeven hoe de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt versterkt moet worden (Kamerstuk 31 524, nr. 166).

2 – Onderwijsinstellingen zoeken naar structuur om ambities waar te maken

De komende jaren gaan onderwijsinstellingen aan de slag met de implementatie van de kwaliteitsagenda Focus op Vakmanschap. Voor het waarmaken van de ambities is het nodig dat onderwijsinstellingen samenwerken met partners in de regio en zich dienend opstellen. Dat is nodig om de bredere maatschappelijke opdracht zo goed mogelijk vorm te geven («dienend leiderschap»). Daarvoor moeten instellingen voldoende ruimte hebben.

Onderwijsinstellingen zijn daarbij gehouden aan de kaders van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De WEB is in zekere zin het sluitstuk van ontwikkelingen die meerdere decennia beslaan en waarbij de overheidsverantwoordelijkheid voor beroepsonderwijs steeds verder werd uitgebreid en uiteindelijk in één wet zijn ondergebracht. De samenvoeging van verantwoordelijkheden kreeg institutioneel vorm in de totstandkoming van regionale opleidingen centra (roc). Ruim 500 scholen hebben zich in de jaren negentig tot een netwerk van 50 roc’s omgevormd.9 In de jaren tachtig waren voor het groene onderwijs al agrarische opleidingen centra (aoc) ontstaan. De WEB kent naast roc’s en aoc’s ook vakinstellingen. Aanvankelijk kregen deze vakinstellingen een uitzonderingspositie; inmiddels is hun positie in de wet verankerd. Bij de totstandkoming van de WEB domineerden het perspectief van maatwerk voor de student en arbeidsmarktgerichtheid.10 Later gingen ook bestuurlijke en financiële overwegingen een steeds grotere rol spelen.11

Samenwerking in de regio is nodig voor een goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Dan kan het beste een duurzaam netwerk in stand worden gehouden. Onderwijsinstellingen moeten het bedrijfsleven ook kunnen aanspreken op opleidingen waarvan het arbeidsmarktperspectief goed is, maar waarvoor te weinig stageplekken voorhanden zijn.12 Ook intensievere vormen van samenwerking komen in de eigen regio gemakkelijker tot stand. Zo wordt er bijvoorbeeld intensief samengewerkt in de 14 Centra voor Innovatief Vakmanschap. Daarnaast komt er vanaf 2014 een subsidieregeling beschikbaar voor een regionaal investeringsfonds mbo. Dit investeringsfonds stimuleert publiek-private samenwerking onder de voorwaarde dat dit bijdraagt aan een doelmatige organisatie van het opleidingsaanbod. Conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg over het Techniekpact zal ik uw Kamer in oktober informeren over de contouren van het investeringsfonds.

Ook is samenwerking nodig om de maatschappelijke opdracht voor jongeren in een kwetsbare positie zo goed mogelijk vorm te geven. Het beroepsonderwijs is een belangrijke emancipatiemotor. Samenwerking met partijen in de regio, zoals gemeenten, voorkomt dat een moeilijke groep tussen «wal en schip» valt. In verschillende regio’s wordt dit ook opgepakt. Op de conferentie «Samen voor jongeren» van 28 maart jl. zijn diverse goede voorbeelden van samenwerking tussen regionale partners de revue gepasseerd. Zo wordt in verschillende regio’s al goed samengewerkt bij de ontwikkeling van de entreeopleidingen (o.a. Den Haag, Leeuwarden, Amsterdam) en ook bij het vorm geven van passend onderwijs in het mbo is in verschillende regio’s afstemming en samenwerking ontstaan tussen het voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en gemeenten (o.a. in Leeuwarden, Doetinchem, Nijmegen en Groningen).

Een cultuuromslag van sterke concurrentie om de student naar samenwerking tussen onderwijsinstellingen hoort hier nadrukkelijk bij. In een aantal regio’s is een cultuur dominant geweest waar «groei om te groeien» meer heeft vooropgestaan dan kwaliteitsverbetering en de behoefte aan goed geschoold personeel. Ook het vorig jaar uitgebracht advies van de commissie Amarantis (Onderzoek financiële problematiek Amarantis) wijst hierop en benadrukt dat de autonomie van instellingen verplicht tot samenwerking met andere instellingen, bedrijfsleven en overheden. Vanzelfsprekend wil ik gezonde competitie om de beste te willen zijn in het aanbieden van kwalitatief hoogstaand onderwijs niet ontmoedigen. Concurrentie om, los van geleverde kwaliteit, de grootste te willen zijn vind ik echter ongewenst. Een goed voorbeeld van samenwerking in de regio is die tussen het Noorderpoort College en Alfa College. Deze instellingen hebben met elkaar afspraken gemaakt over uitruil van technische opleidingen, zodat uiteindelijk goed technisch onderwijs in stand kon worden gehouden. Een ander goed voorbeeld is te vinden in de provincie Limburg waar het Arcus College, het Citaverde College, het roc Gilde Opleidingen en het roc Leeuwenborgh in het Strategisch Alliantieoverleg vraagstukken omtrent macrodoelmatigheid gezamenlijk oppakken (Kamerstuk 31 524, nr. 129).13

De samenwerking tussen onderwijsinstellingen kan op velerlei manieren vorm krijgen, via het uitruilen van opleidingen, een convenant of een coöperatie. Binnen de kaders van de WEB is een voordeel van intensieve samenwerking het realiseren van schaalvoordelen door verantwoordelijkheden gezamenlijk op te pakken (denk aan personeel en huisvesting).14 Er zal altijd een vorm van regie nodig zijn om complexe vraagstukken zoals het onderwijs voor jongeren in een kwetsbare positie en de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in regionaal verband vorm te geven.

Voor het herkenbaar organiseren van het onderwijs is het noodzakelijk dat onderwijsbestuurders zich rekenschap geven van de «menselijke maat». Hoewel een grote bestuurlijke schaal beslist geen synoniem is voor kwetsbare kwaliteit, is het risico zeker niet ondenkbeeldig gebleken dat een te grote schaal ook doorwerking heeft op de onderwijskwaliteit. Ik ben ervan overtuigd dat een groter bestuurlijk verband goed te combineren valt met het aanbieden van goed onderwijs. Dit vraagt van bestuurders wel een continue reflectie op de vraag of de menselijke maat voldoende is geborgd. Voorbeelden van onderwijsinstellingen die «klein binnen groot» weten te organiseren zijn ROC Twente, ROC Tilburg en ROC Midden Nederland. Deze onderwijsinstellingen organiseren het onderwijs in sectorale colleges onder de regie van één roc.

In een aantal regio’s is sprake van een intensieve zoektocht naar de meest geschikte structuur. In het oog springend voorbeeld is die van Albeda College en ROC Zadkine (zie bijlage 1 met uitkomst haalbaarheidsonderzoek). Ook het door OCW – op verzoek van betrokken bestuurders – instellen van de commissie Macrodoelmatigheid Amarantis laat zien dat onderwijsinstellingen in deze regio’s van mening zijn dat het beter kan (zie bijlage 1 met hoofdlijn van advies).

De bestuurders van het Albeda College en ROC Zadkine onderzoeken op dit moment de mogelijkheid hun instellingen om te vormen tot gespecialiseerde, zelfstandige mbo-colleges. Ik ga ervan uit zij hierbij de ondernemingsraden, studenten, het bedrijfsleven en de gemeenten betrekken. Zodra de bestuurders een besluit hebben genomen met betrekking tot splitsing zal ik een eventueel voornemen daartoe toetsen vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid op in ieder geval legitimiteit en borging van adequate bedrijfsvoering.

Ik vind het zeer inspirerend dat Albeda College en ROC Zadkine veel nadrukkelijker en zichtbaarder dan voorheen samen willen optrekken. Dit laat zien dat ook binnen een grote stad als Rotterdam de omslag van elkaar beconcurreren naar een intensieve samenwerking kan worden gemaakt. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid wil ik wel alvast duiden op welke wijze ik een vergaande herstructurering resulterend in gespecialiseerde, zelfstandige mbo-colleges wil gaan wegen. Nog los van de wijze waarop een eventuele herstructurering vorm krijgt, zal in elk geval financiële soliditeit een belangrijke voorwaarde zijn. Financiële stabiliteit bij onderwijsinstellingen is noodzakelijk om kwalitatief hoogwaardig onderwijs aan te bieden. De financiële soliditeit is bij sectoraal georganiseerde instellingen relatief kwetsbaar. Een breed opleidingsaanbod maakt het beter mogelijk om fluctuaties in studentenaantallen tussen sectoren en eventuele financiële tegenvallers op te vangen. Voorts vind ik een stevige regie op het onderwijsaanbod in de regio noodzakelijk. Hiermee kunnen vraagstukken over jongeren in een kwetsbare positie, een doelmatige organisatie van het onderwijsaanbod en aansluiting op de vraag vanuit de arbeidsmarkt in samenwerking met de gemeenten op adequate wijze worden opgepakt.

Een breed opleidingsaanbod blijft daarom voor mij een belangrijke pijler van de roc’s.15 Ik ben van mening dat kleine, herkenbare colleges in een regio – een ambitie die ik volledig onderschrijf – ook onder de regie van een roc kan worden gerealiseerd. Instellingen die actief zijn in dezelfde regio kunnen hier gezamenlijk werk van maken door het uitruilen van opleidingen of samen te werken in een coöperatief verband.

Voor het onderwijsaanbod in de regio’s Amsterdam, Utrecht/Amersfoort en Almere zijn de bestuurders van de betrokken onderwijsinstellingen als eerste aan zet om gezamenlijk hun positie te bepalen ten aanzien van het advies van de commissie Macrodoelmatigheid Amarantis (commissie Vermeulen). Door de betrokken bestuurders is gevraagd hen daarbij te ondersteunen. Inmiddels heb ik in samenspraak met de MBO-Raad drs. K. van der Steenhoven gevraagd het proces te begeleiden. Het advies «Slimmer samen» van de commissie Macrodoelmatigheid Amarantis is daarbij het vertrekpunt. In het licht van de uitdagingen waar het beroepsonderwijs in de betrokken regio’s voor staat, doe ik een klemmend beroep op de betrokken bestuurders om een serieus vervolg aan het advies te geven.

3 – MBO Tour: een toekomstbestendig mbo-stelsel

De toekomst vraagt veel van ons beroepsonderwijs. De implementatie van Focus op Vakmanschap zal dan ook met volle kracht moeten worden voortgezet. Dit vraagt veel van bestuurders, leraren en studenten. Ik heb geconstateerd dat het onderwijsveld de implementatie van de maatregelen voortvarend oppakt. Dat sterkt mij in de opvatting dat het beroepsonderwijs een sector is die de schouders eronder weet te zetten.

De komende maanden wil ik met het middelbaar beroepsonderwijsveld en betrokken partners (zoals gemeenten, bedrijfsleven en overige partners in arbeidsmarktregio’s) in gesprek gaan over de vraag of met de agenda Focus op Vakmanschap en de aanscherpingen in het regeerakkoord het beroepsonderwijs voldoende is uitgerust voor de uitdagingen van de toekomst. Ik wil daarbij zelf de volgende vraagstukken centraal stellen:

  • Onderwijs-arbeidsmarkt. Hoe zorgen we ervoor dat het beroepsonderwijs er nog beter in slaagt om gediplomeerden af te leveren waaraan de arbeidsmarkt in de toekomst behoefte heeft? Wat is de verhouding tussen algemene en specifieke vaardigheden als de economische en maatschappelijke ontwikkelingen zich in een steeds groter tempo voltrekken? Wat is daarbij de ideale verhouding tussen het algemeen voortgezet onderwijs en de beroepsgerichte route? Welke rol zou de kwalificatiestructuur in het mbo moeten spelen?

  • Jongeren in een kwetsbare positie. Hoe kan de samenwerking tussen onderwijs en gemeenten het beste worden vorm gegeven om te voorkomen dat een groep jongeren tussen «wal en schip» vallen?

  • Samenwerken en concurreren. Hoe realiseren we een cultuuromslag van concurrentie om de grootste te willen zijn naar samenwerking gericht op kwalitatief hoogstaand en arbeidsmarktgericht beroepsonderwijs? Is er in de WEB voldoende ruimte voor samenwerking en profilering van onderwijsinstellingen?

Als dwarsdoorsnijdend vraagstuk zie ik de uitdaging om de «menselijke maat» van het onderwijsaanbod zo goed mogelijk te organiseren. Dat zou ik bij elk van bovenstaande vraagstukken aan bod willen laten komen.

De komende maanden ga ik op een Mbo-tour in verschillende regio’s in gesprek met studenten, docenten, bestuurders en regionale partijen die betrokken zijn bij het middelbaar beroepsonderwijs. Ik ga dit samen met de regio’s organiseren. Ik streef ernaar uw Kamer begin 2014 te informeren over de uitkomsten hiervan.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

BIJLAGE: HOOFDLIJN HAALBAARHEIDSONDERZOEK MBO-COLLEGES EN HET ADVIES «SLIMMER SAMEN»

Hoofdlijn Haalbaarheidsonderzoek MBO Colleges

In opdracht van de colleges van bestuur van het Albeda College en ROC Zadkine is een onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van omvorming van beide instellingen tot kleinere, gespecialiseerde, zelfstandige MBO-Colleges. Overweging voor dit onderzoek was dat de colleges van bestuur, directeuren, maar vooral ook de externe stakeholders van mening zijn dat het binnen de bestaande roc’s maar beperkt mogelijk is om herkenbaar onderwijs aan te bieden dat snel en slagvaardig kan inspelen op wijzigingen op de arbeidsmarkt. Bovendien is het naar de mening van de Rotterdamse bestuurders vanuit het oogpunt van macrodoelmatigheid niet goed te verantwoorden dat in één regio twee aanbieders een nagenoeg identiek aanbod in de lucht houden. Eind mei 2013 is door de betrokken bestuurders de conclusie uit het haalbaarheidsonderzoek MBO-colleges kenbaar gemaakt. In het onderzoek is vastgesteld dat het kiezen voor zelfstandige MBO-colleges, vergeleken met andere alternatieven, het meest kansrijk en wenselijk is. De herkenbaarheid voor bedrijfsleven en studenten is gediend met MBO-colleges en het komt de kwaliteit van het mbo onderwijs in de Rotterdamse regio ten goede. Voor een definitieve uitspraak over de financiële haalbaarheid van de MBO-Colleges is nog een verdiepingsslag nodig. In het haalbaarheidsonderzoek wordt onderkend dat de vorming van MBO-Colleges een complexe operatie betreft die enkele jaren in beslag gaat nemen. Ten behoeve van de transitie zal daarom een specifieke juridische structuur – te weten een coöperatieve vereniging – worden ingericht. Deze coöperatie wordt weer opgeheven als de vorming van de zelfstandige MBO-Colleges voltooid is. Het haalbaarheidsonderzoek en het voorgenomen besluit van de colleges van bestuur liggen nu voor ter advisering bij de ondernemingsraden en de studentenraden.

Hoofdlijn advies «Slimmer samen»

De betrokken instellingen hebben OCW gevraagd om namens hen als opdrachtgever op te treden van de onafhankelijke Commissie Macrodoelmatigheid Amarantis. Aanleiding was dat in de regio’s Amersfoort, Utrecht en Amsterdam geen goed afgestemd opleidingsaanbod bestond. Dat werd al onderkend bij de opsplitsing van de in financiële moeilijkheden verkerende Amarantis Onderwijsgroep. Er was echter geen sprake van een eenduidige koers. In het advies merkt de commissie op het als opvallend te hebben ervaren dat de bestuurders over en weer andermans aanbod met argusogen volgden: de commissie hoorde vaak kritische verhalen over het aanbod van de ander. Wat de commissie minder aantrof was een lange termijn opvatting over wat men met dit ondernemerschap denkt te bereiken, anders dan het doen voortbestaan van de eigen organisatie. De commissie adviseert de volgende stappen te zetten:

  • Regio Utrecht / Amersfoort. ROC Midden Nederland (Utrecht) en MBO Utrecht vormen zich om tot een nieuw ROC Utrecht dat als enig ROC een breed aanbod verzorgt en dan alleen voor de eigen regio. ROC Midden Nederland (Amersfoort) en MBO Amersfoort vormen zich om tot een nieuw ROC Amersfoort. ROC Midden Nederland, MBO Utrecht en MBO Amersfoort vormen voor de provincie Utrecht 1 techniekcollege, zodat het technische opleidingsaanbod geconcentreerd aangeboden kan worden.

  • Regio Almere. ROC TOP stopt haar opleidingsactiviteiten in Almere, zodat de studenten over kunnen stappen naar ROC Flevoland.

  • Regio Hilversum. ROC van Amsterdam en MBO Utrecht splitsen hun opleidingen in Hilversum af, zodat in de regio Hilversum een nieuw afzonderlijk ROC ontstaat. Als tussenstap is een variant denkbaar waarbij het nieuwe ROC Hilversum onderdeel uitmaakt van een samenwerkingsrelatie met ROC van Amsterdam.

  • Regio Amsterdam. ROC van Amsterdam blijft een breed ROC, maar dan alleen voor de regio Amsterdam. Dit betekent voor ROC van Amsterdam dat de huidige samenwerkingsrelatie met ROC Flevoland zich beperkt tot secundaire processen. ROC TOP wordt een smaller ROC dat doet waar het goed in is (zorg) of kan worden (zakelijke dienstverlening). Ook verkend kan worden of ROC TOP deel kan uitmaken van een samenwerkingsrelatie met ROC van Amsterdam, zodat het onderwijsaanbod in de regio Amsterdam door twee zelfstandige instellingen binnen één (coöperatief) verband wordt verzorgd.

Bij de totstandkoming van de adviesaanvraag is door de betrokken (beoogde) bestuurders onderstreept dat het advies een zwaarwegend karakter heeft waaraan zij gezamenlijk actie zullen verbinden. Tegelijkertijd is door OCW aangegeven dat het advies een zwaarwegend karakter heeft voor haar positiebepaling met betrekking tot de macrodoelmatigheid in deze regio’s.


X Noot
1

CPB, 2010, Waarmee verdient Nederland in 2040 zijn geld? Den Haag. Dit najaar zal de WRR een studie uitbrengen dat een antwoord op deze zelfde vraag tracht te geven.

X Noot
2

Dit begint bij de overgang van het primair onderwijs naar het vmbo. Ouders lijken een keuze voor het vmbo te willen vermijden aangezien dat in hun ogen een negatief imago heeft. Leerlingen in het vmbo zijn zich er zelf sterk van bewust dat het vmbo de laagste vorm van voortgezet onderwijs is. De sleutel voor meer positief en intrinsiek gemotiveerd keuzegedrag ligt mogelijk in de notie van vakmanschap. Vakmanschap kan worden gezien als een onderscheidend kenmerk van het beroepsonderwijs. Het verwijst naar vakkundigheid en het beheersen van een beroep of vak, maar roept tevens associaties op met beroepstrots en beroepseer. SCP, 2013, Vakmanschap, de troef van het mbo, nog te verschijnen.

X Noot
3

ROA, 2011, De Arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016, Maastricht.

X Noot
4

SER, 2013, Handmade in Holland: vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie. Er volgt dit najaar een kabinetsreactie op dit advies.

X Noot
5

De ambitie is maximaal 25.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2016. In 2011–2012 is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters gedaald naar 36.250 op landelijk niveau. Dit zijn voorlopige cijfers. Elk najaar wordt het aantal definitief vastgesteld. Een bijstelling van enkele honderden nieuwe voortijdig schoolverlaters is gebruikelijk.

X Noot
6

ROA, 2013, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012, Maastricht.

X Noot
7

ROA, 2013, Arbeidsmarktrelevantie grote mbo-opleidingen, Maastricht.

X Noot
8

Scarpetta, S., A.Sonnet and Th.Manfredi, 2010, Rising youth employment during the crisis: how to prevent negative long-term consequences on a generation, OECD social, employment and migration papers no. 106.

X Noot
9

Bij de invoering van de WEB en het proces rondom de roc-vorming is de zogenaamde «breedte-eis» gehanteerd. Alleen instellingen die aan de op dat moment in de WEB bepaalde breedte-eis voldeden, kwamen in aanmerking voor bekostiging. De breedte-eis ging ervan uit dat roc’s bestaan uit de onderdelen basiseducatie (al dan niet met vormingswerk), vavo, leerlingewezen en mbo in tenminste drie sectoren.

X Noot
10

Het centrale motief om tot de vorming van regionale opleidingencentra over te gaan wordt gevormd door de behoefte aan maatwerk voor de leerling c.q. de cursist (Kamerstuk 22 300 VIII, nr. 23).

X Noot
11

Onderwijsraad, 2000, Onderwijsbeleid sinds de jaren zeventig. Deel 2: bve sector, Den Haag.

X Noot
12

In oktober 2013 verschijnt een nieuwe Stagebarometer van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) die een geactualiseerd beeld geeft van stages en leerwerkbanen.

X Noot
13

Zie bijlage bij brief «Aanbod mbo-opleidingen» van april 2012. MBO15, 2012, Macrodoelmatigheid als opdracht, Den Haag.

X Noot
14

De WEB bakent de vormgeving en de grenzen van een coöperatie af. Zo mag het algemeen bestuur van de coöperatie niet de algemeen bestuurlijke en financiële kaders voor de instellingen vaststellen die leidend zijn voor de besluitvorming door de afzonderlijke colleges van bestuur. Het algemeen bestuur kan wel voorstellen ontwikkelen die afzonderlijke besluitvorming in de afzonderlijke colleges van bestuur vraagt. Dit hangt samen met de WEB. In de WEB (alsmede lagere regelgeving) worden taken, verplichtingen, bevoegdheden en verantwoordingsverplichtingen bij het bevoegd gezag gelegd. Doordat een specifiek orgaan is aangewezen als bevoegd gezag is er in de WEB geen ruimte om een ander orgaan dan dat College van Bestuur als bevoegd gezag aan te wijzen. Een lid van het College van Bestuur van een instelling kan géén lid zijn van het College van Bestuur van een andere instelling.

X Noot
15

Bij de invoering van de WEB en het proces rondom de roc-vorming is de zogenaamde «breedte-eis» gehanteerd. Alleen instellingen die aan de op dat moment in de WEB bepaalde breedte-eis voldeden, kwamen in aanmerking voor bekostiging. De breedte-eis ging ervan uit dat roc’s bestaan uit de onderdelen basiseducatie (al dan niet met vormingswerk), vavo, leerlingewezen en mbo in tenminste drie sectoren.

Naar boven