31 490 Vernieuwing van de rijksdienst

Nr. 215 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 september 2016

Op 29 juni 2016 verscheen in het Nederlands Dagblad een opiniestuk van de voorzitter van de Stichting Maatschappij en Veiligheid (SMV), de heer Pieter van Vollenhoven, over het functioneren van de rijksinspecties1. Daarin schetste hij de ontwikkeling dat de overheid meer is gaan vertrouwen op zelfregulering door bedrijven. Incidenten zouden echter aantonen dat bedrijven slordig met die regels en afspraken omgaan. Voorts zou de handhaving – door bezuinigingen op het overheidstoezicht – gebrekkig zijn en zou het interne toezicht onvoldoende krachtig zijn om misstanden te corrigeren. Gegeven het in zijn ogen grote aantal rijksinspecties, pleitte de heer Van Vollenhoven voor de totstandkoming van een Nationale Inspectie.

Het artikel bracht het Kamerlid Bashir ertoe het functioneren van inspecties in het ordedebat van 29 juni jl. aan de orde te stellen en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu te verzoeken om een schriftelijke reactie (Handelingen II 2015/16, nr. 102, item 5). Aangezien deze brief geacht wordt een overall beeld te geven van de inspecties en zich niet te beperken tot een beeld van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van IenM, is het verzoek naar mij doorgeleid. In deze brief reageer ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, op dit verzoek.

De zorg voor veiligheid is een kerntaak van de overheid, maar de primaire verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de bedrijven zelf. Dit is een van de uitgangspunten in de kabinetsreactie op de WRR-rapporten «Toezien op publieke belangen» en «Van Tweeluiken naar Driehoeken». Het kabinet heeft in die kabinetsreactie aangekondigd dat alleen in het geval dat initiatieven van het bedrijfsleven tot zelfregulering voldoende bijdragen aan de borging van publieke belangen er voor de rijksoverheid aanleiding kan zijn om een stap terug te doen. De zorg voor een evenwichtige balans tussen zelfregulering en overheidstoezicht blijft voor het kabinet een belangrijk aandachtspunt. Zelfregulering kan het overheidstoezicht niet zo maar vervangen.

Het kabinet heeft in de afgelopen jaren – in overleg met uw Kamer – beleidsmatige keuzes gemaakt ten aanzien van de organisatie en het functioneren van de rijksinspecties, die leiden tot een andere weg dan de Stichting Maatschappij en Veiligheid voorstelt. Die keuzes zijn:

  • clustering van rijksinspecties, dichtbij hun beleidskern en werkveld;

  • versterking en uniformering van de onafhankelijke positionering van rijksinspecties ten opzichte van hun beleidsdepartement;

  • en het werken als ware er één rijksinspectie, door vergaande samenwerking tussen rijksinspecties.

Deze keuzes vloeiden voort uit het algemene beleid ten aanzien van het rijkstoezicht. Dit beleid is – behalve in de Kaderstellende Visie op toezicht (2005) – neergelegd in de rijksbrede verandertrajecten Compacte Rijksdienst (CRD, 2011–2014)2 en Hervormingsagenda Rijksdienst (20133). Hierin zijn verbetermaatregelen geformuleerd ten aanzien van het toezicht door rijksinspecties. Over (de voortgang van) deze trajecten is uw Kamer steeds geïnformeerd.

Clustering van rijksinspecties

De clustering van rijksinspecties (en het daardoor wegnemen van dubbelingen tussen organisaties) was een van de voornemens binnen het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst. Clustering heeft in de praktijk vooral geleid tot fusie van inspecties binnen één departement, dicht bij hun beleidsmatige omgeving. Voorbeelden hiervan zijn de Inspectie SZW, de Inspectie Leefomgeving en Transport, de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

Het kabinetsbeleid tot clustering gaat er ook van uit dat «nieuwe» toezichttaken in beginsel ondergebracht worden bij bestaande rijksinspecties. Zo zijn in 2014 de taken van de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer naar de IVenJ gegaan en is de Autoriteit woningcorporaties (Aw) in 2015 ondergebracht bij de ILT.

Versterking en uniformering van de onafhankelijke positionering van rijksinspecties

De afgelopen jaren gaf de positie en het functioneren van rijksinspecties binnen hun departement enkele keren aanleiding tot discussie. Inspecties zouden onvoldoende onafhankelijk van beleid en politiek kunnen opereren. Deze discussies hebben in enkele gevallen geleid tot herpositionering van de rijksinspecties ten opzichte van het beleidsdepartement en/of tot afzonderlijke verbeter-/ontwikkeltrajecten4.

In het kader van het waarborgen van een goede balans tussen enerzijds het onafhankelijk functioneren van rijksinspecties binnen een departement en anderzijds de samenwerking van rijksinspecties met hun beleidsdepartement, zijn in 2015 de Aanwijzingen van de Minister-President inzake de rijksinspecties vastgesteld. Toepassing van de Aanwijzingen zorgt voor een eenduidige positionering van de rijksinspecties binnen de departementen.

Het werken «als ware er één rijksinspectie»

Het werken «als ware er één rijksinspectie» was een van de pijlers van de Hervormingsagenda Rijksdienst. In het kader van dat traject is vooral ingezet op samenwerking tussen inspecties. Enkele voorbeelden daarvan zijn:

  • In het sociaal domein werken de inspecties van het Samenwerkend Toezicht Jeugd intensief samen om binnen de nieuwe gedecentraliseerde kaders tot eenduidig en effectief toezicht te komen. Ook in andere domeinen, zoals in de Rotterdamse haven en op Schiphol, werken inspecties goed samen.

  • Niet alleen wordt samengewerkt in het primair proces, ook op het gebied van de bedrijfsvoering vindt samenwerking tussen rijksinspecties plaats. Het gaat daarbij onder meer om inspectie-specifieke ICT-voorzieningen en Management Development-trajecten.

  • Ook de inspectieraad is een belangrijk orgaan voor samenwerking en afstemming. Binnen de inspectieraad werken de rijksinspecties aan de implementatie van de aanbevelingen uit de reactie van het kabinet op de WRR-toezichtrapporten; deze aanbevelingen gaan over de richting waarin rijksinspecties zich zouden moeten ontwikkelen. De samenwerking krijgt gestalte door uitvoering van een meerjarenagenda (2015–2018). Belangrijke punten daarin zijn de vormgeving van goed toezicht in de praktijk, de innovatie van inspectiemethodieken, de samenwerking in de domeinen (tussen inspecties en met andere partijen) en de professionalisering van organisatie en medewerkers. Dat laatste gebeurt onder andere via gezamenlijke leerlijnen voor startende inspecteurs in de Academie voor Toezicht.

Samenvattend

Het kabinet heeft in het verleden ingezet op verbetering van de slagvaardigheid en de effectiviteit van het toezicht. Goed toezicht is volgens het kabinet toezicht dat op de situatie van het domein is toegesneden, dat in wetten verankerde publieke belangen borgt en dat bijdraagt aan het bereiken van maatschappelijke doelen. Tegelijkertijd heeft het kabinet waarborgen geschapen die rijksinspecties in staat stellen onafhankelijk te functioneren; ook zijn voorwaarden voor onderlinge samenwerking gecreëerd.

Het kabinet hecht eraan op de ingeslagen weg voort te gaan, zodat lopende verander- en verbetertrajecten hun beslag kunnen krijgen.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
2

Kamerstuk 31 490, nr. 54

X Noot
3

Kamerstuk 31 490, nr. 119

X Noot
4

Dit speelde onder meer bij de IGZ, de NVWA en – meest recent – bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). De ministers van Economische Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben uw Kamer onlangs nog uitgebreid bericht over de stappen die genomen zijn en de vorderingen die daarbij zijn gemaakt.

Naar boven