31 490 Vernieuwing van de rijksdienst

Nr. 212 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juli 2016

Tijdens de behandeling van de herziening van de Gerechtsdeurwaarderswet in uw Kamer op 21 januari 2016 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie toegezegd dat uw Kamer nader wordt geïnformeerd over de voortgang van de aanbesteding Gerechtsdeurwaarderdiensten in het kader van Clustering rijksincasso (Cri) en over het advies van de expertgroep over de aanbesteding. De toezegging hield ook in dat dit advies zou worden voorgelegd aan de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), voor zover de mededingingsregels dit toelaten.1 Tevens is door de leden Recourt en Van Nispen een motie ingediend2 waarin de regering wordt gevraagd het WODC-onderzoek naar onder meer prijs en kwaliteit van ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders uit te breiden tot de overige handelingen van gerechtsdeurwaarders, dan wel dit onderzoek te laten verrichten door andere onafhankelijke deskundigen. Aangezien het zaken betreft die onder mijn verantwoordelijkheid vallen, ga ik in deze brief in op de toezeggingen en de motie.

U ontvangt deze brief daags voordat de aanbesteding aanvangt. Dat betekent dat ik niet kan ingaan op de details van de aanbesteding. Wel kan ik in algemene zin ingaan op het aanbestedingstraject en de uitvoering van de motie.

Achtergrond

Aanleiding van Cri is de opdracht die het Kabinet op 13 juli 2012 heeft gegeven tot het voorbereiden van de rijksbrede clustering van gerechtsdeurwaarders-trajecten bij het CJIB. Naast het komen tot een kostenbesparing, is het doel van dit project het maatschappelijk verantwoordelijk incasseren te bevorderen. De clustering houdt in dat de uiteenlopende overheidsorganisaties hun gerechtsdeurwaarderstrajecten gaan overdragen aan het CJIB. Om te voorkomen dat debiteuren met meerdere gerechtsdeurwaarders te maken krijgen, wijst het CJIB deze debiteuren zo veel mogelijk toe aan één gerechtsdeurwaarder. Deze gerechtsdeurwaarder krijgt daarmee de verantwoordelijkheid voor de incassering van verschillende uitstaande overheidsschulden bij de desbetreffende debiteur. Het komen tot de aansluiting van overheidsorganisaties op het CJIB is een complex proces. Daarom is gekozen om te beginnen met de clustering van gerechtsdeurwaarderstrajecten van vijf overheidsorganisaties (UWV, CAK, DUO, Rijksdienst voor ondernemend Nederland en Zorginstituut Nederland). Zodra er contracten zijn afgesloten met gerechtsdeurwaarders – op zijn vroegst eind van dit jaar – kunnen de eerste gerechtsdeurwaarderszaken worden overgeheveld naar het CJIB.

Er hebben inmiddels twee aanbestedingen plaatsgevonden. De eerste aanbesteding is door het CJIB zelf gestaakt, de tweede aanbesteding is na uitspraak van de voorzieningenrechter gestaakt.

Toezeggingen

Met het oog op het bereiken van een maximale zorgvuldigheid en transparantie zijn de volgende drie procesmaatregelen genomen. Ten eerste is er door het Inkoopuitvoeringscentrum Noord een onafhankelijke expertgroep in het leven geroepen, die als opdracht heeft gekregen te adviseren over de aanbesteding. Deze groep bestaat uit vijf experts met specifieke expertise op het gebied van inkoop en aanbesteden en (de markt van) gerechtsdeurwaarderdiensten. De experts – die op persoonlijke titel adviseren – zijn deels afkomstig uit onderwijs & wetenschap en deels van verschillende overheden. Ten tweede heeft een uitgebreide marktconsultatie plaatsgevonden. Ten derde is de Landsadvocaat ingeschakeld om te adviseren over de aanbestedingsrechtelijke aspecten.

Op basis van de inbreng van deze partijen is de opzet en strategie van de aanbesteding gewijzigd ten opzichte van de eerdere aanbestedingen. Belangrijke wijziging is ten eerste dat het aantal te verkavelen percelen is toegenomen en het aantal te gunnen contractanten is verhoogd, waardoor meer kantoren worden gecontracteerd en de opdracht voor de kleinere deurwaarderskantoren interessanter wordt. Ten tweede worden bij de gunning concrete kwaliteitscriteria gehanteerd die passen binnen de Rijksincassovisie.3 Ten derde wordt gewerkt met een vaste prijs die geldt voor alleen niet inbare vorderingen.

De expertgroep heeft geen eindadvies gegeven. Wel heeft zij geadviseerd op verschillende momenten tijdens de voorbereiding van de aanbesteding. Dit blijkt uit de bovengenoemde wijzigingen, in het bijzonder de keuze voor het hanteren van een vaste prijs per niet-inbare vordering. Ook heeft de expertgroep aangegeven dat objectieve criteria voor de tariefstelling in het kader van deze aanbesteding niet te geven zijn. Overigens is het ontbreken van objectieve criteria voor de tariefstelling minder van belang, aangezien de aanbesteding uitsluitend zal worden gegund op kwaliteit.

Hierover is de KBvG op 13 juli geïnformeerd. Daarnaast is, voor zover de mededingsregels dat toelaten, de KBvG geïnformeerd over de inbreng van de expertgroep bij de voorbereiding op de aanbesteding.

De motie Van Recourt-Van Nispen

Tenslotte ga ik in op de motie Recourt-Van Nispen (Kamerstuk 34 047, nr. 15). Deze motie vertoont een dusdanig nauwe samenhang met mijn toezeggingen – en is ook binnen dezelfde context gedaan – dat ik deze onderwerpen gebundeld bespreek.

Tegen de achtergrond van de gedachtewisseling tijdens het debat op 21 januari jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 45, item 11), is het duidelijk dat de motie vooral voortvloeit uit zorgen over de gevolgen van marktwerking voor een goede ambtsuitoefening en maatschappelijk verantwoorde incasso. Een goede ambtsuitoefening doet recht aan alle tuchtrechtelijke zorgvuldigheidsnormen die niet alleen geschreven zijn in het belang van de debiteur, maar ook in het belang van de overheid als opdrachtgever van een maatschappelijk verantwoorde incasso. Daarbij dient voldoende aandacht te bestaan voor vorderingen die goed inbaar zijn en voor vorderingen die dat niet zijn, of lijken te zijn. Want debiteuren die wel kunnen betalen, maar niet willen verdienen een andere aanpak dan zij die aantoonbaar wel willen, maar niet of niet ineens kunnen betalen. De bedenking is gerezen dat de marktwerking in de relatie tussen opdrachtgever en gerechtsdeurwaarder kan leiden tot zodanig lage prijzen, dat de kwaliteit van de ambtsuitoefening mogelijk onder druk komt te staan, in welk verband een minimumtarief van € 0,87 is genoemd.

Ik kan aangeven dat eventuele ongewenste neveneffecten van de marktwerking (namelijk het teveel onder druk zetten van de kwaliteit van een goede ambtsuitoefening) niet alleen worden begrensd door de normen van de Gerechtsdeurwaarderswet en de bindende verordeningen die voor de gehele beroepsgroep van gerechtsdeurwaarders gelden, en waarop via de tuchtrechter en de KBvG toezicht wordt uitgeoefend. Een begrenzing zit hem ook in de eerder in deze brief genoemde vaste prijs voor niet-inbare vorderingen en de kwaliteitscriteria op grond waarvan concurrentie uitsluitend plaatsvindt.

Objectieve criteria voor wat een redelijke prijsstelling zou moeten zijn, hetgeen de motie feitelijk beoogt, zijn in algemene zin niet te geven omdat deze per opdracht verschillend zullen uitpakken. De redelijkheid in relatie tot de prijs is afhankelijk van een groot aantal factoren die in iedere aanbesteding aan de orde kunnen komen. Bovendien is dit bij deze aanbesteding niet relevant, omdat uitsluitend op kwaliteit wordt gegund. Ik voel mij daarmee gesterkt in de verwachting dat de huidige, op belangrijke onderdelen bijgestelde koers van de aanbesteding en de bestaande regelgeving uiteindelijk zal bijdragen aan een betere kwaliteit.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Handelingen II 2015/16, nr. 45, item 11.

X Noot
2

Kamerstuk 34 047, nr. 15.

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstuk 24 515, nr. 336.

Naar boven