31 490 Vernieuwing van de rijksdienst

Nr. 332 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 oktober 2023

Inhoud

Met deze brief informeer ik u over de spreiding van de werkgelegenheid bij de rijksoverheid over het land op 1 januari 2023 en de prognoses voor de ontwikkelingen in de komende jaren. Daarnaast ga ik in de brief in op de vervolgstappen die genomen worden om uitvoering te geven aan de motie van de leden Bisschop en Inge van Dijk1.

Aanleiding

Door middel van deze brief kom ik de toezegging na uit februari 2020 om uw Kamer jaarlijks over de spreiding van de werkgelegenheid bij de rijksoverheid te informeren. Dit gebeurt altijd voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voor de definitie van rijkswerkgelegenheid volg ik de eerder door uw Kamer benoemde sectoren: alle ministeries, de Nationale Politie, Rechtspraak, Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Defensie en het deel van de zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) dat publieke taken uitvoert. Bij het inventariseren van de werkgelegenheidscijfers is uitgegaan van de eerder met uw Kamer afgestemde methode van inventariseren2.

Uitkomsten inventarisatie spreiding rijkswerkgelegenheid

De totale omvang van de rijkswerkgelegenheid op 1 januari 2023 bedroeg 336.270 fte. In vergelijking met 1 januari 2022 is dit een stijging van 14.873 fte (4,6 procent). De stijging is vooral zichtbaar bij de ministeries (een stijging van ruim 9 procent) en de zbo’s (stijging van 5 procent). Ook de andere sectoren laten groei zien. Op grond van de huidige prognoses neemt de rijkswerkgelegenheid in de komende jaren licht toe. Voor de periode tot 2027 gaat het om een groei van 4.671 fte (1,4 procent).

De stijging van de rijkswerkgelegenheid ten opzichte van vorig jaar is zichtbaar in alle provincies, de mate van stijging varieert. De stijging is relatief het grootst in de provincies Flevoland (9,5 procent), Utrecht (8,1 procent) en Groningen (7,3 procent). De groei in de provincie Flevoland is toe te schrijven aan de groei van het DG Toeslagen (220 fte). De groei in de provincie Utrecht komt hoofdzakelijk door de groei van de ministeries en de Nationale Politie. De Nationale Politie groeit in de provincie Utrecht met 874 fte. Deze groei is vooral toe te schrijven aan de inbedding van de samenwerking met een aantal externe organisaties als nieuw onderdeel van de Nationale Politie. De groei bij de ministeries is afkomstig van het RIVM (603 fte), het DG Toeslagen (660 fte), de NVWA (350 fte) en RWS (143 fte). De stijging in de provincie Groningen is grotendeels toe te schrijven aan de groei van de Dienst Uitvoering Onderwijs (185 fte) en de Belastingdienst (188 fte). De provincies Fryslân (5,4 procent), Drenthe (4,2 procent), Overijssel (5,9 procent) en Zuid-Holland (5,2 procent) laten een vergelijkbare groei zien vergeleken met de landelijk gemiddelde groei van de rijkswerkgelegenheid.

De provincies Gelderland (1,5 procent), Noord-Holland (1,7 procent) en Noord- Brabant (3 procent) groeien percentueel minder dan het gemiddelde van de gehele rijkswerkgelegenheid. Ook de rijkswerkgelegenheid in de provincies Zeeland (3,5 procent) en Limburg (3,5 procent) groeit minder hard dan het landelijk gemiddelde. De groei in Zeeland is afkomstig van Defensie, de ministeries en de zbo’s. Als onderdeel van het compensatiepakket «Wind in de Zeilen» 3 wordt een justitieel complex in Vlissingen gerealiseerd. Dit levert op termijn fors meer rijkswerkgelegenheid op. De groei in de provincie Limburg is voornamelijk afkomstig van de ministeries, zbo’s en DJI.

Het overzicht met de prognoses voor de periode tot 2027 laat in de meeste provincies een kleine verdere stijging van de rijkswerkgelegenheid zien. De provincie Groningen vormt hier een uitzondering op. De prognose voor de ontwikkeling van de rijkswerkgelegenheid in Groningen laat een stabilisering zien. Indachtig het rapport «Groningers boven gas»4 en de kabinetsreactie «Nij begun: op weg naar erkenning, herstel en perspectief»5 is het kabinet bezig een aantal acties gericht op de provincie uit te werken en uit te voeren die een positief effect hebben op de nabijheid en toegankelijkheid van de rijksoverheid in de regio. En daarnaast verwacht ik dat deze acties op termijn naar alle waarschijnlijkheid ook een positief effect zullen hebben op de rijkswerkgelegenheid.

Jaarlijks informeer ik uw Kamer ook over alle voorgenomen verplaatsingen van rijksdiensten en zbo’s met een grootte van 50 fte of meer die de provinciegrenzen overschrijden. Op het moment van inventarisatie in het voorjaar van 2023 waren geen substantiële verplaatsingen bekend die de provinciegrenzen overschrijden en die in de rijkswerkgelegenheidscijfers voor deze brief kunnen worden meegenomen.

In de kaarten en tabellen in de bijlage bij deze brief is een gedetailleerde uiteenzetting van de rijkswerkgelegenheidscijfers en de verwachte ontwikkeling opgenomen.

Voortgang motie van de leden Bisschop en Inge van Dijk

Het kabinet heeft onderzocht op welke manier invulling gegeven kan worden aan de wens van uw Kamer om toe te werken naar een meer evenwichtige spreiding van de rijkswerkgelegenheid6. Iedere Minister is in principe zelf verantwoordelijk voor de locatiekeuze van de diensten die onder zijn / haar ministerie vallen. Als Minister van BZK stuur ik direct op locaties van BZK-organisaties en kan ik via de masterplannen voor de rijkskantoorhuisvesting sturen op de locatiekeuze van andere ministeries binnen een provincie, waarbij ik niet kan sturen op de locatiekeuze over provinciegrenzen heen. Daarnaast heb ik een beperkte adviserende bevoegdheid die begrensd is tot de vier provincies (Fryslân, Drenthe, Zeeland en Limburg) afkomstig uit de motie van het lid Albert de Vries7 en de grensregio’s en slechts bij provinciegrensoverschrijdende verplaatsingen van meer dan 100 fte. Dat betekent dat ik bijvoorbeeld geen adviesrol heb bij de locatiekeuze van nieuwe rijksdiensten.

De analyse van de ontwikkeling van de rijkswerkgelegenheid over de afgelopen jaren (zoals vastgelegd in de jaarlijkse Kamerbrieven stand spreiding rijkswerkgelegenheid) laat zien dat de spreiding van de rijkswerkgelegenheid onevenwichtig is. De mogelijkheden tot sturing van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zijn ontoereikend om dat tegen te gaan. Een aantal mogelijkheden om te komen tot een meer evenwichtige spreiding van de rijkswerkgelegenheid worden thans uitgewerkt, waaronder het uitbreiden van de eerder benoemde adviesbevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties bij de locatiekeuze van rijksdiensten. Met deze uitbreiding van de adviesbevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal rijksbreed beter kunnen worden gestuurd op waar groei van de rijkswerkgelegenheid plaatsvindt. Ik informeer u over de uitwerking hiervan in het eerste kwartaal van 2024.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

Kamerstuk 36 200 VII, nr. 34

X Noot
2

Kamerstuk 31 490, nr. 272

X Noot
3

Kamerstuk 33 358, nr. 28

X Noot
4

Kamerstuk 35 561, nrs. 5 t/m 11

X Noot
5

Kamerstuk 35 561

X Noot
6

Kamerstuk 36 200 VII, nr. 34

X Noot
7

Kamerstuk 31 490, nr. 108

Naar boven