Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2019
Hierbij ontvangt u de «Beleidsdoorlichting vorming Defensie Helikopter Commando»1. In de beleidsdoorlichting is onderzocht in hoeverre de vorming van het Defensie
Helikopter Commando (DHC) in de onderzoeksperiode heeft geleid tot het beoogde doeltreffender
en doelmatiger beheer van de helikoptervloot van de krijgsmacht. Over de vraagstelling
en de opzet van de beleidsdoorlichting bent u eerder geïnformeerd in de brief van
20 september 2017 (Kamerstuk 31 516, nr. 21).
De beleidsdoorlichting concludeert dat de vraag of de oprichting van het DHC doelmatig
en doeltreffend is geweest niet kan worden beantwoord. Daar zijn diverse redenen voor.
Zo was de business case niet duidelijk meetbaar en ontbrak informatie, onder andere
doordat de financiële administratie hiervoor niet was ingericht. Hierdoor was het
niet mogelijk om een nulmeting uit te voeren naar de situatie voor de oprichting.
Verder werkten veranderende omstandigheden in de periode van de beleidsdoorlichting
verstorend. Ten slotte is geconstateerd dat bij de jaarlijks naar de Tweede Kamer
gestuurde inzetbaarheidsrapportages voor de helikopters van het DHC niet constant
gebruik is gemaakt van dezelfde type gegevens. Ook dit bemoeilijkte het kunnen doen
van een uitspraak over de doelmatigheid en doeltreffendheid. Deze laatste constatering
komt overeen met de conclusies van het Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO)
«Zicht op gereedheid».
Tegelijkertijd kwam uit het onderzoek van de beleidsdoorlichting naar voren dat bij
de oprichting van het DHC genomen maatregelen zoals het aanpassen van de bedrijfsvoering,
het invoeren van een gemeenschappelijke planning en het concentreren van verantwoordelijkheden
en kennis in één organisatie hebben geleid tot positieve effecten. Het realiseren
van schaalvoordelen en het voorkomen van doublures op het gebied van opleidingen,
onderhoud, logistiek, luchtwaardigheid en stafcapaciteit hebben geleid tot een meer
doeltreffende ondersteuning en inzet van de helikopters van Defensie.
Het oordeel in de beleidsdoorlichting is voor een belangrijk deel gebaseerd op het
door de ADR uitgevoerde onderzoek dat als bijlage bij het eindrapport van de beleidsdoorlichting
is gevoegd. De ADR en de IRF van het Ministerie van Financiën zijn betrokken bij het
opstellen van de gehele doorlichting. De beleidsdoorlichting is begeleid door twee
onafhankelijk deskundigen: prof. dr. R.V.A. Janssens van de Universiteit van Amsterdam
en prof. dr. F.J. Kramer van de Nederlandse Defensie Academie. Helaas was professor
Janssens door persoonlijke omstandigheden niet in de gelegenheid om een eindoordeel
te verstrekken. Het eindoordeel van professor Kramer is als bijlage bij de beleidsdoorlichting
gevoegd. Ik ben de ADR, de IRF en de heren Janssens en Kramer erkentelijk voor hun
inbreng.
De vier aanbevelingen van de beleidsdoorlichting worden overgenomen. De eerste aanbeveling
is om toekomstige business cases duidelijker te formuleren. Bij het implementeren
van deze aanbeveling wordt gebruik gemaakt van de opgedane inzichten van de rijksbrede
operatie Inzicht in Kwaliteit. De tweede aanbeveling sluit aan bij de conclusies van
het eerder genoemde IBO. In mijn brief van 28 maart 2018 (Kamerstuk 33 763, nr. 140) heb ik toegezegd te werken aan een Cost to Readinessmodel en u over de voortgang te rapporteren in het jaarverslag. In het jaarverslag 2018
(Kamerstuk 35 200 X, nr. 1) is daarover opgenomen dat de oplevering van dit model vertraging heeft opgelopen.
Omdat het inrichten van dit model complexer is dan voorzien, wordt eerst een aantal
randvoorwaarden ingericht zoals life cycle costing. Mede op basis van deze ervaringen zal worden bezien wat de vervolgstappen zijn voor
het Cost to Readinessmodel. De derde aanbeveling is om het format van de opdrachtenmatrix als onderdeel van de
begroting en daarmee ook het format van de inzetbaarheidsrapportage voor een langere
duur niet te wijzigen. Ook deze aanbeveling sluit aan bij het eerder genoemde IBO
waarin wordt aanbevolen gereedstellingsprestaties eenduidig te formuleren. Met de
inzetbaarheidsrapportage van Defensie over de eerste helft van 2018 (Kamerstuk 34 919, nr. 26) is deze aanbeveling om te komen tot een eenduidige inzetbaarheidsrapportage reeds
opgevolgd.
De vierde aanbeveling is om gebruik van het evaluatietool After Mission Reports te continueren. Dit is voor het DHC inmiddels onderdeel van de bedrijfsvoering. Daarmee
is de aanbeveling opgevolgd.
De Staatssecretaris van Defensie,
B. Visser