26 695 Voortijdig school verlaten

Nr. 89 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 februari 2013

1. Inleiding

We zijn goed op weg in de strijd tegen schooluitval. Het aantal jongeren dat de school verlaat zonder startkwalificatie is in tien jaar gehalveerd: van 5,5% in 2002 naar 2,7% in 2012. Door toewijding en gezamenlijke inspanningen van alle partijen is dit resultaat bereikt.

Ons streven is dat zoveel mogelijk jongeren een startkwalificatie1 behalen. We zetten daarom in op een verdere verlaging van de schooluitval: in 20162 maximaal 25.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters. Deze doelstelling is eerder geformuleerd door het kabinet Rutte I. De uitdaging voor de komende jaren is vasthouden en doorgaan. Succes van jaar op jaar is niet vanzelfsprekend. Maar als alle 39 RMC3-regio’s, 69 instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en alle scholen in het voortgezet onderwijs (vo) zich blijven inspannen en de dalende trend in dit tempo doorzet, is de doelstelling haalbaar.

Investeren in startkwalificaties loont zowel in economisch als in maatschappelijk opzicht.4 Dit geldt voor de jongeren zelf en voor de samenleving als geheel. Mét een startkwalificatie staan jongeren sterker op de arbeidsmarkt. De werkloosheid ligt twee keer lager dan bij jongeren zonder startkwalificatie. De dalende school- uitval draagt bij aan het bestrijden van de de jeugdwerkloosheid. Meer startkwalificaties betekent minder criminaliteit. Voortijdig schoolverlaters zijn vijf keer vaker verdacht van een misdrijf.5 Meer startkwalificaties betekent ook lagere kosten in de zorg. Mensen met alleen basisschool of vmbo hebben hogere zorgkosten.6

Deze brief gaat over de voortgang in de aanpak voortijdig schoolverlaten. We geven een kort historisch overzicht, informeren u over het huidige resultaat en schetsen de aanpak voor de komende jaren.

2. Achtergrond

De uitval is in 2012 gedaald naar 36.250 nieuwe voortijdig schoolverlaters. Dit resultaat is bereikt dankzij een koersvaste aanpak. In 2002 waren er nog 71.000 voortijdig schoolverlaters op basis van de RMC-rapportage. In tien jaar tijd is de uitval gehalveerd.

2.1 Schooluitval gehalveerd sinds 2002, een historisch overzicht

  • In 2000 bleek dat veel gemeenten niet in staat waren een overzicht te geven van hun voortijdig schoolverlaters. Daarom werd ingezet op het onderwijsnummer voor een sluitende registratie. 2005–2006 is het eerste schooljaar waarin de cijfers over de uitval zijn gebaseerd op het Basisregister Onderwijs (bron).

  • In Nederland is in 2003 de nationale doelstelling geformuleerd om het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters tot de helft terug te brengen van 71.000 in 2002 tot 35.000 in 2012. Deze nationale doelstelling is de «vertaling» van de Lissabondoelstelling. In 2006 heeft het kabinet Balkenende III de brief «Aanval op de uitval» naar de Tweede Kamer gestuurd met voorstellen voor invoering van de kwalificatieplicht en versterking van de zorgstructuur.7 De focus van de aanpak lag en ligt nog steeds op preventie. Hoe eerder wordt ingegrepen, hoe beter en goedkoper. Met andere woorden, in de leerloopbaan van voor- en vroegschoolse educatie, basisonderwijs, voortgezet onderwijs tot aan het mbo moeten problemen bij de bron worden aangepakt.

  • In 2007 was het terugdringen van de schooluitval één van de tien topprioriteiten van het kabinet Balkenende IV. In alle 39 RMC-regio’s zijn meerjarige resultaatafspraken tussen vo-scholen, mbo-instellingen, gemeenten en Rijk vastgelegd in een convenant. Door ondertekening van een convenant verbinden deze partijen zich aan het verder tegengaan van schooluitval. Deze prestatiegerichte afspraken, gecombineerd met transparant cijfermateriaal over de uitval, hebben geleid tot concreet resultaat.8

  • Begin 2009 beval de WRR aan «plusvoorzieningen» te starten voor overbelaste jongeren.9 Dit zijn jongeren die door een opeenstapeling van problemen niet meer toekomen aan het volgen van onderwijs. Het kabinet Rutte I heeft de «plusvoorzieningen» structureel ingevoerd en geïntegreerd in het beleid. Scholen, gemeenten en zorginstanties slaan de handen ineen en bieden deze jongeren hulp en ondersteuning op weg naar een startkwalificatie.

  • In 2010 scherpte het kabinet Rutte I de doelstelling aan tot maximaal 25.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2016. In 2012 zijn opnieuw in alle RMC-regio’s meerjarige convenanten afgesloten. Regio’s en scholen in vo en mbo krijgen (prestatie)subsidie op basis van het convenant. Hiermee treffen ze maatregelen geënt op de regionale of lokale uitvalproblematiek. Ze kunnen kiezen uit een breed scala van maatregelen. Jaarlijks is in totaal 114 miljoen euro beschikbaar voor het bestrijden van de uitval.

2.2 Geen «silver bullet», alleen een integrale aanpak werkt

Voortijdig schoolverlaten kent zelden één oorzaak. De ene jongere stopt met school omdat het niet lukt een leerwerkplek te vinden. De ander zou wel willen doorleren, maar is genoodzaakt te stoppen vanwege de zorg voor haar baby. De volgende valt uit omdat de opleiding tegenvalt en andere verwachtingen had van het werk waar hij voor wordt opgeleid. Weer een ander kampt met verslaving, schulden en een strafblad. De diversiteit en combinatie van redenen voor uitval, waarbij schoolgerelateerde en persoonlijke redenen zijn te onderscheiden, betekent dat er geen «silver bullet» is in de strijd tegen voortijdig schoolverlaten. Alleen een integrale aanpak werkt. Bovendien hebben niet alle jongeren de cognitieve en/of sociale capaciteiten om een startkwalificatie te halen. Ook deze jongeren mogen we niet uit het oog verliezen.

De opdracht voor de komende jaren is ambitieus. Hoe dichter we bij de doelstelling komen, hoe complexer de opgave. We zitten tegen de «harde kern» aan. Dit wordt zichtbaar in de regionale aanpak, die meer en meer wordt toegespitst op de lokale problematiek. In Amsterdam is een speciaal team van verschillende disciplines10 actief op de zogeheten Top-600: een lijst van de zeshonderd meest gewelddadige criminele jongeren uit Amsterdam. In Rotterdam-Zuid, waar de uitval en de jeugdwerkloosheid aanzienlijk hoger ligt dan gemiddeld, werken onderwijs, gemeente en plaatselijk bedrijfsleven goed samen. Mbo-instellingen stemmen hun opleidingenaanbod af op de vraag van de lokale werkgevers. Het bedrijfsleven stelt hier carrièrestart-garanties in haven, techniek en zorg tegenover.

3. Het resultaat over het schooljaar 2011-2012

Het aantal jongeren dat de school verlaat zonder startkwalificatie is voor het tiende opeenvolgende jaar afgenomen. In 2011–2012 is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters gedaald naar 36.250 op landelijk niveau.11 Dit zijn voorlopige cijfers. Elk najaar wordt het aantal definitief vastgesteld. Een bijstelling van enkele honderden nieuwe voortijdig schoolverlaters is gebruikelijk. In de bijlage bij deze brief zijn de resultaten over 2011–2012 uitgebreid weergegeven.

Tabel 1 Ontwikkeling voortijdig schoolverlaten 2002–2012, Bron: DUO
 

2002

05–06 (peiljaar)

06–07

07–08

08–09

09–10

10–11

11–12

14–15

# nieuwe vsv’ers

71.000

52.700

50.900

46.800

41.800

39.900

39.100*

36.250

25.000

% VSV

5,5%

4,0%

3,9%

3,6%

3,2%

3,0

3,0

2,7

 

* Het voorlopige cijfers was 38.600, Tweede Kamer, 2011–2012, 26 695, nr. 84

De daling van de uitval is zowel in het vo als in het mbo doorgezet: bijna 6% daling ten opzichte van vorig jaar in beide sectoren. Eerder kwam de daling vooral op het conto van het vo.

3.1 Inspanningen van het voortgezet onderwijs blijven noodzakelijk

Het uitvalpercentage in het vo is gezakt onder de 1%. Dit lage uitvalpercentage wekt de indruk dat de rol van het vo in het verder terugdringen van de uitval in de toekomst beperkt is. Echter, uit onderzoeken blijkt dat de privé en leerproblemen waardoor een deel van de mbo’ers uitvalt, vaak al zichtbaar zijn in het vo.12 Inspanningen van het vo blijven noodzakelijk.

In de doorstroom van vmbo naar vervolgonderwijs is nog winst te behalen. Het zogeheten zomerlek, de uitval in de doorstroom van vmbo naar vervolgonderwijs, is in tegenstelling tot voorgaande jaren, niet kleiner geworden. Nog 2700 jongeren starten na hun vmbo-diploma niet direct met een vervolgopleiding.

3.2 Daling in het middelbaar beroepsonderwijs

In het mbo is het uitvalpercentage voor het eerst gezakt onder de 7%. Bijna de helft van de mbo-instellingen heeft een reductie van 25% of meer sinds het peiljaar. De samenstelling van deze groep is divers. Het zijn zowel roc’s, aoc’s als vakinstellingen, zowel grote als kleine. Vier instellingen hebben een reductie gerealiseerd van 40% of meer ten opzichte van het peiljaar13 en daarmee de oorspronkelijke doelstelling gehaald.

Een aantal grotere mbo-instellingen met een relatief laag uitvalpercentage in het peiljaar, is erin geslaagd de uitval verder te verminderen tot ver onder het gemiddelde. Dit zijn ROC van Twente, ROC Gilde Opleidingen, ROC Friese Poort, ROC Deltion College en ROC Alfa-college.14 We noemen deze instellingen vanwege hun goede resultaten en om te laten zien dat de rek in het mbo er nog niet uit is. ROC Flevoland heeft afgelopen jaar een inhaalslag gemaakt. In één jaar tijd is het uitvalpercentage gezakt van 11,8% naar 8,1%.

Bij enkele instellingen is in 2011–2012 een stijging van het uitvalpercentage te zien, o.a. bij ROC Horizon, ROC A12, ROC Graafschap, ROC Nijmegen en voormalig ROC Amarantis. Dit maakt dat blijvende aandacht noodzakelijk is. Ook de resultaten van de mbo’ers die net starten blijven achter. Nog steeds vindt de meeste schooluitval plaats in de eerste twee verblijfsjaren op het mbo.

3.3 Uitval naar etniciteit

De daling van de uitval is groter onder jongeren van allochtone afkomst15 dan onder autochtonen. Onder jongeren met een Antilliaanse, Arubaanse, Marokkaanse of Surinaamse achtergrond is de uitval het meest teruggedrongen. Vorig jaar meldden we dat de daling onder Marokkaanse jongeren stagneerde. In 21 gemeenten met een hoog percentage Marokkaanse inwoners was de uitval gemiddeld zelfs opgelopen.16 Wij constateren nu dat landelijk de uitval onder Marokkaanse jongeren is gedaald van 5,6% naar 4,9%. Ook in de genoemde 21 gemeenten is de uitval gedaald: van 6,2% naar 5,6%. In de beantwoording van de vragen van de leden Jadnanansing en Yücel over het bericht «Meer Marokkaanse drop-outs» is hier verder op in gegaan.

3.4 Uitval in technisch onderwijs

Het kabinet Rutte II heeft specifiek aandacht voor de schooluitval in het technische onderwijs. Sinds het peiljaar is de uitval in het technische onderwijs in het mbo al fors teruggedrongen: van 8,7% in 2005–2006 naar 6,1% in 2011–2012. Hiermee ligt de uitval in het technische onderwijs een stuk lager dan de gemiddelde uitval in het mbo (6,9% in 2011–2012). Naast het laag houden van de uitval is het voor Nederland van belang dat meer jongeren een technische opleiding gaan volgen.

3.5 Regio’s en gemeenten laten een wisselend beeld zien

De drie grootste RMC-regio’s – Agglomeratie Amsterdam, Rijnmond en Haaglanden/Westland – kennen ook in 2011–2012 de hoogste uitvalpercentages.17 Ten opzichte van vorig jaar is de uitval in deze regio’s echter aanzienlijk teruggebracht, in de regio Rijnmond met meer dan 10%. Sinds het peiljaar hebben alle drie de uitval met 27% of meer gereduceerd. De Agglomeratie Amsterdam en de gemeente Amsterdam verminderden de uitval met respectievelijk 36,0% en 39,2%.

Enkele regio’s met zeer lage uitval zijn erin geslaagd dit nog verder naar beneden te brengen. Zuid-West Friesland heeft met 2,0% het laagste uitvalpercentage. Van oudsher ligt in gebieden met sociaal-economische achterstand, de zogeheten armoedeprobleemcumulatie (apc)-gebieden, de uitval hoog. Juist in deze gebieden is de uitval gedaald met 10%. Enkele regio’s laten ten opzichte van vorig jaar een stijging zien: Zeeuwsch-Vlaanderen, Zuid-Holland-Zuid, Stedendriehoek, Noord-Kennemerland en Eem en Vallei.

3.6 Europa: Nederland doet het goed

In Europees verband is afgesproken het aandeel jongeren, die geen onderwijs volgen èn geen startkwalificatie hebben, te halveren in de periode van 2000 tot 2020. Dit is één van de «Lissabon-doelstellingen». De Europese indicator is een jaarlijkse graadmeter die laat zien hoe de Nederlandse aanpak van het voortijdig schoolverlaten zich in Europees verband verhoudt. De EU-indicator betreft oude én nieuwe voortijdig schoolverlaters tussen de 18 en 25 jaar. Gemeten naar de Europese definitie heeft Nederland het aandeel voortijdig schoolverlaters teruggedrongen van 15,4% in 2000 naar 9,1% in 2011.18 Het gemiddelde in de EU daalde van 14,1% naar 13,5%. Nederland heeft als een van de weinige landen de Europese doelstelling gehaald. Hij heeft zichzelf een zwaardere doelstelling opgelegd, maximaal 8% uitval in 2020 gemeten naar de Europese definitie.

4. Naar maximaal 25.000 voortijdig schoolverlaters in 2016

Het huidige resultaat is bereikt door toewijding en gezamenlijke inspanningen van alle partijen. Ook diverse maatregelen hebben hieraan bijgedragen: prestatieafspraken vastgelegd in regionale convenanten, invoering van de kwalificatieplicht en plusvoorzieningen, betere registratie van schoolverzuim, betere studiekeuze- en loopbaanbegeleiding en transparantie in de cijfers. Volgens het SCP heeft deze beleidsinzet effect.19 Daarom gaan we door op de ingeslagen weg. De uitdaging is nu: vasthouden en doorgaan. Aanvullend treffen we een aantal maatregelen. Deze lichten we hier toe.

4.1 Nieuwe convenanten met procentuele normen

In de 39 RMC-regio’s zijn in het voorjaar 2012 opnieuw meerjarige prestatiegerichte convenanten afgesloten. Gezamenlijk met gemeenten en scholen in vo en mbo zetten we komende jaren de aanpak met kracht door. We ondersteunen hen met prestatiesubsidie voor individuele instellingen en programmasubsidie voor een gezamenlijke regionale aanpak.

Vanaf 2012–2013 geldt een vernieuwde meetsystematiek. Waar voorheen de reductie in aantallen voortijdig schoolverlaters bepalend was, worden nu procentuele normen gehanteerd.20 Dit doet recht aan scholen die krimpen of juist groeien. Procentuele normen belonen bovendien ook scholen die in de afgelopen jaren hun uitval hebben teruggedrongen en dit lage niveau weten vast te houden. Om rekening te houden met verschillen tussen sectoren en opleidingsniveaus gelden verschillende normen voor het vo en het mbo.

De uitval in het mbo, 6,9% in 2012, moet worden teruggebracht naar 5% in 2015. Voor het mbo zijn voor de niveaus 1 (wordt «entreeopleiding») 2 en 3/4 verschillende streefnormen voor het huidige en de komende schooljaren opgenomen. Deze zijn in de tabel hieronder weergegeven. De normen werken toe naar de einddoelstelling in 2016. Als op een school de uitval zakt op of onder ten minste één streefnorm ontvangt de instelling prestatiesubsidie. In de Cijferbijlage zijn per mbo-instelling de uitvalpercentages uitgesplitst naar niveaus en afgezet tegen de streefnormen die vanaf schooljaar 2012–2013 gelden. Dit maakt inzichtelijk of een instelling op koers ligt. Deze normen zijn vanaf 2012 ook opgenomen in het Toezichtkader van de Inspectie van het Onderwijs.

mbo

Niveau 1

(wordt entreeopleiding)

Niveau 2

Niveau 3/4

2012–2013

32,5%

13,5%

4,25%

2013–2014

27,5%

11,5%

3,5%

2014–2015

22,5%

10%

2,75%

Enkele regio’s hebben bij de ondertekening van het convenant aandacht gevraagd voor een aantal beleidsontwikkelingen: bezuinigingen op jeugdzorg, wijzigingen in de sociale zekerheid, invoering passend onderwijs, invoering entreeopleiding en hogere eisen taal en rekenen. Het effect van deze maatregelen op de uitval wordt in een monitorings- en evaluatieonderzoek van de aanpak onderzocht.

4.2 Verbeteren verzuimbeleid: 100% op orde brengen

Spijbelen is dé voorbode van uitval. Effectief bestrijden van schooluitval kan alleen als alle scholen hun verzuimbeleid op orde hebben. Onder verzuimbeleid wordt verstaan het registreren van ongeoorloofde afwezigheid en het verplicht melden daarvan. Het verzuimbeleid is een van de speerpunten in het toezicht op scholen. Onderzoek van de Inspectie laat zien dat tweederde van de mbo-instellingen het verzuimbeleid op orde heeft. Jaarlijks rapporteert de Inspectie in het Onderwijsverslag over de stand van zaken op dit terrein. Sinds 1 januari 2012 heeft de Inspectie de bevoegdheid om scholen een sanctie op te leggen wanneer het verzuimbeleid in gebreke blijft. Inmiddels is met zeven grote gemeenten of bestuurlijke samenwerkingsverbanden afgesproken dat zij onderzoek uitvoeren voor de Inspectie naar naleving van de Leerplichtwet 1969 op scholen in hun gemeente. Bij niet naleving van de bepalingen omtrent het melden van verzuim of het niet op juiste wijze verlenen van verlof kan de Inspectie een sanctie opleggen. In Amsterdam zijn afgelopen jaar bij elf mbo- opleidingen en één vo-school bestuurlijke boetes opgelegd.

Alle scholen in vo en mbo zijn verplicht ongeoorloofde afwezigheid van jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie te melden. Het Digitaal Verzuimloket ondersteunt scholen hierbij. De leerplichtambtenaar of RMC-functionaris in de woongemeente gaat met de jongere in gesprek en zoekt naar een passende oplossing. Jongeren onder de 18 moeten terug naar school. Veel scholen en gemeenten hanteren de korte meldtermijn die geldt voor jongeren onder de 18, ook voor de groep 18 jaar en ouder. Deze meer lik-op-stuk benadering werkt.

Het ministerie heeft met Ingrado en de MBO-raad in 2012 een intentieverklaring voor verzuimaanpak in het mbo ondertekend. Hierin is expliciet aandacht voor het betrekken van ouders, juist ook van meerderjarigen, door bijvoorbeeld in de onderwijsovereenkomst tussen school en student vast te leggen dat ouders geïnformeerd worden bij afwezigheid, of over de schoolresultaten.

4.3 Focus op 15 grote roc’s met hoge uitval

Eerder bleef het tempo van afname van de uitval in het mbo achter. De gemiddelde uitval in het mbo, 6,9% in 2011–2012, moet worden teruggebracht naar 5% in 2014–2015. Om doelgericht de afname te stimuleren, zijn 15 grote roc’s geselecteerd waar het uitvalpercentage 8% of hoger was.21 Vorig schooljaar hadden deze 15 roc’s samen circa 16.000 voortijdig schoolverlaters. Hier liggen kansen. Onder deze 15 zitten instellingen die de uitval al fors hebben teruggedrongen, maar ook instellingen die nog nauwelijks vooruitgang hebben geboekt. Met de 15 roc’s zijn op individuele basis de mogelijkheden voor verdere afname besproken. Op 13 november vorig jaar, tijdens de bijeenkomst «Maakt u het verschil» heeft het ministerie met deze 15 instellingen oplossingen verkend. In 2011–2012 is bij 4 van de 15 het uitvalpercentage fors gedaald.22 Wel is bij alle vijftien het uitvalpercentage bovengemiddeld gebleven. Dit voorjaar vinden opnieuw gesprekken met deze roc’s plaats. Ook de (contact)gemeente participeert zodat ook mogelijkheden voor verbetering op het terrein van leerplicht/RMC, zorg en arbeidsbemiddeling op tafel komen.

4.4 Verbeteren overgang naar het mbo

De overgang van vmbo naar mbo blijft een risicovolle fase.23 Dit blijkt uit onderzoek en is ook terug te zien in de cijfers. De doorstroom naar vervolgonderwijs is verbeterd, maar de meeste schooluitval vindt nog steeds plaats in de eerste twee jaar op het mbo. Afgelopen schooljaar ging het om bijna 17.000 jongeren. Dit is 46% van het totaal aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters. Dit percentage is hetzelfde als vorig jaar.

Met het actieplan «Focus op vakmanschap» wordt ingezet op intensivering van de onderwijstijd en begeleiding in het eerste jaar op het mbo. Hiervoor is vanaf 2013 40 miljoen euro beschikbaar oplopend naar 150 miljoen euro vanaf 2015. Dit helpt de uitval in de eerste jaren terug te dringen. Daarnaast kan en moet de begeleiding bij de studie- en beroepskeuze in het vo beter. Nog steeds is een opleidingskeuze, gebaseerd op verkeerde verwachtingen, een hoofdoorzaak van schooluitval in het mbo. Goede studie- en beroepskeuzebegeleiding zorgt ervoor dat jongeren een reëel beeld krijgen van een opleiding en de bijbehorende banen.

4.5 Verbetering kwaliteit en organisatie van onderwijs

Goed en goed georganiseerd onderwijs is een randvoorwaarde voor het verminderen van schooluitval. Als een instelling meerdere jaren op rij een hoog uitvalpercentage heeft, kan dit een signaal zijn van tekortkomingen in de bedrijfsvoering en de kwaliteit van het onderwijs. Een voorbeeld hiervan is ROC Amarantis.24 Met name op mbo niveau 3 en 4 blijkt dat de uitval vooral samenhangt met de kwaliteit van het onderwijs. In de jaarlijkse enquête van het ROA noemen uitvallers uit mbo niveau 3 en 4 schoolgerelateerde oorzaken nog steeds het vaakst als belangrijkste oorzaak voor hun vertrek (45%).25 Deze groep uitvallers vertegenwoordigt 30% van de totale groep nieuwe voortijdig schoolverlaters. Mbo-instellingen kunnen dus zelf veel doen om de uitval in deze groep aan te pakken, zoals het bieden van goed en goed georganiseerd onderwijs, aansluitende schoolroosters en intensieve coaching.26

4.6 Aanpak uitval onder jongeren van 18 jaar en ouder

De uitval onder jongeren van 18 jaar en ouder is sinds het peiljaar gedaald, maar veel minder dan bij jongeren onder de 18. Hierdoor is het aandeel van jongeren van 18 jaar en ouder toegenomen naar ruim 80%. Dit vraagt om gerichte aanpak.

Voor het verminderen van de uitval moet de samenwerking in een regio verder worden geïntensiveerd. De docent en de mentor op school zien vaak de eerste signalen als een jongere dreigt af te haken, maar het onderwijs kan niet de problemen van de jongere oplossen. Hiervoor is een bijdrage nodig van anderen: leerplicht- en RMC-functionarissen, regionale werkgevers, zorginstanties, schuldhulpverleners, reclasseringsambtenaren. Het is zaak dat alle ketenpartners de jongere met zijn problemen centraal stellen. In het bijzonder voor de groep jongeren van 18 jaar en ouder liggen hierbij de meeste kansen. Als onderwijs (tijdelijk) geen optie is, moet in samenwerking met het UWV en eventueel andere hulpinstanties een passende oplossing worden gezocht. Overigens keert een derde van de uitgevallen jongeren binnen drie jaar weer terug in het onderwijs27 en daarvan haalt de helft alsnog een startkwalificatie.

Uw Kamer heeft de toenmalige minister gevraagd de mogelijkheden te onderzoeken voor het verlengen van de kwalificatieplicht naar 23 jaar. Het idee is dat de uitval onder 18–23 jarigen alleen aangepakt kan worden als zij, net zoals minderjarigen, wettelijk verplicht worden een startkwalificatie te behalen. Op korte termijn wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van deze verkenning.

Een groep jongeren die specifieke aandacht vraagt zijn jongeren zonder diploma die geen werk kunnen vinden en moeizaam kunnen terugkeren naar het onderwijs. Voorkomen moet worden dat zij tussen wal en schip vallen. Hiervoor is in de eerste plaats noodzakelijk dat iedere partij zijn verantwoordelijkheid neemt en het belang van de jongere voorop stelt. Dit vraagt ook om creatieve oplossingen op regionaal niveau tussen gemeenten, roc’s en werkgevers. Ook de rol van maatschappelijke organisaties is van groot belang. Wij zijn dankbaar voor de inzet van het Oranje Fonds op jongeren met het programma Kansen voor Jongeren, juist voor de groep 18–23 jarigen. De komende jaren willen we ook met andere maatschappelijke initiatieven de verbinding zoeken.

4.7 «Finishing touch» van de meetsystematiek

Met de huidige meetsystematiek is circa 95% van de uitvallers in beeld. Dit jaar worden de laatste stappen gezet in de «finishing touch» van de meetsystematiek. Enkele duizenden jongeren worden vanaf het schooljaar 2012–2013 niet langer onterecht als voortijdig schoolverlater meegeteld. Het gaat om een tiental categorieën jongeren, waarvan we er drie uitlichten: jongeren die zijn overgestapt naar een niet-bekostigde erkende opleiding, jongeren die op grond van de Leerplichtwet 1969 zijn vrijgesteld van het volgen van onderwijs en jongeren met een mbo-1 diploma en een baan. Vanaf 2012 zijn particuliere instellingen in vo en mbo die erkende opleidingen verzorgen wettelijk verplicht de gegevens van hun leerlingen te registeren in het bron. Voor de vrijstellingen is recent een wetsvoorstel dat voorziet in landelijke registratie, vergezeld van een blanco advies van de Raad van State, gezonden naar uw Kamer. Voor jongeren met een mbo-1 diploma zorgen we ervoor dat door koppeling van bron met SUWI-gegevens inzichtelijk wordt welke jongeren een baan hebben.

5. Schooluitval te midden van een complex speelveld

Schooluitval staat niet op zichzelf. Het is onderdeel van een complex speelveld en het wordt beïnvloed door ontwikkelingen in het onderwijs, op het sociale domein en op economisch vlak.

5.1 Onderwijsgerelateerde ontwikkelingen

Voor het voorkomen van schooluitval is een goede beheersing van taal- en rekenvaardigheden noodzakelijk. Het is zaak achterstanden zo vroeg mogelijk aan te pakken.28 De invoering van de referentieniveaus taal en rekenen leidt op lange termijn tot minder schooluitval. Eerder zouden de referentieniveaus in 2013–2014 gaan gelden. Op 19 december 201229 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de extra tijd die scholen en leerlingen in vo en mbo krijgen om zich voor te bereiden op de nieuwe exameneisen. Door deze fasering worden voor de korte termijn de risico’s op ongediplomeerde uitval beperkt.

Ook de kwaliteit en de organisatie van het onderwijs zijn van grote invloed. Het actieplan «Focus op Vakmanschap» bevat maatregelen die schooluitval helpen te voorkomen. Het onderwijs wordt intensiever en leidt in kortere tijd tot een diploma. Dit betekent meer uitdaging voor studenten en snellere doorstroom. Niveau 2 opleidingen worden alleen toegankelijk voor vmbo-gediplomeerden en jongeren die een toelatingsonderzoek met positief gevolg doorkomen. Wie aan de vooropleidingseisen van mbo-2 voldoet, kan niet terecht in de entreeopleiding. Uw kamer heeft dit wetsvoorstel thans in behandeling. Door deze voorsortering kan het onderwijs beter op de doelgroep worden afgestemd. Daarbij wordt de extra ondersteuning die een deel van de studenten in de entreeopleiding en op niveau 2 nodig heeft eenduidiger georganiseerd. Dankzij deze maatregelen verwachten we een daling van de uitval op niveau 2.

5.2 Decentralisaties in het sociale domein

Gemeenten krijgen te maken met ingrijpende taakverschuivingen. Het gaat daarbij om drie decentralisaties: de Participatiewet, Awbz en de Jeugdwet. Deze veranderingen gaan gepaard met bezuinigingen. Gemeenten zijn samen met scholen dé sleutelfiguren in de aanpak van schooluitval. De decentralisaties in combinatie met bezuinigingen hebben direct of indirect invloed op de rol en beschikbare capaciteit van gemeenten in de aanpak van schooluitval. Het is zaak dat gemeenten hun verantwoordelijkheid blijven nemen.

5.3 Ontwikkelingen in economie en arbeidsmarkt

De economische teruggang heeft zowel een positief als negatief effect op de uitval. Door de onzekerheid op de arbeidsmarkt, zeker voor ongediplomeerden, maken jongeren vaker hun opleiding af. De keerzijde van de economische teruggang is minder stageplaatsen en leerbanen. De situatie verschilt echter per regio en per niveau. In een aantal sectoren is een tekort, zoals bouw en infra, hout en meubel en detailhandel. De terugloop in stages en leerbanen is terug te zien in de uitvalcijfers. Op alle mbo niveaus in het mbo is de daling van de uitval in de beroepsopleidende leerweg groter dan in de beroepsbegeleidende leerweg.

De kans op werk is kleiner en het vinden van een geschikte baan duurt langer, ook met een diploma. Het aantal mbo-gediplomeerden die werk zoeken is gestegen ten opzichte van vorig jaar, vooral op niveau 4.30 De jeugdwerkloosheid is licht gestegen naar 13,7% in november 2012 (CBS). Dit vraagt om directe maatregelen. Minister Asscher van SZW heeft eind vorig jaar voorstellen aangekondigd.31 Tegelijkertijd moeten op regionaal niveau inspanningen worden geleverd door gemeenten, roc’s en werkgevers om nieuwe oplossingen te zoeken voor jongeren om te werken en leren.

Over enkele jaren wordt een tekort aan allerlei vakmensen verwacht, met name in techniek. Dan zijn er nog steeds voldoende gekwalificeerde jongeren nodig. Daarom moeten we nu op zoek naar creatieve oplossingen. Met negen roc’s is een project gestart om voor jongeren die net zijn uitgevallen en een werkplek hebben, met de werkgever afspraken te maken over het omzetten van de werkplek in een leerbaan. Een aantal grote bedrijven32, die de problematiek in aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt goed op het netvlies heeft, organiseert op 26 maart 2013 een werkconferentie. Met hen zoeken we de verbinding en bespreken we hoe we meer bedrijven en organisaties kunnen mobiliseren.

6. Slot

Zoals u hebt kunnen lezen, zijn er goede resultaten bereikt, maar is blijvende aandacht noodzakelijk. Terugdringen van schooluitval is geen project met een begin en een eind. Het vergt een structurele verbetering van de kwaliteit van het onderwijs: van primair onderwijs tot en met middelbaar beroepsonderwijs. De doelstelling is ambitieus, maar haalbaar. We streven het doel na om jongeren een betere positie te geven op de arbeidsmarkt en voldoende kansen op succesvolle participatie in de maatschappij. Iedere jongere telt. We hebben er vertrouwen in dat met een gezamenlijke inspanning van alle betrokkenen de komende jaren de schooluitval verder kan worden teruggedrongen.

Indien u een technische briefing op prijs stelt, zijn wij gaarne bereid hieraan medewerking te verlenen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma of minimaal mbo 2 diploma.

X Noot
2

Gemeten over schooljaar 2014–2015

X Noot
3

Regionale Meld- en Coördinatiefunctie

X Noot
4

Levin, The Payoff to Investing in Educational Justice, Educational Researcher 2009; 38

Ecorys, Maatschappelijke Kosten Baten Analyse Voortijdig schoolverlaten, april 2009

X Noot
5

Bijlage VSV-brief 2013 is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
6

CPB, De prijs van gelijke zorg, achtergronddocument bij CPB Policy Brief 2013/01

X Noot
7

Tweede Kamer, 2005–2006, 26 695, nr. 32

X Noot
8

TIER en TU-Delft, Voortijdig schoolverlaten, beleidsevaluatie 2010, Deel 1 Verkenningen.

X Noot
9

WRR-rapport, Vertrouwen in de school, over de uitval van «overbelaste jongeren», 2009

X Noot
10

Bureau Leerplicht Plus, Openbaar ministerie, Bureau jeugdzorg, Politie en GGD

X Noot
11

Een jongere is een nieuwe voortijdig schoolverlater als hij op 1 oktober van een schooljaar stond ingeschreven aan een onderwijstelling en op die datum ouder dan 11 maar nog geen 22 jaar was en vervolgens op 1 oktober van het daarop volgende jaar niet meer bij een instelling staat ingeschreven en geen startkwalificatie heeft.

X Noot
12

«Ze moeten ergens wel de wil hebben, wat voorafgaat aan de uitval in het MBO», O&S, 2011,»Gestruikeld voor de start», SCP, 2008.

X Noot
13

ROC Drenthe College, Nordwin College, Clusius College en AOC Oost.

X Noot
14

ROC van Twente (van 8,4% vsv 2005–2006 naar 5,9% vsv 2011–2012), ROC Gilde Opleidingen (van 8,1% vsv 2005–2006 naar 5,7% 2011–2012), ROC Friese Poort (van 7,4% vsv 2005–2006 naar 5,4% vsv 2011–2012), ROC Deltion College (van 8,1% vsv 2005–2006 naar 6,2% vsv 2011–2012) en ROC Alfa-college (van 7,1% 2005–2006 naar 5,8% 2011–2012).

X Noot
15

Onder allochtone afkomst wordt verstaan: persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Autochtone afkomst: persoon van wie beide ouders in Nederland zijn geboren, ongeacht het land waar de jongere zelf is geboren.

X Noot
16

Van 5,8% naar 6,2%, Rapport Marokkaanse Nederlanders 2012, Risbo.

X Noot
17

Agglomeratie Amsterdam 3,9% vsv, Rijnmond 4,2% vsv en Haaglanden/Westland 4,0% vsv.

X Noot
18

Eurostat, 2020-doelstellingen, 2012

X Noot
19

SCP 2012, Waar voor ons belastinggeld?, 3.4.2 Doeltreffendheid Voortijdig schoolverlaten

X Noot
20

aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters ten opzichte van het aantal studenten in de leeftijd van 12 tot 23 jaar

X Noot
21

ROC Albeda College, ROC Tilburg, ROC Midden-Nederland, ROC Zadkine, ROC Flevoland, ROC van Amsterdam, ROC Mondriaan, voormalig ROC Amarantis, ROC Leiden, ROC Rijn IJssel, ROC Nova College, ROC Leeuwenborgh, ROC Nijmegen, ROC Da Vinci College en ROC Aventus

X Noot
22

ROC Tilburg, ROC Flevoland, ROC van Amsterdam, ROC Leeuwenborgh

X Noot
23

L. Elffers, The transition to post-secondary vocational education: students» entrance, experiences, and attainment», 2011

X Noot
24

Autonomie Verplicht, Rapport onderzoek financiële problematiek Amarantis pag. 59, december 2012.

X Noot
25

ROA, Fact Sheet, juni 2012

X Noot
26

CPB-rapport, de effecten van intensieve coaching op voortijdig schoolverlaten, november 2012

X Noot
27

ECBO, De teruggevonden zonen, 2012

X Noot
28

SCP, Gestruikeld voor de start, de school verlaten zonder startkwalificatie, L. Herweijer, 2008.

X Noot
29

Tweede Kamer, 2012–2013, 31 332, nr. 19

X Noot
30

SBB Barometer december 2012.

X Noot
31

Brief uitkomsten overleg Kabinet met Stichting van de Arbeid, Tweede Kamer, 2012–2013, 29 544, nr. 425

X Noot
32

Champs on stage ism, Randstad Nederland en McKinsey

Naar boven