31 516 Beleidsdoorlichting Defensie

Nr. 21 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 september 2017

Zoals toegezegd in de begroting-2017 (Kamerstuk 34 550 X, nr. 2) wordt in 2018 de beleidsdoorlichting Vorming Defensie Helikopter Commando uitgevoerd. Conform de motie-Harbers (Kamerstuk 34 000, nr. 36) informeer ik u hierbij over de opzet en vraagstelling van deze beleidsdoorlichting.

Vorming Defensie Helikopter Commando

Op 21 september 2004 is het parlement geïnformeerd over het besluit een Defensie Helikopter Commando (DHC) op te richten en onder te brengen bij het Commando luchtstrijdkrachten (Kamerstuk 29 800, nr.3). Het DHC is vervolgens op 4 juli 2008 officieel van start gegaan. In dit joint commando zijn de helikoptereenheden van de Koninklijke luchtmacht en van de Koninklijke marine samengebracht. De helikopterstudie uit 2004 beschrijft de overwegingen die een belangrijke rol bij dit besluit speelden:

  • In navolging van de luchtmacht besloot de marine in 2000 tot invoering van de Joint Aviation Requirements (JAR) die in feite als inrichtingscriteria dienen voor alle luchtvaartgerelateerde processen (gebruik, onderhoud, opleidingen, etc.). Belangrijke voorwaarden voor samenvoeging werden daarmee een feit.

  • De versterkte rol van de Commandant der Strijdkrachten (CDS) leidde ertoe dat doctrinevorming, planvorming en behoeftestelling naar de CDS werden overgeheveld.

  • Aanverwante diensten werden ook joint, zoals de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA) en de Defensie Materieel Organisatie (DMO).

  • Door de afstoting van het marinepatrouillevliegtuig Orion werd de omvang van de marineluchtvaartdienst meer dan gehalveerd.

  • Er was sprake van een toenemend beroep op helikoptercapaciteit. Naar verwachting zou deze trend zich doorzetten.

Het (interne) «definitief reorganisatieplan Defensie Helikopter Commando» van 19 mei 2008 hanteerde de volgende business case: «De meerwaarde van het DHC moet met name zichtbaar worden in een verhoogde effectiviteit, verbeterde inzetbaarheid van de helikopterentiteiten door verbeterd management, schaalvergroting, minder duplicatie, betere afstemming en standaardisatie op diverse terreinen. Daarbij staat centraal dat met dezelfde middelen (personeel, materieel, infrastructuur, inventaris en budget) een hogere productiviteit zal worden bereikt. Het bereiken van deze ambitie moet vooral meetbaar zijn in een betere bediening van de afnemers van helikopterproducten van het DHC.» In 2016 bedroeg de personele en materiële exploitatie van het DHC ongeveer € 225 miljoen.

De beleidsdoorlichting

De beleidsdoorlichting Vorming Defensie Helikopter Commando berust op de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE, Staatscourant, 25 september 2014). Onderzocht wordt of het doel van het DHC, namelijk een doeltreffender en doelmatiger beheer van de helikoptervloot (Chinook, Cougar, Apache, Lynx, NH-90), is bereikt. Of, in de woorden van de business case uit 2008, is de inzetbaarheid van de helikopters met gebruikmaking van dezelfde middelen inderdaad verbeterd? De scope van het onderzoek is de samenvoeging van de tactische helikoptergroep van de Koninklijke luchtmacht met de marineluchtvaartdienst van de Koninklijke marine in het DHC op vliegbasis Gilze-Rijenen op marinevliegkamp De Kooy. Ook het beleggingsbesluit om acht NH-90 transporthelikopters op vliegbasis Gilze-Rijen te stationeren en twaalf NH-90 boordhelikopters op marinevliegkamp De Kooy is bij de scope inbegrepen. De onderzoeksperiode richt zich op de periode van 21 september 2004 tot 1 januari 2017.

De centrale onderzoeksvraag van deze beleidsdoorlichting luidt:

In hoeverre heeft de vorming van het Defensie Helikopter Commando, inbegrepen de vliegveldbelegging van de NH-90 helikopter, in de onderzoeksperiode geleid tot het beoogde doeltreffender en doelmatiger beheer van de helikoptervloot van de krijgsmacht?

Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen geformuleerd:

  • 1. Wat was de aanleiding tot de vorming van het DHC, met inbegrip van de vliegveldbelegging van de NH-90, wat was het beoogde effect en wat waren de financiële aspecten?

  • 2. Is het reorganisatieplan DHC doelmatig en doeltreffend uitgevoerd, zijn de geraamde investeringen, opbrengsten en uitgaven verwezenlijkt?

  • 3. Welke beleidswijzigingen of ontwikkelingen met betrekking tot het DHC hebben zich gedurende de onderzoeksperiode van september 2004 tot januari 2017 voorgedaan en welke invloed had dit?

  • 4. Heeft de vorming van het DHC tot het beoogde effect geleid? Zijn er positieve/negatieve neveneffecten? Is het mogelijk de doeltreffendheid en doelmatigheid verder te verhogen? Wat zijn de beleidsopties indien er significant (ongeveer 20 procent) meer of minder middelen voor dit beleid beschikbaar zouden zijn? Welke hiaten bestaan er eventueel nog in de meetgegevens en welke aanbevelingen kunnen worden gedaan om het beleid te verbeteren?

Opzet en uitvoering

De opzet van het rapport volgt de lijn van bovenstaande vier deelvragen. Daarbij wordt eerst het beoogde beleid gereconstrueerd, vervolgens wordt in kaart gebracht hoe en onder welke omstandigheden dit is uitgevoerd en ten slotte worden relaties gelegd tussen het gevoerde beleid en de uitkomsten daarvan. Deze beleidsdoorlichting gaat in de eerste plaats uit van bestaande documenten over de vorming en werking van het DHC in de onderzoeksperiode (zie bijlage met belangrijke bronnen1). Zo nodig wordt deze informatie aangevuld met behulp van interviews. Een definitief overzicht van de geraadpleegde literatuur en geïnterviewde personen wordt aan het eindrapport toegevoegd.

Een projectteam met vertegenwoordigers van het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Financiën en de Auditdienst Rijk (ADR) voert de beleidsdoorlichting uit. De tweede deelvraag wordt in opdracht van Defensie beantwoord door de ADR. Overeenkomstig het gestelde in de Regeling, betrekt Defensie een onafhankelijke deskundige in de persoon van prof. dr. R.V.A. Janssens van de Universiteit van Amsterdam bij de doorlichting. Aan het einde van het traject geeft prof. Janssens een onafhankelijk oordeel over het uitgevoerde onderzoek dat gelijktijdig met de beleidsdoorlichting in 2018 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven